Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Bij de Gemeente Uden geldt de seniorenregeling. Deze houdt in dat
oudere ambtenaren die meer dan 32 uur per week werken
arbeidstijdverkorting kunnen krijgen, zonder dat het salaris wordt
verlaagd. Aangezien verzoekster 32 uur per week werkt, is deze regeling
niet op haar van toepassing. Uit de overgelegde cijfers blijkt dat vooral
vrouwen door deze regeling worden getroffen, omdat er relatief meer
vrouwen in deeltijd werken. Het doel van de regeling is om de werkdruk
van oudere werknemers terug te dringen en hen daardoor voor de
organisatie te behouden. De aanname van de wederpartij dat de werkdruk
bij (bijna) voltijdwerkers structureel hoger is dan bij degenen die 32
uur per week of minder werken, is niet voldoende onderbouwd. De door de
wederpartij aangevoerde rechtvaardigingsgronden kunnen niet slagen en
daarom concludeert de commissie dat er sprake is van indirecte
discriminatie.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 17 september 1993 verzocht mevrouw te Uden (hierna: verzoekster)
de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid een
oordeel uit te spreken over de vraag of het College van Burgemeester en
Wethouders van de gemeente Uden (hierna: de wederpartij) onderscheid naar
geslacht maakt in strijd met de Wet gelijke behandeling van mannen en
vrouwen (WGB; Stb.1989, 168).
1.2. Verzoekster is in dienst bij de wederpartij voor 32 uur per week.
Aangezien zij ouder is dan 57 jaar heeft zij met een beroep op de
seniorenregeling die vanaf 1 juni 1993 van kracht is, verzocht om
vermindering van werktijd. Haar verzoek is afgewezen omdat genoemde
seniorenregeling alleen geldt voor ambtenaren die meer dan 32 uur per
week werken. Verzoekster is van mening dat deze regeling in strijd is met
de WGB.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld. Desgevraagd is een spoedprocedure toegepast.
Partijen hebben de gelegenheid gehad schriftelijk te reageren.
2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen hun standpunten
nader toe te lichten tijdens een zitting op 2 november 1993. Bij deze
zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster – mw (verzoekster) –
mw (gemachtigde)
van de kant van de wederpartij – dhr (gemachtigde)
van de kant van de Commissie – mw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter)
– dhr mr R.A.C.M. Langemeijer (lid Kamer) – dhr mr A.W. Heringa (lid
Kamer) – mw mr A.C. Possel (lid Kamer) – dhr mr J.A.M.I. Hoens
(plaatsvervangend lid Kamer) – mw mr A.K. de Jongh (adjunct-secretaris).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. Hierin
hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.
3. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoekster is meer dan 10 jaar in dienst van de wederpartij en wel
voor 32 uur per week. Zij is geboren op 2 oktober 1933.
3.2. De wederpartij kent voor oudere ambtenaren onder meer de volgende
regelingen: – de VUT-regeling. Het gaat hier zowel om een decentrale als
een centrale regeling. De decentrale regeling houdt in, dat ambtenaren
ouder dan 59,5 jaar onder voorwaarden de overheidsdienst kunnen verlaten.
De centrale regeling kent de VUT-mogelijkheid toe vanaf 61 jaar. Deze
leeftijd is tijdelijk verlaagd tot 60 jaar. Beide regelingen blijven
gelden tot januari 1995. Zij zullen echter deel uitmaken van de
besprekingen over het toekomstige seniorenbeleid; – toekenning van
leeftijdsverlofdagen en vermindering van de werktijd. Dit laatste houdt
in dat ambtenaren vanaf hun 60e jaar bij een voltijddienstverband 2,5 uur
per week minder kunnen werken. Voor deeltijdwerkers geldt een pro-rato-
toekenning; – de “vierdaagse werkweek voor senioren”. Deze regeling houdt
in dat werknemers die minstens 10 jaar ambtenaar zijn vanaf de 57e-jarige
leeftijd hun werktijd kunnen terugbrengen tot 32 uur per week, met behoud
van hun volledig salaris en pensioenopbouw. Wel dienen zij hun
leeftijdsverlofdagen in te leveren, en worden andere verlofdagen naar
evenredigheid met de werktijd van 32 uur berekend. Ook verliezen zij hun
recht op de decentrale VUT. Zij behouden overigens het recht om van de
centraal vastgestelde VUT gebruik te maken. Het betreft hier een
voorlopige regeling, ingaande op 1 juni 1993 en geldend tot 1 januari
1995.
