Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoekster heeft bij een psychiatrisch ziekenhuis intern
gesolliciteerd naar twee functies van verpleegkundige. Zij is voor beide
functies afgewezen, naar verzoekster stelt wegens haar zwangerschap. Zij
heeft hierna wel een contract voor onbepaalde tijd gekregen in de functie
van poolkracht. De wederpartij heeft verzoekster tijdens de
sollicitatieprocedures in meerdere opzichten onzorgvuldig bejegend. Er is
echter niet komen vast te staan dat afwijzingen met haar zwangerschap
samenhangen. Geen strijd met de Wet.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 12 maart 1992 verzocht mevrouw te Rotterdam (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij
de arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of de te Leidschendam
(hierna: de wederpartij) onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in strijd
met de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. Verzoekster heeft intern naar twee functies gesolliciteerd. De
wederpartij heeft verzoekster voor de betreffende functies afgewezen.
Verzoekster meent dat haar zwangerschap hierbij een rol heeft gespeeld.
Zij stelt dat de wederpartij hiermee heeft gehandeld in strijd met de
wetgeving gelijke behandeling.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld. Partijen hebben ieder de gelegenheid gehad hun
standpunten toe te lichten.
2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen hun standpunten
nader toe te lichten tijdens een zitting op 15 september 1993. Bij deze
zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster – mw (verzoekster) – mw mr A.C.T.
Hommes (advocaat)
van de kant van de wederpartij – dhr (hoofd
personeelszaken) – dhr (personeelsconsulent)
van de kant van de Commissie – mw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter) –
dhr mr J.A.M.I. Hoens (lid Kamer) – dhr mr R.A.C.M. Langemeijer (lid
Kamer) – mw mr A.K. de Jongh (adjunct-secretaris).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.
3. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoekster is op 1 maart 1989 in dienst getreden bij de wederpartij,
een psychiatrisch ziekenhuis, als leerling verpleegkundige. In januari
1991 zou zij haar diploma halen.
Naar aanleiding van een vacature heeft verzoekster op 19 november 1990
intern gesolliciteerd naar de functie van verpleegkundige op de unit B1.
Voor deze functie werden blijkens de interne personeelsadvertentie als
functie-eisen gesteld enige ervaring in de psychiatrie en het bezit van
een van de volgende diploma’s: diploma B, A/B, H.B.O.-V of M.B.O.- V.
Daarnaast hanteerde de wederpartij naar eigen zeggen een aantal
aanvullende criteria, die niet in de advertentietekst waren opgenomen, te
weten:
– affiniteit met de patientengroep – inhoudelijke werkervaring –
stressbestendigheid – nauwkeurigheid – systematisch kunnen werken –
flexibiliteit – passen binnen het multidisciplinaire team –
zelfstandigheid – verantwoordelijkheidsgevoel – creativiteit.
3.2. Op het moment dat verzoekster solliciteerde was zij op de betreffende
unit reeds werkzaam als leerlingverpleegkundige. Zij was nog niet in het
bezit van haar diploma B, maar zou dit in januari 1991 halen. De
sollicitatiecommissie achtte dit geen probleem en gaf aan verzoekster te
kennen dat er een sollicitatiegesprek met haar zou worden gevoerd. Dit
gesprek werd om verschillende redenen uitgesteld. Inmiddels was
verzoekster zwanger geworden. Zij heeft de wederpartij dit meegedeeld,
zodat hiermee rekening gehouden kon worden indien assistentie nodig was
bij aggressieve patienten op naburige afdelingen.
Begin januari 1991 werd verzoekster overgeschreven van de dienstlijst van
de afdeling B2, waar zij eerder had gewerkt, naar de afdeling B1, waar zij
reeds werkzaam was. Op 21 januari 1991 vond het sollicitatiegesprek
plaats. Verzoekster was op dat moment de enige kandidaat voor de vacature.
