Instantie
Kantonrechter Maastricht
Samenvatting
Werkneemster is sinds 1979 in dienst als groepsleidster. Kort geleden
heeft zij gesolliciteerd naar de nieuwe functie voor 9 uur per week van
medewerk(st)er doorstroomvoorziening. Werkgeefster heeft als eis gesteld
dat deze functie, gelet op de aard ervan, alleen vervuld mag worden samen
met een andere functie bij haar van minimaal 25 uur per week. Naar de
mening van werkneemster handelt werkgeefster aldus indirect discriminerend
jegens vrouwen. Het zijn immers juist vrouwen die in verband met de
feitelijke zorg en verantwoordelijkheid voor huishouding en kinderen baat
hebben bij kleinere deeltijdbanen. De Commissie Gelijke Behandeling deelt
dit oordeel (5 juli 1993, nr. 57-93-25). Het is een feit van algemene
bekendheid, aldus de Commissie, dat vooral vrouwen worden getroffen door
een eis dat een op zichzelf staande functie uitsluitend in combinatie met
een tweede functie in dezelfde arbeidsorganisatie mag worden vervuld. Deze
eis levert dan ook een vermoeden van indirect onderscheid op. Dit
vermoeden wordt niet weerlegd door de door werkgeefster aangevoerde
rechtvaardigingsgronden, daar de door werkgeefster met haar eis beoogde
doelstellingen ook op andere, niet indirect discriminerende wijze kunnen
worden bereikt.
Werkneemster heeft vervolgens de Kantonrechter verzocht de
arbeidsovereenkomst te ontbinden op de grond dat werkneemster onrechtmatig
handelt door haar niet naar voornoemde functie te laten solliciteren en
wegens moeilijkheden omtrent door haar op te nemen ouderschapsverlof. Dit
laatste probleem is inmiddels echter in goed overleg opgelost.
Werkgeefster ziet geen reden voor ontbinding. Zij heeft ter zitting
gesteld dat werkneemster gewoon kan blijven werken en dat zij bereid is
haar eis met betrekking tot het vervullen van de nieuwe functie naast een
andere te laten vallen, zij het dat zij niet eens is met het oordeel van
de Commissie Gelijke Behandeling. De Kantonrechter ontbindt de
arbeidsovereenkomst, nu werkneemster het vertrouwen in werkgeefster heeft
verloren. Bij zijn onderzoek of werkneemster een vergoeding toekomt,
betrekt hij het oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling, hoewel hij
met werkgeefster van mening is dat dit geen rechtsprekend orgaan is en dat
zeer behoedzaam omgegaan dient te worden met het door de Commissie gegeven
oordeel. Naar de mening van de Kantonrechter is werkgeefster niet zodanig
onbetamelijk jegens werkneemster opgetreden dat hierdoor een duurzame
verstoring van de arbeidsrelatie zou zijn veroorzaakt. Werkgeefster heeft
wellicht een fout gemaakt, maar niet aannemelijk is dat zij werkneemster
opzettelijk heeft willen benadelen. Voor een vergoeding is derhalve geen
plaats. Werkneemster krijgt de gelegenheid het ontbindingsverzoek in te
trekken.
Volledige tekst
Kantongerecht Maastricht
Gezien het op 19 april 1993 te Onzer Griffie ingekomen verzoekschrift met
bijlagen van S. wonende te Maastricht aan de a-straat, strekkende tot
ontbinding wegens gewichtige redenen van de tussen haar als werkneemster
en de stichting P gevestigd te Maastricht aan de b-straat als werkgeefster
bestaande arbeidsovereenkomst. Tussen partijen staat als enerzijds gesteld
en anderzijds niet dan wel onvoldoende weersproken mede aan de hand van
de overgelegde produkties vast: dat requestrante sedert 1 april 1979 in
dienst is bij de rechtsvoorgangster van gerequestreerde de Stichting P,
welke stichting per 1 januari 1992 is gefuseerd met Q, dat zij laatstelijk
een dienstverband heeft van 28 uren per week. dat requestrante sedert 15
april 1993 arbeidsongeschikt is wegens ziekte, welke arbeidsongeschiktheid
thans nog steeds voortduurt. Requestrante heeft zich tot Ons gewend met
het verzoek de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden,
op grond van gewichtige redenen bestaande uit verandering van de
omstandigheden welke verandering in de omstandigheden bestaat, kort
zakelijk weergegeven, in een zodanig verstoorde arbeidsverhouding
-vertrouwensverlies- dat van een vruchtbare samenwerking in de toekomst
niet meer gesproken kan worden. Requestrante heeft daartoe aangevoerd kort
samengevat en voor zover ten deze relevant-, dat zij immer tot volle
tevredenheid van haar en ook van haar werkgeefster arbeid heeft verricht
voor gerequestreerde. dat onlangs -zijnde ongeveer de datum van de fusie
1 januari 1992- problemen zijn ontstaan met name omtrent het door haar op
8 mei 1992 aan gerequestreerde verzochte ouderschapsverlof alsmede met
betrekking tot een door haar gedane sollicitatie naar de functie van
medewerk(st)er doorstroomvoorziening, naar welke functie zij niet hoefde
te solliciteren omdat zij daar toch niet voor in aanmerking zou komen
volgens gerequestreerde. Requestrante is immers van mening, dat haar
toendertijd ten onrechte het door haar verzochte ouderschapsverlof is
geweigerd alsook dat haar ten onrechte de kans is ontnomen om mee te
solliciteren naar de vacature van medewerk(st)er doorstroomvoorziening.