3.3. Verzoekster heeft op 29 april 1993 aan de wederpartij verzocht om
gebruik te mogen maken van de regeling “vierdaagse werkweek voor
senioren”. Gebruikmaking van de VUT-regeling stuit voor haar op
financiele bezwaren. Bovendien levert gebruikmaking van de
leeftijdsverlofdagen en vermindering van werktijd voor haar nog altijd
een langere werkweek op dan evenredige toepassing van de nieuwe
seniorenregeling, namelijk circa 29,5 uur in plaats van circa 27 uur.
Bij brief van 16 juli 1983 heeft de wederpartij dit verzoek vooralsnog
afgewezen, om reden dat verzoekster 32 uur per week werkt en derhalve
niet aan de eisen voldoet. In deze brief spreekt zij overigens de
verwachting uit dat de betreffende regeling zal worden aangepast.
3.4. Blijkens de stukken is het doel van de nieuwe seniorenregeling, de
werkdruk van oudere werknemers terug te dringen en hen daardoor,
eventueel partieel, voor de organisatie te behouden. Impliciet houdt dit
ook in, terugdringing van het aantal ambtenaren dat gebruik maakt van de
VUT-regelingen. Aangezien de werkdruk die uit het betaalde werk
voortvloeit bij voltijdwerkers het hoogst is, is in eerste instantie
uitgegaan van werktijdvermindering voor de groep die langer werkt dan 32
uur.
Ofschoon de nieuwe regeling slechts geldt tot 1 januari 1995, is het
onwaarschijnlijk dat deze na die datum wordt opgeheven. Wel is denkbaar
dat de regeling op onderdelen wordt aangepast.
3.5. Bij de wederpartij zijn per 19 oktober 1993 in totaal 179 mannen en
77 vrouwen werkzaam, samen 256 personen. 13 van de 179 mannen werken 32
uur per week of minder, ofwel 7,3%. 49 van de 77 vrouwen werken 32 uur
per week of minder, ofwel 63,6%. In de leeftijdscategorie 57 – 65 jaar
zijn 6 mannen werkzaam en 2 vrouwen, samen 8 personen. 1 van deze 6
mannen werkt minder dan 32 uur, ofwel ruim 16%, terwijl 1 van de 2
vrouwen minder dan 32 uur werkt, ofwel 50%.
Bij alle gemeenten in Nederland tezamen zijn de cijfers aldus. Op 31
december 1992 waren totaal 187.329 ambtenaren ouder dan 55 jaar werkzaam
bij gemeenten. Hiervan waren 125.567 man en 61.762 vrouw. Van de mannen
werkten 11.231 in deeltijd, ofwel 9%. Van de vrouwen werkten 39.390 in
deeltijd, ofwel 64%.
In verband met de doelstelling van de regeling om de werkdruk van oudere
werknemers terug te dringen, heeft de wederpartij de volgende
ziekteverzuimcijfers overgelegd. Onder de mannen ouder dan 57 jaar
bedraagt het ziekteverzuim in de eerste helft van 1993 8,02%. Onder de
vrouwen ouder dan 57 jaar bedraagt het ziekteverzuim in dezelfde periode
8,51%.
De standpunten van partijen
3.6. Verzoekster is van mening dat de beperking van de regeling
“vierdaagse werkweek voor senioren” in strijd is met de WGB, aangezien
deze regeling alleen geldt voor ambtenaren die meer dan 32 uur per week
werken. Zij wijst voorts op de onbillijkheid, dat zijzelf voor 32 uur per
week wordt beloond, terwijl een collega die wel gebruik kan maken van de
nieuwe seniorenregeling en feitelijk ook 32 uur werkt zijn/haar volledige
salaris op basis van 38 uur behoudt. Dit brengt mee dat zij voor
hetzelfde werk een gemiddeld lager uurloon ontvangt dan genoemde collega.