Naast haar was er nog een andere kandidaat geweest, maar deze was in een
eerder stadium afgewezen. Verzoekster was tijdens de sollicitatie niet op
de hoogte van de aanvullende selectiecriteria van de wederpartij.
Verzoekster is voor de betreffende functie afgewezen. Mondeling is haar,
naar zij zegt, te kennen gegeven dat haar gebrek aan ervaring hier de
reden voor was. Per brief d.d. 29 januari 1991 is de afwijzing
schriftelijk bevestigd. Ook heeft de wederpartij de afwijzingsgronden in
een aparte brief op schrift gesteld. In deze brief staat vermeld dat uit
het sollicitatiegesprek naar voren was gekomen dat verzoekster om een
combinatie van de volgende redenen was afgewezen: – tijdens het
sollicitatiegesprek was gebleken dat verzoekster een onjuist beeld van de
unit B1 had; – verzoekster had aangegeven dat toen zij op de unit B2
werkte, de werkzaamheden haar niet waren bevallen, omdat zij te ‘vaag’
waren. De werkzaamheden op de afdeling B1 zouden hiermee echter
vergelijkbaar zijn; – gebleken was dat verzoekster het moeilijk vond om
structuur in haar werk aan te brengen; – verzoekster verwachtte teveel
steun van het team, de groepsverpleegkundige en de praktijkbegeleider; –
verzoekster was niet kritisch genoeg en was onvoldoende meedenkend; –
verzoekster had aangegeven dat zij niet prettig had samengewerkt met de
collega’s op de unit B2. Dit kon, gezien de intercollegiale samenwerking
tussen de units B1 en B2, een belemmering vormen; – verzoekster was
onvoldoende ervaren.
Ter zitting heeft de wederpartij aangegeven dat de ervaring van
verzoekster niet de doorslaggevende reden is geweest voor haar afwijzing.
In januari 1991 heeft verzoekster haar diploma voor verpleeg- kundige
gehaald. Per 1 februari 1991 kreeg zij een contract voor onbepaalde tijd
in de functie van ‘poolkracht’. Dit hield in dat zij geen vaste
verpleegunit als werkplek had, maar op verschillende units inzetbaar was.
3.3. Op 20 maart 1991 heeft verzoekster naar een andere vacature voor
verpleegkundige gesolliciteerd. Zij was de enige kandidaat voor deze
vacature. Het sollicitatiegesprek vond plaats op 18 april 1991. Ook voor
deze vacature is verzoekster afgewezen. De redenen voor de afwijzing zijn
haar mondeling door de sollicitatiecommissie meegedeeld. Verzoekster heeft
hiervan geen schriftelijke bevestiging ontvangen.
3.4. Op 11 juni 1991 heeft verzoekster een klacht ingediend bij een
interne klachtencommissie, waarin zij haar onvrede over het verloop van
de beide sollicitatieprocedures aan de kaak stelde. Per brief d.d. 15
januari 1992 concludeerde de klachtencommissie dat de
sollicitatieprocedures, gezien hun lange tijdsduur, geen schoonheidsprijs
verdienden. Desondanks vond zij dat er een redelijke mate van
zorgvuldigheid in acht was genomen, doordat met verzoekster regelmatig
overleg was gevoerd over het uitstel van de procedures.
3.5. Gedurende de zes maanden voor haar zwangerschaps- en bevallingsverlof
heeft verzoekster als poolkracht gewerkt op de unit B1. Zij verrichtte
dezelfde werkzaamheden als zij gedaan zou hebben als zij voor de
betreffende vacature op deze unit was aangenomen. Een aantal weken na haar
verlof, heeft verzoekster haar ontslag ingediend. Haar dienstverband is
per 1 december 1991 beeindigd. Verzoekster heeft een getuigschrift
ontvangen over de periode dat zij bij de wederpartij heeft gewerkt. Hierin
staat dat zij haar werkzaamheden naar ieders tevredenheid heeft verricht.
