Instantie: Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, 1 juli 1993

Instantie

Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen

Samenvatting


Eiseres is herhaaldelijk gedwongen tot seksuele handelingen, waardoor
de arbeidsrelatie ernstig is verstoord. Dit valt de werkgever te
verwijten. De rechter ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen en
kent aan eiseres naast materiele schadevergoeding ook NAF 15.000,-
(plusminus ƒ 15.000,-) immateriele schadevergoeding toe. Dit is het
eerste ontbindingsvonnis uit Curacao ter zake van seksuele intimidatie.

Volledige tekst

1. Het verdere procesverloop

1.1. Ter uitvoering van de tussenbeschikking van 23 juni 1993 heeft E.
blijkens daarvan opgemaakt proces-verbaal, ter zitting van 28 juni 1993
de opgedragen eed afgelegd.

1.2. Beschikking is vervolgens bepaald op 9 juli 1993, maar heden bij
vervroeging uitgesproken.

2. De verdere beoordeling van het geschil

Ongewenste intimiteiten

2.1. Door het afleggen van de eed is thans volledig bewezen dat S in
oktober 1991 E heeft gedwongen aan zijn ontblote penis te zuigen alsmede
dat hij haar in de periode daarna herhaaldelijk heeft betast.

2.2. Het, in oktober 1991, dwingen van E tot seksuele handelingen was een
aanslag op haar lichamelijke integriteit omdat zij aldus gedwongen werd
te dulden en te doen wat zij niet wilde. Seksueel contact is (een van) de
meest intieme vorm(en) van contact, die de ene mens met de andere kan
hebben. Het dwingen van E tot een dergelijk contact is dan ook stuitend
te noemen terwijl het moeten ondergaan van dat afgedwongen contact voor
E niet alleen niet minder stuitend was, maar, zoals blijkt uit de noodzaak
van deskundige begeleiding van E, ook traumatisch.

2.3. Het is gelet daarop alleszins begrijpelijk, dat E niet langer bij CFW
wilde werken, zeker nu S na voormeld voorval tegen haar wil bleef
betasten. Het Gerecht merkt de kwestie van de ongewenste intimiteiten
daarom aan als de oorzaak van de verstoring der arbeidsrelatie.

Publicaties

2.4. Door CFW is aangevoerd dat juist de door E gestimuleerde publicaties
over die ongewenste intimiteiten de arbeidsrelatie hebben verstoord.

2.5. Die publicaties dateren van april/mei 1992. De verstoring van de
arbeidsrelatie was toen al een feit. Het gewraakte seksueel contact en de
daarna voortgezette ongewenste intimiteiten hadden toen al plaats
gevonden. E werd begin 1992 regelmatig ziek en is sedert april van dat
jaar niet meer aan het werk geweest. De publicaties zijn dan ook veeleer
aan te merken als een gevolg van de verstoorde relatie dan als een oorzaak
daarvan.

Kasboek

2.6. Deze kwestie is er naar het oordeel van het Gerecht door CFW met de
haren bij gesleept. Concrete aanwijzing, dat nu juist E gelden verduisterd
heeft zijn er niet. Uit het door BCP Maninfo N.V. opgestelde rapport
blijkt weliswaar, dat bij een ontvangst aan gelden van Na ƒ 11.540,- in
het grootboek slechts Na ƒ 3.820,70 is terug te vinden, maar dat betreft
niet de verantwoordelijkheid van E. Zoals uit de overgelegde kopieen van
het oorspronkelijke kasboek ook blijkt heeft de penningmeester J telkens
getekend voor de ontvangst van door E geincasseerde gelden.

Vergoeding

2.7. Uit het voorgaande volgt, dat er geen aanleiding is de in het slot
van rechtsoverweging 2.3. getrokken conclusie naar aanleiding van de
publicatie- en kasboekkwestie te herzien. Onder die omstandigheden is het
redelijk aan E een vergoeding toe te kennen. Bij de bepaling van de hoogte
van die vergoeding houdt het Gerecht waar het de inkomensschade betreft
ermee rekening, dat E nog maar kort in dienst is van CFW en op grond van
haar leeftijd in staat geacht moet worden elders werk te vinden.

2.8. Een vergoeding ter hoogte van vier maanden salaris acht het Gerecht
in dat verband toereikend, derhalve Na ƒ 4.000,- bruto.

