Instantie: Kantonrechter Rotterdam, 22 mei 1993

Instantie

Kantonrechter Rotterdam

Samenvatting


X is op staande voet ontslagen naar aanleiding van incident met een
bewoonster. Hij zou een 16-jarige bewoonster van het internaat hebben
meegelokt naar het magazijn en een tongzoen hebben gegeven. Met X (54 jaar
oud, 21 jaar in dienst) is de kantonrechter van oordeel dat de werkgever
onvoldoende onderzoek heeft verricht naar hetgeen nu precies is voorgevallen.
Uit de overgelegde verklaring van de bewoonster is niet af te leiden dat X
haar onder valse voorwendselen heeft meegelokt naar het magazijn, noch dat
hij haar is gaan tongzoenen. Hetgeen door verzoekster in de ontslagbrief is
aangevoerd is geenszins komen vast te staan. Ook de wijze waarop het
onderzoek heeft plaatsgevonden is onvoldoende zorgvuldig gezien het grote
belang van verweerder. Verzoekster kan niet volstaan met aan X te vragen of
het waar is wat verzoekster (althans haar directeur en bestuursvoorzitter)
ter ore is gekomen. Mede gezien de langdurige en rimpelloze carrière van X
had verzoekster een andere, minder verstrekkende maatregel of sanctie kunnen
toepassen. Met andere woorden, de thans door verzoekster aan het voorval, hoe
ernstig ook, verbonden consequenties zijn voor X buiten proportioneel zwaar.
Het verzoek tot ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verandering in de
omstandigheden wordt afgewezen, verzoekster wordt veroordeeld in de kosten
van het geding.

Volledige tekst

(…)