De standpunten van partijen
3.6. Verzoekster stelt dat zowel bij de eerste sollicitatie als bij de
tweede, haar zwangerschap bij de afwijzing een rol heeft gespeeld. Hiermee
heeft de wederpartij gehandeld in strijd met artikel 7A:1637ij Burgerlijk
Wetboek (BW) en artikel 1 Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen
(WGB; Stb. 1989, 168). In dit verband verwijst zij ook naar het arrest van
de Hoge Raad in de Dekker-zaak (Hoge Raad, 13 september 1991, RN 1991 nr.
204.). Ter ondersteuning van haar stelling brengt verzoekster het volgende
naar voren.
De wederpartij heeft verzoekster bij haar eerste sollicitatie beloofd dat
haar sollicitatiegesprek binnen een week zou plaatsvinden. Dit gesprek is
uitgesteld. Toen verzoekster vroeg wanneer dit gesprek wel zou
plaatsvinden, heeft het afdelingshoofd meerdere keren tegen haar gezegd
dat zij zich nergens zorgen over hoefde te maken, omdat zij de baan toch
wel zou krijgen. Het sollicitatiegesprek zou slechts een formaliteit zijn.
Verzoekster heeft hierop vertrouwd, temeer daar zij begin januari 1991 al
op de dienstlijst van unit B1 was gezet.
Op het moment dat verzoekster het afdelingshoofd ervan in kennis stelde
dat zij zwanger was, heeft hij volgens haar meegedeeld dat dit bij het
sollicitatiegesprek ter sprake moest komen. Tijdens dit gesprek heeft de
wederpartij het gehad over het gebrek aan ervaring van verzoekster als
gediplomeerd verpleegkundige. Dit verbaasde verzoekster, aangezien reeds
bij aanvang van de sollicitatieprocedure bekend was dat zij pas in januari
1991 gediplomeerd verpleegkundige zou worden. De wederpartij had bij die
gelegenheid aangegeven dit niet als een bezwaar te zien. Bovendien werd
in de interne advertentie slechts gevraagd naar enige ervaring in de
psychiatrie en deze had verzoekster al opgedaan in de periode dat zij als
leerlingverpleegkundige werkzaam was.
Verzoekster stelt dat toen het afdelingshoofd de afwijzingsgronden
mondeling toelichtte, hij tevens heeft gezegd dat haar afwijzing het
gevolg was van “minder rooskleurige aspecten” die twee weken voor het
sollicitatiegesprek bekend waren geworden. Volgens verzoekster doelde hij
hiermee op haar mededeling dat zij zwanger was.
3.7. Verzoekster wijst erop dat zij gedurende de zes maanden na haar
afwijzing, gelijksoortige werkzaamheden heeft verricht als in de vacante
functie uitgevoerd hadden moeten worden. Zij stelt dat zij geheel
zelfstandig werkte en ook leerlingen heeft begeleid. Zij heeft zelfs een
verpleegkundige ingewerkt, die later in de selectiecommissie van haar
eerste sollicitatie zat.
Verzoekster heeft gedurende lange tijd niet geweten dat zij als poolkracht
werkzaam was. Pas nadat zij meerdere malen had gevraagd welke functie zij
precies uitoefende is dit aan haar meegedeeld. Verzoekster wist ook niet
dat er aan poolkrachten andere eisen werden gesteld dan aan vaste
krachten, zoals de wedepartij ter zitting aangaf. Zij is er verontwaardigd
over dat zij is afgewezen op grond van aanvullende selectiecriteria, die
zij ten tijde van de sollicitatie niet kende. Verzoekster stelt dat de
wederpartij in de loop van de tijd voor haar afwijzing steeds meer
argumenten heeft aangevoerd, die aanvankelijk niet aan haar zijn
meegedeeld.
Op grond van het bovenstaande meent verzoekster dat haar zwangerschap de
reden is geweest voor de afwijzing voor de functie op unit B1.