Met betrekking tot dit laatste is requestrante immers van mening, dat door
de handelwijze van gerequestreerde zij – gerequestreerde- in strijd heeft
gehandeld met de Wet op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen en
haar dus onbetamelijk heeft behandeld. dat zij dit feit ook ter kennis
heeft gebracht van de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen
bij de arbeid welke commissie haar -na een onderzoek en mondelinge
behandeling- in het gelijk heeft gesteld, luidende die uitspraak: ‘De
Commissie spreekt als haar oordeel uit, dat de Sichting P te Maastricht
jegens mevrouw S te Maastricht onderscheid heeft gemaakt, in strijd met
artikel 3 lid 1 Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen, door bij
de werving en selectie voor de deeltijdfunctie van medewerk(st)er
doorstroomvoorziening de eis te stellen dat zij daarnaast haar nadere
deeltijdfunctie, bij de wederpartij moet blijven vervullen.’
Gerequestreerde heeft een gemotiveerd verweer gevoerd en heeft daartoe
-kort samengevat en voorzover relevant- gesteld: dat het juist is, dat
requestrante immer naar behoren heeft gefunctioneerd, dat haar verzoek tot
ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst enkel is
gegrond op een tweetal gebeurtenissen van het reeds 14 jarig dienstverband
tussen partijen, te weten het ouderschapsverlof en haar sollicitatie naar
een nieuwe functie, dat het feit betreffende het door requestrante
verzochte ouderschapsverlof voor partijen op een goede manier is opgelost,
dat zij requestrante ten onrechte dat ouderschapsverlof had geweigerd,
doch dat zij na ingewonnen juridisch advies, requestrante alsnog
ouderschapsverlof heeft verleend. dat requestrante overigens heeft
gesteld, dat het probleem betreffende het ouderschapsverlof in goed
overleg is opgelost en dat het dienstverband nadien op een goede wijze is
voortgezet, dat voor wat betreft de sollicitatie van requestrante naar de
nieuwe functie, zij van mening is, dat zij een indirect onderscheid heeft
gemaakt, dat zij zich ook niet kan voorstellen, dat het vertrouwen geheel
verloren is gegaan op grond van dit enkele feit zelfs al zou zij te goeder
trouw -met betrekking tot dit punt een vergissing hebben begaan. dat zij
het niet eens is met het oordeel van de Commissie en zij tevens van mening
is, dat de arbeidsrelatie in zijn geheel niet verstoord is.
De beoordeling van het geschil Hetgeen door beide partijen naar voren is
gebracht, heeft Ons tot het oordeel gebracht, dat een vruchtbare
samenwerking tussen partijen voor de toekomst uitgesloten moet worden
geacht, -met name het standpunt van requestrante, dat zij een terugkeer
in het geheel niet meer ziet zitten en zij het vertrouwen in
gerequestreerde geheel heeft verloren- daargelaten de vraag wie van beide
partijen verwijt treft met betrekking tot de ontstane situatie. Wij zijn
immers van oordeel, dat de vertrouwensband die dient te bestaan tussen
werkgever en werknemer in casu geheel is komen te ontvallen, met name
gelet op het standpunt van requestrante dat zij een voortzetting van het
dienstverband in het geheel niet meer ziet zitten. Wij zullen derhalve de
tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst ontbinden op grond van
gewichtige redenen, bestaande in veranderingen in de omstandigheden die
van dien aard zijn, dat de dienstbetrekking billijkheidshalve dadelijk of
na korte tijd behoort te eindigen.