3.7. De wederpartij is van mening dat zij met de regeling “vierdaagse
werkweek voor senioren” geen indirect onderscheid maakt in strijd met de
WGB. De belangrijkste rechtvaardigingsgrond is, dat de regeling beoogt
de werkdruk van oudere werknemers terug te dringen en de oudere
werknemers voor de organisatie te behouden. Daarbij is geen onderscheid
naar geslacht gemaakt. Verzoekster heeft allerlei mogelijkheden om haar
werkdruk te verminderen, bijvoorbeeld via de VUT-regeling of door
gebruikmaking van de mogelijkheid om leeftijdsverlofdagen op te nemen in
combinatie met de vermindering van werktijd met 2,5 uur per week.
Overigens heeft verweerder tijdens de zitting desgevraagd erkend dat de
bestreden regeling voor verzoekster gunstiger is.
De wederpartij wijst er op, dat een aparte werkgroep Seniorenbeleid in
het kader van een te voeren seniorenbeleid een breed scala van
instrumenten heeft geinventariseerd. Voordelen van de vierdaagse werkweek
zijn; een lagere werkbelasting, een waarschijnlijke afname van het
ziekteverzuim, een toename van de gemiddelde produktiviteit,
duidelijkheid over de op te nemen vrije dagen en een volledige
pensioenopbouw. Als nadeel wordt genoemd de geringe mogelijkheid voor
kleine gemeenten om over te gaan tot herbezetting. Overigens mag uit de
ziekteverzuimcijfers bij de wederpartij worden opgemaakt dat het
ziekteverzuim onder deeltijdwerkers niet lager is dan onder
voltijdwerkers.
Heroverweging van deze nieuwe regeling is, althans door de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten, ook na het oordeel van de Commissie over een
soortgelijke regeling voor rijksambtenaren d.d. april 1993, niet
opportuun geacht. De regeling voor gemeenteambtenaren was eerder tot
stand gekomen dan die voor rijksambtenaren, terwijl de regeling slechts
geldt tot 1 januari 1995 en deel uitmaakt van een raamovereenkomst.
4. De overwegingen van de commissie 4.1. In geding is de vraag of de
wederpartij in strijd met de wetgeving gelijke behandeling onderscheid
heeft gemaakt jegens verzoekster door haar niet toe te laten tot de
nieuwe seniorenregeling in verband met het feit dat zij 32 uur per week
werkt. Artikel 1a WGB verbiedt het bevoegd gezag om in de
arbeidsvoorwaarden direct of indirect onderscheid naar geslacht te maken.
Onder indirect onderscheid naar geslacht wordt verstaan onderscheid op
grond van andere hoedanigheden dan het geslacht dat onderscheid op grond
van geslacht tot gevolg heeft, tenzij dit onderscheid objectief
gerechtvaardigd is (artikel 1 WGB).
4.2. De wederpartij kent sinds 1 juni 1993 een nieuwe regeling van
werktijdvermindering voor ambtenaren ouder dan 57 jaar die meer werken
dan 32 uur per week. Het betreft hier een arbeidsvoorwaarde in de zin van
artikel 1a WGB. De vraag ligt voor of de wederpartij met deze nieuwe
arbeidsvoorwaarde onderscheid maakt in strijd met artikel 1a WGB. Uit de
cijfers die de wederpartij heeft overgelegd blijkt, dat in de groep van
57 jaar en ouder op dit moment acht personen in haar dienst werkzaam
zijn, van wie twee vrouwen en zes mannen. Vijftig procent van de
vrouwelijke ambtenaren ouder dan 57 jaar werkt 32 uur per week of minder
tegen ruim zestien procent van de mannelijke ambtenaren. Zij kunnen
derhalve geen gebruik maken van de bestreden regeling. Gelet op de
beperkte omvang van de groep ambtenaren ouder dan 57 jaar kan het van
belang zijn na te gaan of de genoemde percentages structureel afwijken
van de percentages in de totale groep ambtenaren in dienst van de
wederpartij. Uit de overgelegde cijfers blijkt, dat 63,6 procent van de
vrouwelijke ambtenaren en 7,3 procent van alle mannelijke ambtenaren 32
uur per week of minder werken. De percentages in de groep ambtenaren
ouder dan 57 jaar wijken derhalve niet structureel af. Op grond van het
bovenstaande concludeert de Commissie dat vooral personen van een
geslacht, in casu vrouwen, door het bestreden criterium in de betrokken
nieuwe arbeidsvoorwaarde getroffen worden. Hiermee staat vast, dat bij
de toelating tot de regeling sprake is van een vermoeden van indirect
onderscheid.