3.8. Dat haar zwangerschap ook bij de tweede sollicitatieprocedure een rol
heeft gespeeld, leidt verzoekster af uit het volgende. Tijdens het
sollicitatiegesprek voor deze vacature heeft de wederpartij, aldus
verzoekster, aan haar gevraagd hoe zij dacht het moederschap met een baan
te kunnen combineren. Ook werd gevraagd of de woon/werkafstand niet een
belemmering zou vormen. Dit terwijl verzoekster al twee jaar zonder
problemen deze afstand aflegde. Volgens verzoekster heeft de
sollicitatiecommissie bij het melden van de afwijzingsgronden opgemerkt,
dat zij er vraagtekens bij zette of verzoekster het aankon om een baan met
het moederschap te combineren. Andere afwijzingsgronden die werden genoemd
waren dat zij te jong en onervaren was en waarschijnlijk niet naar behoren
kon worden ingewerkt, omdat het team op de betreffende unit uit allemaal
nieuwe leden bestond. Verzoekster ontkent dat haar moederschap aan de orde
is geweest in verband met de kinderopvangregeling van de wederpartij,
zoals de wederpartij oppert.
3.9. De wederpartij brengt het volgende naar voren. De zwangerschap van
verzoekster heeft geen enkele rol gespeeld bij haar besluit om verzoekster
af te wijzen. Zij wijst erop dat verzoekster weliswaar niet voor de
betreffende functies is aangenomen, maar dat zij per 1 februari 1991 wel
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als poolkracht heeft
gekregen. Op dat moment was de wederpartij reeds van haar zwangerschap op
de hoogte. Volgens de wederpartij kan hieruit worden afgeleid dat de
zwangerschap van verzoekster niet de reden is geweest om haar af te
wijzen.
Volgens de wederpartij waren alle deelnemers van de selectieteams zich
ervan bewust dat de zwangerschap van verzoekster geen reden van afwijzing
mocht en kon zijn. Er was hier in feite ook geen reden toe, daar de
vervanging van medewerksters die met zwangerschaps- en bevallingsverlof
gaan goed geregeld is. Op grond van een interne regeling worden tijdens
het verlof oproepkrachten, poolkrachten of uitzendkrachten ingezet.
Bovendien zijn er op de betreffende units geen factoren die een
belemmering vormen om tijdens zwangerschap aldaar te werken. Voorts wijst
de wederpartij erop dat zij per 1 februari 1991 ten behoeve van haar
werknemers zeven kinderopvangplaatsen heeft ‘gekocht’.
3.10. De wederpartij stelt dat zij de zwangerschap en moederschap van
verzoekster niet aan de orde heeft gesteld tijdens de
sollicitatieprocedure. Zij acht het echter wel mogelijk dat dit aan de
orde is geweest in het kader van een gesprek over de kinderopvangplaatsen
die zij ter beschikking had. Zo het afdelingshoofd al heeft gezegd dat
verzoekster werd afgewezen wegens “minder rooskleurige aspecten”, weet de
wederpartij niet wat hij daarmee heeft bedoeld.
Het feit dat verzoekster wel als poolkracht heeft gewerkt op de unit B1,
maar niet voor de vacature op deze afdeling is aangenomen, verklaart de
wederpartij als volgt. Omdat poolkrachten tijdelijk op een unit worden
ingezet, worden aan hen andere eisen gesteld dan aan werknemers die worden
aangenomen om op een bepaalde unit te werken. Verpleegkundigen die vast
op een afdeling werken, hebben namelijk meer initierende taken dan
poolkrachten. Zij hebben als extra werkzaamheden het observeren van
patienten, het voeren van besprekingen over de behandeling van patienten
wat betreft de langere termijn, het begeleiden van leerlingen en het
meedenken over behandelingsbeleid. Desgevraagd heeft de wederpartij te
kennen gegeven dat er niet een aparte functie- omschrijving voor
poolkrachten bestaat.