2.9. Toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand is
eveneens redelijk, omdat E gedwongen is geweest ter zake kosten te maken.
Het Gerecht beperkt die vergoeding tot de beide ontbindingsprocedures,
omdat kort geding en strafzaak niet direct verband hielden/houden met de
ontbinding van de arbeidsovereenkomst. rekening houdend met het reeds in
de vorige ontbindingszaak geliquideerde salaris ad Na ƒ 2.000,- bepaalt
het Gerecht de op dit onderdeel te betalen vergoeding naar redelijkheid
en billijkheid op Na ƒ 4.000,-

2.10. E wenst ook vergoeding van vertragingsboete. Dat onderdeel van haar
verzoek heeft betrekking op de verplichtingen van CFW uit hoofde van de
arbeidsovereenkomst tot de datum van ontbinding daarvan. Dergelijke
verplichtingen liggen buiten het toepassingsgebied van artikel 1615w BWNA.
De ontbindingsrechter kan daarover (in beginsel, want uitzonderingen zijn
mogelijk, met name wanneer partijen eensluidend zijn in hun verzoek) niet
oordelen.

2.11. Een toe te kennen vergoeding kan tevens insluiten een vergoeding
voor immateriele schade. Voor toekenning daarvan bestaat in dit geval alle
aanleiding. Aannemelijk is geworden, dat E zich als gevolg van het gedrag
van S onder behandeling heeft moeten stellen, dat haar gezondheid in ieder
geval in de afgelopen periode onder de (psychische) gevolgen van diens
gedrag geleden heeft en dat zij vele behandelingen van artsen en medisch
specialisten heeft moeten ondergaan. Naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid bepaalt het Gerecht de vergoeding ter zake op Na ƒ 15.000,-.

2.12. In totaal wordt derhalve aan E toegekend een vergoeding van Naf.
23.000,- bruto. CFW is gehouden op dat bedrag de wettelijk verplichte
inhoudingen te doen. Ten behoeve van de berekening daarvan wijst het
Gerecht erop, dat de vergoeding is opgebouwd uit de verschillende hiervoor
genoemde componenten op welke mogelijkerwijs niet telkens hetzelfde
fiscaal regime van toepassing is.

2.13. Nu het Gerecht voornemens is aan de ontbinding van de
arbeidsovereenkomst een vergoeding te verbinden zullen partijen op na te
melden wijze in de gelegenheid gesteld worden hun verzoek in te trekken.
Met een kostenveroordeling van CFW voor deze procedure is reeds rekening
gehouden in het aan E toe te kennen bedrag van Naf. 4.000,- ter zake van
rechtsbijstand. Voor het overige dient met betrekking tot de kosten
beslist te worden zoals hierna vermeld.

5. De beslissing Het Gerecht, Stelt partijen in kennis van het voornemen
de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 17 juli 1993 onder toekenning van
een vergoeding aan E ten laste van CFW van Naf. 23.000,- bruto.

Voorts recht doende op verzoek van E

A. Stelt E in de gelegenheid het verzoek in te trekken middels een
uiterlijk op vrijdag 9 juli 1993 ter griffie van het Gerecht af te leggen
schriftelijke verklaring, in welk geval E wordt veroordeeld in de kosten
van de procedure aan de zijde van CFW gevallen met begroting van die
kosten op Naf. 750,- voor salaris gemachtigde.

B. Voor het geval E het verzoek niet intrekt:

a. ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 17 juli
1993;

b. veroordeelt CFW aan E te voldoen de somma van Naf. 23.000,-
(drieentwintigduizend Nederlands-Antilliaanse gulden) bruto onder
gehoudenheid van CFW eventueel wettelijk verplichte inhoudingen daarop te
verrichten;

c. veroordeelt CFW aan E te voldoen de verschotten van deze procedure met
begroting daarvan op Naf. 150,-.

Voorts recht doende op het verzoek van CFW:

Uitsluitend voor het geval E. gebruik maakt van het recht het verzoek in
te trekken:

A. Stelt CFW in de gelegenheid het verzoek in te trekken middels een
uiterlijk op vrijdag 16 juli 1993 ter griffie van het Gerecht af te leggen
schriftelijke verklaring, in welk geval CFW wordt veroordeeld in de kosten
van de procedure aan de zijde van E. gevallen met begroting van die kosten
op Naf. 150,- voor verschotten en Naf. 750,- voor salaris gemachtigde.

b. Voor het geval CFW het verzoek niet intrekt:

a. ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 17 juli
1993:

b. veroordeelt CFW aan E. te voldoen de somma van Naf, 23.000,-
(drieentwintigduizend Nederlands-Antilliaanse guldens) bruto onder
gehoudenheid van CFW eventueel wettelijjk verplichte inhoudingen daarop
te verrichten;

Rechters

Mrs. W.P.M. ter Berg