Instantie
Kantonrechter Terneuzen
Samenvatting
De werkgever is er niet in geslaagd te bewijzen dat eiseres een
full-time dienstverband is aangeboden en dat zij dit aanbod vervolgens
heeft geweigerd. De werkgever moet ƒ 1.500,- immateriele en ƒ 520,10
materiele schadevergoeding betalen. Kort na het instellen van hoger beroep
bleek de wederpartij bereid de zaak te schikken met een bedrag van ƒ
4.500,-. Daarmee kwam het totaalbedrag van de immateriele schadevergoeding
op ƒ 6.000,-.
Volledige tekst
Het verloop van de procedure
De volgende proceshandelingen zijn verricht:
-tussenvonnis d.d. 22 januari 1993
-verschijning van partijen d.d. 26 mei 1992, 21 oktober 1992
-nadere conclusies of akten d.d. 27 januari 1993, 24 februari 1993 en 24
maart 1993
-de bijzondere proces-handeling, aangetekend op het audientieblad d.d. 23
december 1992
De beoordeling van de zaak
1. Ingevolge tussenvonnis d.d. 22 januari 1992 zijn diverse getuigen
gehoord, waaronder eiseres als partij-getuige.
Uitgaande van het in de Wet en rechtspraak ontwikkelde systeem dat in
beginsel ook in geval van zwangerschap ontslag tijdens proeftijd mogelijk
is zonder opgaaf van redenen, doch tegelijk onder de beperking van het
wettelijk verbod van onderscheid tussen mannen en vrouwen bij de
beeindiging van een arbeidsovereenkomst, weshalve ontslag wegens
zwangerschap tijdens proeftijd niet mogelijk is, daar immers slechts
vrouwen zwanger kunnen zijn, is aan gedaagde het bewijs opgelegd als sub
5.1 in voormeld tussenvonnis geformuleerd.
2.1. Ondanks alle gissingen, veronderstellingen en vermoedens van de
getuigen S en IJ daaromtrent heeft slechts de getuige Bourlet zich
concreet omtrent het aanbod zijdens gedaagde om fulltime te komen werken
en de pertinente weigering daarvan door eiseres kunnen uitlaten.
Daartegenover heeft eiseres zelf verklaard dat haar dat aanbod niet is
gedaan, en, indien wel, zij dat zou hebben aangenomen.
2.2. In het midden latende of het gesprek daarover tussen eiseres en de
getuige B plaatsvond op 16 of 17 januari 1991, heeft eiseres er terecht
op gewezen, dat volgens het vacaturebericht van het Arbeidsbureau, waarvan
copie in het geding is gebracht met als opnamedatum 17 januari 1991 de
betreffende vacature is opengesteld voor 3 dagen per week, zijnde
weliswaar een dag meer dan voor eiseres gold, doch in ieder geval niet
fulltime, gelijk gedaagde als inzet voor eiseresses ontslag opgeeft.
3.1. Volgens de getuige B zou al eerder sprake zijn geweest over
uitbreiding van de werktijd, doch weet hij zich niet te herinneren of dat
met eiseres is besproken.
Hoewel gedaagde mogelijk tijdens de proeftijd zonder opgaaf van redenen
eiseres kon ontslaan, doch – conform de rechtspraak – stelt mondeling aan
eiseres de reden tot ontslag te hebben meegedeeld, acht de kantonrechter
het vreemd dat gedaagde daaromtrent in haar ontslagbrief van 16 januari
1991 volstaat met te verwijzen naar de mededeling van de heer B en die
reden ook in haar brief na ontvangst van eiseresses protest daartegen,
niet opgeeft.
3.2. De kantonrechter is ingevolge het voorgaande dan ook van opvatting,
dat aan eiseres te weinig reele gelegenheid is geboden zich omtrent een
en ander te beraden, zodat de daarop gevolgde onderhavige beslissing niet
geacht kan worden in alle redelijkheid te zijn genomen.
4. Op grond van voorgaande overwegingen acht de kantonrechter de gedaagde
niet geslaagd in haar bewijslevering, zonder dat hoeft te worden ingegaan
op of hoeft mee te wegen het feit, dat de volgens gedaagde aan eiseres
meegedeelde reden ook niet in de tekst van het telefoongesprek is terug
te vinden, hoewel daartoe toch alle aanleiding bestond. De kantonrechter
verwijst daartoe naar hetgeen hij sub 5.2. in voormeld tussenvonnis heeft
overwogen. Gedaagde is aldus schadeplichtig.
5. Gedaagde heeft eiseresses gederfd inkomen, door haar gesteld op ƒ
520,10 netto niet betwist, doch wel het bedrag van de door eiseres
gevorderde immateriele schade ad ƒ 7.500,- welk bedrag zij buiten alle
proporties acht.
Immers niet alleen dient terzake van de beweegredenen tot het ontslag
welke vorm van discriminatie achterwege te blijven, ook geldt dit voor de
gevolgen daarvan, zodat de door eiseres aangevoerde argumentatie met
betrekking tot verminderde kansen in het arbeidsproces als gevolg van haar
zwangerschap, – welke zij toch zelf heeft gewild – geen hout snijdt.
Aansluitend bij de zich daaromtrent in procedures ex art. 7A:1639w BW
ontwikkelde rechtspraak en dit in casu redelijk achtend, acht de
kantonrechter, gezien de korte duur der dienstbetrekking en gelet op de
uiterlijke duur der dienstbetrekking volgens overeenkomst van 1 jaar, een
vergoeding van netto ƒ 1.500,- op zijn plaats, zijnde ruimschoots het
bedrag aan netto loon voor een maand dat eiseres volgens de met haar
overeengekomen maatstaven voor de resterende tijd in full-time betrekking
zou hebben kunnen ontvangen.
Aan eiseres is aldus ƒ 2.020,10 aan schadevergoeding toe te kennen.
6. In verband met het voorgaande zijn termen aanwezig te achten de
proceskosten te compenseren.
De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om:
tegen bewijs van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van ƒ
2.020,10, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 mei
1991 tot de dag der voldoening;
compenseert de kosten van het geding tussen partijen, zo, dat iedere
partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
ontzegt het meer of anders gevorderde.
Rechters
Mr. De Mul