3.11. De wederpartij geeft aan dat de eerste sollicitatieprocedure niet
geheel conform de regels is verlopen. De termijn waarbinnen de procedure
redelijkerwijs moest zijn afgerond is namelijk te lang geweest. De reden
hiervoor is dat er door een reorganisatie verschillende verschuivingen in
de personele sfeer hebben plaatsgevonden, waardoor de samenstelling van
de behandelteams is gewijzigd en daardoor ook de samenstelling van de
selectieteams. Ook kwam er een nieuwe groepsverpleegkundige in het team
en werd de doelstelling van het team veranderd. De wederpartij heeft dit
destijds ook aan verzoekster uitgelegd. Om ervoor te waken dat de tweede
sollicitatieprocedure procedureel juist zou verlopen, heeft de wederpartij
een personeelsconsulent aangewezen om hierop toezicht te houden.
De wederpartij kan zich niet meer precies herinneren wat de
afwijzingsgronden voor de tweede sollicitatie waren. Dat verzoekster van
deze sollicitatie geen schriftelijke afwijzing heeft ontvangen, komt
doordat de wederpartij abusievelijk nogmaals de afwijzingsbrief van de
eerste sollicitatie heeft gestuurd.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de selectie en/of bij de
aanstelling onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt in strijd met
de wetgeving gelijke behandeling door verzoekster voor de betreffende
functies af te wijzen.
4.2. Artikel 3 lid 1 WGB schrijft onder andere voor dat het niet is
toegelaten bij de behandeling bij de vervulling van een openstaande
betrekking onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen. Artikel 1 WGB
bepaalt dat onder onderscheid wordt verstaan direct en indirect
onderscheid. Blijkens dit artikel wordt onder direct onderscheid mede
verstaan onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap.
Artikel 7A:1637ij lid 1 BW bepaalt dat de werkgever onder andere bij het
aangaan van de arbeidsovereenkomst geen onderscheid mag maken tussen
mannen en vrouwen.
4.3. Alvorens de in het geding zijnde vraag te beantwoorden, merkt de
Commissie op dat zij reeds meerdere malen heeft uitgesproken dat het niet
tot haar taak behoort om te beoordelen in hoeverre een kandidaat geschikt
is voor een functie (Zie onder andere Commissie gelijke behandeling van
mannen en vrouwen bij de arbeid d.d. 17 mei 1990, oordeelnummer 315-90-32
en 9 januari 1991, oordeelnummer 136- 91-3.). Zij is, gelet op de Wet,
slechts bevoegd om na te gaan of er bij de beoordeling van de (mate van)
geschiktheid onderscheid is gemaakt op grond van geslacht.
4.4. Wat betreft de in het geding zijnde vraag overweegt de Commissie als
volgt.
Verzoekster stelt dat zij voor beide functies op grond van haar
zwangerschap is afgewezen. Dit leidt zij af uit verschillende opmerkingen
die de wederpartij volgens haar over haar zwangerschap en moederschap
heeft gemaakt. De wederpartij stelt dat de reden voor de afwijzing van
verzoekster was, dat zij onvoldoende aan de gestelde eisen voldeed. De
zwangerschap van verzoekster heeft geen enkele rol gespeeld bij haar
afwijzing. Dat blijkt alleen al hieruit, dat verzoekster in dezelfde tijd
een vaste aanstelling heeft gekregen. Als er tijdens de
sollicitatieprocedure al opmerkingen over zwangerschap en moederschap zijn
gemaakt, zijn deze met een ander doel en tegen een andere achtergrond aan
de orde gesteld dan verzoekster meent.
