Instantie: Gerechtshof Leeuwarden, 11 augustus 1993

Instantie

Gerechtshof Leeuwarden

Samenvatting


Mevrouw B is getrouwd met de heer R. Tijdens de
echtscheidingsprocedure baart zij een kind van de heer N met wie zij op
dat moment samenwoonde. N heeft het kind erkend. Vervolgens heeft de
Rechtbank Groningen de geboorteakte laten wijzigen. Mevrouw B gaat tegen
deze wijziging in beroep. Het hof oordeelt in casu dat art. 1:197 BW in
strijd is met art. 8 EVRM omdat door een onverkorte toepassing van
eerstgenoemde wetsbepaling inbreuk zou worden gemaakt op het familie- en
gezinsleven van appellanten en het kind.

Volledige tekst

De motivering

1. De ontvankelijkheid. 1.1. Appellanten hebben op 22 januari 1993 een
appelschriftuur ingediend bij het hof houdende beroep tegen een
beschikking ex artikel 1:29 BW van de rechtbank d.d. 8 juli 1992.

1.2 Op deze procedure zijn de artikelen 429a RV e.v. van toepassing,
voorzover artikel 1:29 BW niet een afwijkende bepaling bevat. Het eerste
lid van artikel 1:29 BW bepaalt in afwijking van artikel 429n RV dat
hoger beroep van de beschikking binnen twee maanden na haar dagtekening
moet worden ingesteld. In beginsel is hoger beroep niet mogelijk na
afloop van deze termijn.

1.3 Echter is in artikel 429f RV bepaald dat de rechter voorzover nodig
de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden oproept. Naar het
oordeel van het hof heeft de rechtbank appellanten als belanghebbenden
ten onrechte niet opgeroepen te verschijnen ter zitting in eerste aanleg.

1.4 Appellanten hebben onweersproken gesteld eerst kennis genomen te
hebben van de beschikking op 24 november 1992, toen een uittreksel uit
het geboorteregister van Wendy Julia werd opgevraagd. Appellanten zijn
derhalve binnen twee maanden nadat zij bekend waren geworden met de
beroepen beschikking daarvan in hoger beroep gekomen.

1.5 Een redelijke uitleg van de te dezen toepasselijke wetsbepalingen
brengen mee dat onder de hiervoor onder 1.3 en 1.4 vermelde
omstandigheden appellanten in hun hoger beroep kunnen worden ontvangen.

2. De gronden van het appel. 2.1. Appellanten hebben verzocht voormelde
beschikking van de rechtbank te vernietigen en alsnog aan de Ambtenaar
van de gemeente Winschoten te gelasten de verbetering welke op grond van
deze beschikking is geplaatst in de kantlijn van de geboorteakte van
Wendy Julia alsnog ongedaan te maken.

2.2. Appellanten hebben daartoe aangevoerd dat onverkorte toepassing van
art. 1:197 BW in strijd is met art. 8 lid 1 EVRM en dat deze schending
niet gerechtvaardigd wordt door een van de gronden genoemd in art. 8 lid
2 EVRM.

2.3. Voorts hebben zij gesteld dat het ontstaan van een
familierechtelijke betrekking tussen Wendy Julia en appellant N niet op
andere wijze bewerkstelligd kan worden, althans dat het niet zeker is dat
dit resultaat kan worden bereikt, nu de ontkenning door de moeder,
appellante B, dat de heer R de vader is van het kind ingevolge het
bepaalde in art. 1:198 lid 1 BW rechtens geen effect kan sorteren en
stiefouderadoptie ingevolge art. 1:228 lid 2 BW slechts kan worden
uitgesproken indien de heer R het verzoek tot adoptie niet tegenspreekt.

3. Het standpunt van de procureur-generaal. 3.1. Het in eerste aanleg
niet oproepen van appellanten als belanghebbenden moet als een essentiele
vormfout worden aangemerkt, doch zulks behoeft niet tot nietigheid van
de beroepen beschikking te leiden, nu appellanten in hun appel kunnen
worden ontvangen. Tussen appellant N en Wendy Julia is sprake van family
life in de zin van art. 8 EVRM, nu appellant N de verwekker is van Wendy
Julia en op het moment van de geboorte van Wendy Julia reeds samenwoonde
met appellante B als waren zij gehuwd.