De motivering

Verweerder is sinds 1 augustus 1971 bij verzoekster in dienst. Hij vervult
daar de functie van kok. Zijn leeftijd is 54 jaar.
Voor zover thans van belang heeft verzoekster onder meer gesteld dat een
goede samenwerking tussen partijen niet meer mogelijk is omdat verzoekster
alle vertrouwen in verweerder heeft verloren.
Verzoekster heeft verweerder op 28 april 1993 op staande voet ontslagen naar
aanleiding van een gebeurtenis op 27 april jl.
Verweerder heeft op die laatste dag een 16-jarige bewoonster van het
internaat, C, in het magazijn proberen te zoenen. Genoemde C. is direct
weggerend en heeft de leiding van het internaat van het voorval in kennis
gesteld.
Verweerder is bij de directeur van verzoekster geroepen en heeft toegegeven
dat hetgeen hij gedaan heeft niet door de beugel kon en dat hij een
stommiteit had begaan.
Ook ten opzichte van de voorzitter van het bestuur van verzoekster, heeft
verweerder zich in soortgelijke bewoordingen uitgelaten en heeft aangeboden
direct aan C en haar ouders excuus te maken, hetgeen hem door de heer E is
afgeraden.
Verzoekster heeft het ontslag bevestigd bij brief van 28 april 1993 waarin
als ontslaggrond is opgenomen dat verweerder het meisje onder een voorwendsel
naar het bij de keuken behorende magazijn had geleid, haar daar vervolgens
tegen haar wil stevig had beetgepakt en dat hij haar vervolgens is gaan
tongzoenen.
Verzoekster heeft verweerder direct na het voorval op non-actief gesteld ten
einde de kwestie te onderzoeken.
Verzoekster heeft na het ontslag de ouders van C alsmede de ouders van de
andere in het internaat verblijvende kinderen van het ontslag op de hoogte
gesteld, ten einde te voorkomen dat langere weg dan middels het internaat
zelve deze kwestie naar buiten zou komen.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat – ongeacht het langdurige en
rimpelloze dienstverband van verweerder – door dit voorval het vertrouwen
zodanig is geschokt dat, voor het geval een ontslag op staande voet al niet
gerechtvaardigd zou zijn, dit een verandering van omstandigheden oplevert die
maakt dat het dienstverband op korte termijn dient te eindigen, zonder dat
verzoekster aan verweerder enige vergoeding verschuldigd is.
De ouders die kinderen in het door verzoekster geëxploiteerde internaat
plaatsen moeten immers erop kunnen vertrouwen dat hun kinderen aldaar veilig
zijn.
Verweerder heeft erkend dat hij C heeft proberen te zoenen, maar heeft
ontkend dat hij haar onder valse voorwendsels heeft meegelokt naar het
magazijn en heeft eveneens ontkend dat hij haar een tongzoen heeft gegeven of
heeft willen geven; hij heeft haar half op de wang, half op de mond gekust.
Verweerder heeft gesteld dat hij dit in een voor hem onverklaarbare opwelling
heeft gedaan en dat hij direct na het voorval heeft onderkend dat zijn
handelswijken niet door de beugel kon. Hij heeft ook direct aan alle
betrokkenen zijn excuses willen maken.
Verweerder heeft gesteld dat hij dit in een voor hem onverklaarbare opwelling
heeft gedaan en dat hij direct na het voorval heeft onderkend dat zijn
handelswijken niet door de beugel kon. Hij heeft ook direct aan alle
betrokkenen zijn excuses willen maken.
Verweerder ontkent dat hij heeft toegegeven hetgeen in de ontslagbrief staat
vermeld; zowel tegen de heer E. als tegen de heer G. heeft hij desgevraagd
verklaard dat wat deze heren hadden gehoord, waar was. Er is, aldus
verweerder, niet op de details van een en ander ingegaan.
Verweerder stelt zich tevens op het standpunt dat verzoekster hem duidelijker
had moeten wijzen op zijn recht op bijstand door ene raadsman bij het gesprek
met de directeur en de voorzitter van het bestuur. Dit klemt temeer nu in de
ontslagbrief naar het oordeel van verweerder wordt uitgegaan van feiten die
in het gesprek niet aan de orde zijn geweest die hij dus ook niet heeft
toegegeven. Juist gezien de delicate materie en het voor verweerder grote op
het spel staande belang had verzoekster als goed werkgeefster verweerder op
het belang van rechtsbijstand dienen te wijzen.
Met verweerder is de kantonrechter van oordeel dat verzoekster onvoldoende
onderzoek heeft verricht naar hetgeen
nu precies is voorgevallen.
Uit de door verzoekster overgelegde verklaring van C is immers niet af te
leiden dat verweerder haar onder valse voorwendsels heeft meegelokt naar het
magazijn, noch dat hij C is gaan tongzoenen.
Ook uit de door verzoekster overgelegde verklaring van de bij verzoekster
werkzame mevrouw B blijkt niet dat verweerder C heeft meegelokt.
De overgelegde verklaring van E bouwt voort op de verklaring van B en de
verklaring van G op die van E.
Hetgeen door verzoekster in de ontslagbrief is aangevoerd is dus geenszins
komen vast te staan.
Ook de wijze waarop het onderzoek heeft plaatsgevonden is onvoldoende
zorgvuldig gezien het grote belang van verweerder. Verzoekster kan niet
volstaan met aan verweerder te vragen of het waar is wat verzoekster (althans
haar directeur en bestuursvoorzitter) ter ore is gekomen.
Bovendien is de kantonrechter van oordeel dat het voorval, zoals dat in het
kader van deze procedure aan de orde is gekomen, geen dringende reden
oplevert die een ontslag op staande voet kan dragen en evenmin rechtvaardigt
dat verzoekster alle vertrouwen in verweerder heeft verloren.

Het is voor een ieder – inclusief verweerder – zonneklaar dat het gedrag van
verweerder niet door de beugel kon en kan. Dit neemt echter niet weg dat
verzoekster, mede gezien de langdurige en rimpelloze carrière van verweerder
bij verzoekster, een andere, minder verstrekkende maatregel of sanctie had
kunnen toepassen, waarbij het zowel aan verweerder als aan de ouders van de
in het internaat verblijvende kinderen volstrekt duidelijk was geworden dat
bij een volgend incident op het gebied van ongewenste intimiteiten bij
pupillen van het internaat, ontslag zou volgen.
Met andere woorden, de thans door verzoekster aan het voorval, hoe ernstig
ook verbonden consequenties zijn voor verweerder buiten-proportioneel zwaar.
Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
Verzoekster wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de
kosten van het geding.

Rechters

Mr. R. Veenendaal