De Commissie acht het op zich niet onbegrijpelijk dat verzoekster de
indruk kreeg dat haar zwangerschap een rol heeft gespeeld bij haar
afwijzing. Bij de eerste vacature gold immers dat zij (bijna) voldeed aan
de in de advertentie genoemde functie-eisen, in de zin dat de wederpartij
het geen probleem vond dat zij haar diploma B nog net niet in haar bezit
had. Nadere functie-eisen waren haar niet bekend. Voorts was zij reeds
feitelijk op de betreffende afdeling werkzaam en zelfs op de dienstlijst
voor deze afdeling opgenomen. Bovendien was verzoekster op dat moment de
enige kandidaat en had zij van de wederpartij begrepen dat haar
sollicitatiegesprek slechts een formaliteit zou zijn. Wat betreft de
tweede vacature gold, voor zover de Commissie kon nagaan, eveneens dat
verzoekster aan de functie-eisen voldeed en de enige kandidaat was.
Aan de andere kant geldt het volgende. De Commissie heeft, gelet op de
verklaringen van partijen, niet met zekerheid kunnen vaststellen welke
opmerkingen over zwangerschap en moederschap precies zijn gemaakt en welke
strekking deze hadden. Aangezien verzoekster in dezelfde tijd een vaste
aanstelling heeft gekregen, acht zij het echter niet waarschijnlijk dat
dergelijke opmerkingen door de wederpartij zijn bedoeld als vraagpunten
om haar (mede) wegens die grond af te wijzen. Waarschijnlijker is dat de
wederpartij een en ander ter sprake heeft gebracht in het kader van het
bespreken van de kinderopvangvoorzieningen die de wederpartij biedt.
De wederpartij heeft voor de eerste vacature als afwijzingsgronden
verwezen naar een aantal aanvullende eisen, zoals genoemd in paragraaf
3.2. Los van de vraag of die niet aan verzoekster bekend hadden moeten
zijn gesteld, kan de Commissie zich voorstellen dat, mede gelet op de
voorgenomen reorganisatie, aan vaste krachten van een unit iets strengere
eisen worden gesteld dan aan werknemers die tijdelijk op een unit worden
ingezet.
Op grond van het bovenstaande concludeert de Commissie dat zij niet tot
de overtuiging is gekomen dat de zwangerschap van verzoekster een reden
is geweest voor haar afwijzing voor de twee functies waarnaar zij heeft
gesolliciteerd. Derhalve is niet komen vast te staan dat de wederpartij
bij de selectie of bij de aanstelling in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling heeft gehandeld.
4.5. Overigens is de Commissie van oordeel dat de wederpartij tijdens de
sollicitatieprocedures verzoekster in meerdere opzichten onzorgvuldig
heeft bejegend. Zo is het onzorgvuldig dat de wederpartij bij de eerste
sollicitatie de aanvullende selectiecriteria niet aan verzoekster kenbaar
heeft gemaakt. Voorts heeft de wederpartij verzoekster geen gemotiveerde
schriftelijke bevestiging van haar tweede afwijzing gegeven. Dit terwijl
er, naar aanleiding van de wijze waarop de eerste sollicitatieprocedure
was verlopen, speciaal een personeelsconsulent was aangewezen om toe te
zien op een goed verloop van de tweede sollicitatieprocedure. Verder heeft
de wederpartij verzoekster, in het licht van de reorganisatie, niet of
onvoldoende geinformeerd over de toekomst van de unit waar de eerste
vacature was, de gevolgen voor de samenwerking in het team en de plaats
die de vacante functie hierbinnen zou krijgen.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat niet is komen vast te staan
dat de te Leidschendam jegens mevrouw
te Rotterdam onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in
strijd met artikel 3 lid 1 Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen
of artikel 7A:1637ij Burgerlijk Wetboek.
Aldus vastgesteld op 18 oktober 1993 naar aanleiding van de behandeling
in raadkamer van 15 september 1993.
Rechters
mw mr C.H.S. Evenhuis, dhr mr J.A.M.I. Hoens, dhr mr R.A.C.M.Langemeijer, mw mr A.K. de Jongh