3.2. Voorts is van belang dat art. 202 van het wetsvoorstel herziening
afstammingsrecht wel mogelijkheden biedt tot ontkenning van het door
huwelijk ontstane vaderschap, waarbij ook verzocht kan worden een
ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap gegrond te
verklaren, indien de echtgenoten gescheiden leven of reeds betrokken
waren in een rechtsgeding tot scheiding.

3.3. De procureur-generaal concludeert deswege dat in dit geval art. 8
EVRM dient te prevaleren, zodat de beschikking dient te worden vernietigd
en het verzoek van de appellanten kan worden toegewezen.

4. Het standpunt van de belanghebbende. 4.1. De belanghebbende R heeft
ter ’s hofs terechtzitting verklaard dat hij 1 juni 1991 reeds appellante
B had verlaten en dat hij niet de verwekker van Wendy Julia kan zijn.
Voorts heeft R te kennen gegeven er geen enkel bezwaar tegen te hebben
dat Wendy Julia als kind van appellant N wordt aangemerkt.

5. De vaststaande feiten.

5.1. Op 1 juni 1991 heeft R zijn echtgenote B verlaten; R kan niet de
verwekker zijn van Wendy Julia en heeft geen bezwaar tegen
familierechtelijke betrekkingen tussen Wendy Julia en appellant N.

5.2. Na een door B aanhangig gemaakte echtscheidingsprocedure is op 20
maart 1992 de echtscheiding tussen R en B uitgesproken.

5.3. Op 13 mei 19923 is Wendy Julia geboren uit B.

5.4. N is de verwekker van Wendy Julia.

5.5. Op 14 mei 1992 wordt door N aangifte gedaan bij de Burgerlijke Stand
van de gemeente Winschoten van de geboorte van Wendy Julia, waarbij hij
haar erkent met toestemming van B.

5.6. Appellanten N en B woonden reeds samen ten tijde van de geboorte van
Wendy Julia.

5.7. Op 29 juni 1992 is het vonnis waarbij de echtscheiding tussen B en
R is uitgesproken ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.

5.8. Op 20 januari 1993 zijn appellanten B en N in het huwelijk getreden,
waarbij het oorspronkelijk de bedoeling van appellanten was om Wendy
Julia te wettigen bij dit huwelijk.

6. De beoordeling

6.1. De rechtbank heeft een essentiele bepaling van procesrecht, te weten
het oproepen van belanghebbenden niet in acht genomen. Reeds op die grond
dient de beroepen beschikking vernietigd te worden. Het hof kan de zaak
zelf afdoen, gelet op de hierna te nemen beslissing.

6.2. Het hof acht het in het belang van de minderjarige Wendy Julia dat
de erkenning van haar door N dat hij de verwekker is van deze
minderjarige, in de geboorteakte vermeld blijft als zijnde in
overeenstemming met de feitelijke situatie.

6.3. Het hof is van oordeel dat in dit uitzonderlijke geval, gelet op
voornoemde feiten en omstandigheden, alsmede gehoord de conclusie van de
procureur-generaal, art. 1:197 BW in strijd komt met art. 8 EVRM, omdat
door onverkorte toepassing van eerstgenoemde wetsbepaling inbreuk zou
worden gemaakt op het familie- en gezinsleven van appellanten en de
minderjarige Wendy Julia.

6.4. Art. 1:197 BW kan mitsdien te dezen geen toepassing vinden.

7. De slotsom. 7.1. Het hof zal op grond van het vorenoverwogene de
beschikking waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoende het
inleidend verzoek van de officier van justitie te Groningen tot
verbetering van de geboorteakte van Wendy Julia alsnog afwijzen.

7.2. Het verzoek van appellanten tot het ongedaan maken van de reeds
aangebracht `verbetering’ is derhalve op de hierna te vermelden wijze
voor toewijzing vatbaar.

De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de beschikking d.d. 8 juli 1992
van de arrondissementsrechtbank te Groningen,

en opnieuw rechtsdoende:

wijst af de inleidende vordering van de officier van justitie;

gelast de ambtenaar van de Burgerlijke Stand in de gemeente Winschoten
de verbetering en de doorhaling welke in de kantlijn zijn geplaatst van
de geboorteakte nummer 11B0207 van het jaar 1992 van Wendy Julia,
ingeschreven in het register van geboorten van de gemeente Winschoten
ongedaan te maken.

Rechters

Mrs. Falkena, Wachter, Van Eck