Instantie: Hof van Justitie EG, 2 augustus 1993

Instantie

Hof van Justitie EG

Samenvatting


Marshall’s beroep op schadevergoeding wegens discriminatoir ontslag
overstijgt in omvang de daarvoor gestelde limiet in de Sex Discrimination
Act. De House of Lords vraagt of het stellen van een wettelijke limiet in
overeenstemming is met richtlijn 76/207 of volledige schadevergoeding
inclusief rente geboden is en of de betreffende bepaling uit de richtlijn
directe werking heeft. Daadwerkelijke rechtsbescherming bij discriminatoir
ontslag biedt de Lidstaten weinig beleidsvrijheid in de sanctionering. De
werknemer moet worden teruggenomen, of er moet financiele compensatie
worden geboden. Is voor de laatste mogelijkheid gekozen, dan vergt herstel
van gelijkheid van kansen een volledige vergoeding van de schade inclusief
rente. Het a priori stellen van een wettelijke limiet is daarmee in
strijd. Een particulier kan zich direct op artikel 6 richtlijn 76/207
beroepen tegenover de Staat of een afgeleide daarvan.

Volledige tekst


Het antwoord van het Hof op de derde vraag, tot slot, naar de mogelijkheid
van particulieren zich tegenover de Staat rechtstreeks op artikel 6 tweede
richtlijn te kunnen beroepen, is van belang voor de mogelijkheid van
individuen de bovengeschetste gevolgtrekkingen zelf voor de nationale
rechter af te dwingen. Weliswaar is er de plicht voor de rechter tot
richtlijnconforme interpretatie van de wet ‘zoveel als mogelijk is’, maar
in dat laatste ligt nu juist de onduidelijkheid. Impliceert
richtlijnconforme interpretatie ook een ‘contra legem’-beslissing door de
rechter? Beweerd kan worden dat dit in bijvoorbeeld de Dekker-zaak al het
geval was omdat het wettelijke voorschrift rechtvaardigingsgronden in de
beoordeling van een onrechtmatige daad te betrekken buitenwerking werd
gesteld. Met deze Marshall-zaak zou het echter wel overduidelijk worden.

De Engelse wet stelt klip en klaar een limiet, daar valt weinig aan te
interpreteren. Het Hof stond hier voor een dilemma. Zou niet voor de weg
van richtlijnconforme interpretatie (en dus de contra legem consequentie)
worden gekozen, dan moest artikel 6 tweede richtlijn directe werking
worden verleend. Dat ligt echter niet voor de hand. Voorwaarden voor
directe werking zijn, dat de rechten die in de richtlijnbepaling zijn
neergelegd onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn af te leiden. De
bewoordingen van artikel 6 zijn echter algemeen van strekking en zeker
niet onvoorwaardelijk. Het verplicht de Lid-Staten het doel van de
richtlijn te verzekeren door effectieve sanctionering en de effectieve
mogelijkheid van een beroep in rechte. Of de nationale wetgever al dan
niet een rechtsingang heeft geschapen is nog wel eenduidig te
beantwoorden, maar wat een ‘effectieve sanctie’ is, is niet nauwkeurig en
laat de Lid-Staten een keuze. In Colson en in Harz (79/83, JUR 1984, 1921)
werd geen directe werking van artikel 6 aangenomen. Juist in Colson
ontwikkelde het Hof daarop het leerstuk van de richtlijnconforme
interpretatie. In Johnston (222/84, JUR 1986, 1651; RVR 1992, 14), waar
de vraag opnieuw aan de orde kwam, werd aan het effectieve beroep in
rechte directe werking verleend. Maar aan de sanctioneringsplicht werd
wederom directe werking onthouden.

In bovenstaande uitspraak gaat het Hof echter ‘om’. De uitleg die aan
artikel 6 is gegeven wanneer het de sanctionering betreft van het verbod
van discriminatoire arbeidsvoorwaarden, in het bijzonder ontslag (artikel
5 richtlijn), impliceert volgens het Hof directe werking. Ook al erkent
het Hof dat er verschillende alternatieven bestaan voor de Lid-Staat om
het doel van de richtlijn te realiseren, in een situatie als deze is er
geen beleidsvrijheid in de toepassing van de gekozen optie (r.o. 36).
Daarenboven is het zo, dat het feit dat richtlijnen de Lid-Staten vrij
laten in middelen, niet verhindert dat rechten die op grond van de
richtlijnbepalingen zelf voldoende nauwkeurig zijn, door het individu
kunnen worden afgedwongen.

Voor de individuele rechtzoekende is dit een mooie ontwikkeling. Directe
werking van artikel 6 geeft de mogelijkheid de nationale
sanctiemaatregelen die zijn gesteld op overtreding van de gelijke
behandelingswetgeving, door de nationale rechter te laten toetsen aan het
EG-recht. Dit kan weliswaar alleen, als men in dienst is bij de overheid.
Dat is het onbevredigende gevolg van Marshall I, waarin horizontale
werking van richtlijnen werd uitgesloten. Wel zou de particuliere
werknemer op grond van Francovich (6/90 en 9/90, JUR 1991 I 5357; RN 1992,
221) kunnen proberen zijn schade als gevolg van gebrekkige implementering
van artikel 6, op de Staat te verhalen. Bekijken we de uitspraak meer
technisch/juridisch dan vind ik deze zonderling. Ik zie niet hoe uit de
bewoordingen ‘effectieve sanctionering’ voldoende nauwkeurig omlijnde
rechten zijn af te leiden. De vaste eis van ‘onvoorwaardelijkheid’ wordt
plotseling weggelaten door het Hof. Als de directe werking van een
richtlijnbepaling afhangt van zijn bewoordingen, hoe kan het dat directe
werking van de bepaling blijkbaar in de tijd kan verschillen? De
bewoordingen zijn niet veranderd. Betekent dit dat elke bepaling nu steeds
opnieuw aan het Hof moet worden voorgelegd, of er inmiddels al directe
werking is? En kan directe werking ook weer in de tijd ontnomen worden?
Het Hof trekt door deze uitspraak de invulling van sanctiemaatregelen op
discriminatie in het arbeidsproces geheel aan zich. Is dat wat men wil,
of betreft het hier een uitschieter? Zo niet, dan opent dit de weg naar
vele nieuwe prejudiciele vragen.

Immers, het is geen onbekend verschijnsel in de Lid-Staten dat
sanctionering op discriminatie soms een wat symbolischer karakter of
toepassingspraktijk kent, dan andersoortig onrechtmatig gedrag. Als
inderdaad de gestelde sanctiemaatregelen op discriminatie door het
EG-recht gereguleerd gaan worden, heb ik wel een suggestie voor de eerste
rechtsactie. Wat te denken van een eis tot schadevergoeding tegen de
Nederlandse Staat, wegens het nalaten van daadwerkelijke strafrechtelijke
vervolging van seksediscriminatie bij de arbeid (art. 429quater WvSr)? Het
EG-recht is over effectieve sanctionering van gemeenschapsrecht duidelijk:
‘Verder dienen de nationale autoriteiten even energiek op te treden tegen
overtredingen van het gemeenschapsrecht, als wanneer het gaat om de
handhaving van een overeenkomstige nationale wettelijke regeling’
(Commissie/Griekenland, r.o. 24-25).

Albertine Veldman

Rechters

Mrs. Duw, President, Kakouris, Rodriguez Iglesias, Zuleeg, Murray,Mancini, Schockweiler, Grevisse, Diez de Velasco, Kapteyn, Edward, A-G VanGerven.