4.3. Nu een vermoeden van indirect onderscheid is vastgesteld, moet de
Commissie nagaan of de wederpartij een toereikende objectieve
rechtvaardigingsgrond heeft aangedragen. Onder een objectieve
rechtvaardigingsgrond wordt verstaan:(Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen in de zaak 170/84, Bilka-Weber/Kaufhaus d.d. 13 mei 1986,
en in de zaak 170/88, Rinner-Kuhn/Spezialgebandereinigung Gmbh&Co d.d.
13 juli 1989) * dat het onderscheid wordt gemaakt om een objectief
gerechtvaardigd doel te dienen, en * dat daartoe middelen zijn gekozen
die geschikt en noodzakelijk zijn om dit doel te bereiken, terwijl * dit
doel niet is te bereiken op een andere wijze waarbij geen indirect
onderscheid wordt gemaakt (subsidiariteit). De Commissie overweegt
hieromtrent als volgt.
4.4. Uit de verklaringen van de wederpartij blijkt dat het doel van de
onderhavige regeling is, de werkdruk van oudere werknemers terug te
dringen en hen daardoor, eventueel partieel, voor de organisatie te
behouden. De wederpartij is daarbij van mening dat bij voltijdwerkers de
werkdruk die uit de betaalde functie voortvloeit het hoogst is. Zij is
daarom in eerste instantie uitgegaan van werktijdvermindering voor de
groep ambtenaren ouder dan 57 jaar die langer werkt dan 32 uur per week.
Op zich kan werktijdvermindering ertoe bijdragen dat de werkdruk
vermindert en de betrokken ambtenaren daardoor langer aan de betaalde
arbeid deelnemen. De aanname echter dat de werkdruk bij (bijna)
voltijdwerkers structureel hoger is dan bij degenen die 32 uur per week
of minder werken, is echter niet voldoende onderbouwd. Hoge werkdruk is
immers een begrip met complexe oorzaken en achtergronden. Een van de
indicatoren voor (te) hoge werkdruk is het ziekteverzuim. Uit de
overgelegde cijfers blijkt, naar ook de wederpartij erkent, echter niet
dat het ziekteverzuim onder deeltijdwerkers lager is dan onder
voltijdwerkers. Andere indicatoren heeft de wederpartij niet genoemd. De
wederpartij heeft nog een aantal andere voor- en nadelen van de nieuwe
regeling genoemd, namelijk een geringere deelname aan de VUT-regelingen,
een waarschijnlijke afname van het ziekteverzuim, een toename van de
gemiddelde produktiviteit, duidelijkheid over de op te nemen vrije dagen,
een volledige pensioenopbouw, de geringe mogelijkheid voor kleine
gemeenten om tot herbezetting over te gaan. Deze voor- en nadelen zijn
echter niet nader cijfermatig onderbouwd. De mate waarin deze optreden
zijn bovendien niet gespecificeerd naar de groepen ambtenaren die meer
danwel minder dan 32 uur per week werken. Alleen al daarom kunnen de
genoemde voor- en nadelen niet dienen als objectieve
rechtvaardigingsgrond voor de beperking van deze regeling tot ambtenaren
die meer dan 32 uur per week werken. Op grond van het bovenstaande
concludeert de Commissie dat de toelatingseis in de nieuwe regeling,
namelijk dat de betrokken ambtenaren van 57 jaar en ouder meer dan 32 uur
per week in dienst is, niet voldoende geschikt en evenmin noodzakelijk
geacht kan worden voor het te bereiken doel. Ook kan niet worden gezegd
dat het te bereiken doel niet op een andere wijze, zonder indirect
onderscheid te maken, gerealiseerd kan worden. Daarmee staat vast dat de
wederpartij een niet gerechtvaardigd indirect onderscheid op grond van
geslacht maakt.
5. Het oordeel van de commissie De Commissie spreekt als haar oordeel uit
dat het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Uden door
ambtenaren van 57 jaar en ouder die 32 uur of minder werken uit te
sluiten van de zogenaamde `vierdaagse werkweek voor senioren’ indirect
onderscheid maakt op grond van geslacht in strijd met artikel 1a van de
Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
De volledige tekst van deze uitspraak is onder vermelding van het
oordeelnummer aan te vragen bij de Commissie gelijke behandeling, Postbus
90809, 2509 LV Den Haag.
Rechters
Mrs. Evenhuis, Langemeijer, Heringa, Possel, Hoens, De Jongh