Requestrante heeft verzocht, indien Wij
mochten overgaan tot ontbinding van de tussen partijen bestaande
arbeidsovereenkomst, dat haar, ten laste van gerequestreerde, een
vergoeding wordt toegekend, nu de gewijzigde omstandigheden geheel te
wijten zijn aan gerequestreerde. Voorts is requestrante van mening, dat
aan haar een immateriele vergoeding betaald dient te worden door
gerequestreerde vanwege gederfde levensvreugde. Gerequestreerde
daarentegen is van mening, dat aan requestrante geen enkele vergoeding
toegekend dient te worden nu zij van mening is, dat de arbeidsverhouding
tussen partijen in zijn geheel niet verstoord is en indien Wij van oordeel
mochten zijn dat dit wel het geval zou zijn dit geheel te wijten is aan
requestrante zelf en niet aan haar. Gerequestreerde heeft ter
terechtzitting daartoe nog aangevoerd, dat requestrante gewoon bij haar
kan terugkomen en kan solliciteren naar de vacature van medewerk(st)er
doorstroomvoorziening nu deze functie wederom vacant wordt omdat de
huidige functionaris een andere baan krijgt en zij bereid is haar eis om
die functie te vervullen naast een bestaande andere functie te laten
vallen met daarbij uitdrukkelijk toegevoegd, dat zij het niet eens is met
het oordeel van de Commissie.
Requestrante is van mening, dat
gerequestreerde haar onbetamelijk heeft behandeld door onderscheid te
maken naar geslacht e haar de kans te ontnemen te solliciteren naar de
functie van medewerk(st)er doorstroomvoorziening door welk onbetamelijk
handelen zij veroordeeld dient te worden tot betaling van een vergoeding
als bedoeld bij artikel 7A-1639w lid 8 Burgerlijk Wetboek. Hoewel Wij met
gerequestreerde van mening zijn, dat de Commissie gelijke behandeling van
mannen en vrouwen, bij de arbeid geen rechtspreken orgaan is en Wij zeer
behoedzaam dienen om te gaan met het door de Commissie gegeven oordeel,
hebben Wij kennis genomen van dat oordeel en zullen Wij dit -voor zover
Wij dit nodig hebben- betrekken in Ons oordeel. Wij zijn van oordeel, dat
requestrante Ons geenszins aannemelijk heeft kunnen maken, dat
gerequestreerde zodanig onbetamelijk is opgetreden jegens haar dat
daardoor een zodanige situatie is ontstaan waardoor de arbeidsverhouding
duurzaam verstoord is geraakt. Hoewel gerequestreerde wellicht een fout
heeft begaan bij de werving van de nieuwe functie door indirect
onderscheid te maken naar geslacht van de eventuele sollicitanten, zijn
Wij geenszins overtuigd geraakt althans heeft requestrante Ons dit
geenszins aannemelijk gemaakt, dat gerequestreerde heeft willen
benadelen.
Het door requestrante aangehaalde feit met betrekking tot het
ouderschapsverlof zullen Wij bij de beoordeling of aan requestrante als
dan niet een vergoeding dient te worden toegekend geheel buiten
beschouwing laten nu requestrante zelf heeft gesteld, dat dit feit in
goed overleg tussen partijen is opgelost en dat de arbeidsverhouding
nadien weer zeer goed verlopen is. Ook het feit, dat gerequestreerde
requestrante net voor de mondeling behandeling van deze procedure alsnog
de functie van medewerkster doorstroomvoorziening heeft aangeboden zullen
Wij geheel buiten deze beoordeling houden. Gelet op hetgeen Wij hiervoren
hebben overwogen, zij Wij van oordeel, dat gerequestreerde geen enkel
verwijt kan worden gemaakt van de thans tussen partijen bestaande
verstoorde arbeidsrelatie en zullen Wij aan requestrante dan ook geen
vergoeding toekennen zoals door haar verzocht. Nu Wij de tussen partijen
bestaande arbeidsovereenkomst zullen ontbinden zonder toekenning van een
vergoeding aan requestrante zullen Wij, alvorens verder te beslissen,
partijen van Ons voornemen de arbeidsovereenkomst te ontbinden en daaraan
geen vergoeding aan requestrante te verbinden. In kennis stellen, met
bepaling van een termijn, binnen welke requestrante de bevoegdheid heeft
haar verzoek in te trekken als na te melden.
Tenzij requestrante haar verzoek intrekt, zal de tussen partijen
bestaande arbeidsovereenkomst worden ontbonden per 1 september 1993.
Beschikkende Alvorens verder te beslissen. Stellen partijen in kennis van
Ons voornemen de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te
ontbinden en daaraan geen vergoeding aan requestrante te verbinden zoals
hiervoren in rechte is overwogen. Bepalen, dat requestrante tot uiterlijk
15 augustus 1993 de bevoegdheid heeft haar verzoek in te trekken.
Rechters
mr. Rikmenspoel