Instantie
Rechtbank Haarlem
Samenvatting
Gedaagde, stiefvader van eiseres, heeft sinds 1985 ontucht met haar
gepleegd en sedert 1987 gemeenschap met haar gehad. Daarvan is strafbaar,
en dus onrechtmatig de ontucht die gedaagde met eiseres heeft gepleegd in
de periode 1985 tot en met 1987. De ontuchtige handelingen in die periode
bestonden in het betasten van eiseresses borsten en vagina en in vingeren
tot ze klaar kwam. Immateriele schadevergoeding Toegewezen: ƒ 3.000,=.
Gevorderd: ƒ 15.000,=. eiseres is in gebreke gebleven haar stellingen (zij
spreekt over angsten, afstandelijkheid in het contact met derden en
spanningen omdat zij haar moeder niet durfde te zeggen wat er tussen
gedaagde en haar passeerde) nader te concretiseren. Zij verschaftgeen
enkel inzicht in haar lotgevallen na de aanhouding van gedaagde en stelt
niet of, en zo ja in welke mate, hulpverlening noodzakelijk is geworden.
Nochtans is reeds op grond van ervaringregels aannemelijk dat eiseres
althans enige schade heeft geleden. Gedaagde heeft aangevoerd dat eiseres
na haar meerderjarigheid en tot kort voor zijn aanhouding nog zeer
regelmatig gemeenschap met hem heeft gehad. Gedaagde leidt hieruit af dat
het nogal meevalt met de beweerde schadelijke gevolgen van de eerdere
ontuchtige handelingen. Dat de voortzetting van seksuele relatie na
eiseresses meerderjarigheid evengoed als verzwarende omstandigheid in het
nadeel van gedaagde geinterpreteerd zou kunnen worden, laat de rechtbank
buiten beschouwing, nu eiseres dat in het geheel niet betoogt, laat staan
onderbouwt, terwijl het hier besproken betoog daar toch alle aanleiding
toe zou geven. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het gevorderde
bedrag aan immateriele schade bovenmatig is De omstandigheid dat gedaagde
een inkomen heeft van ƒ 1.500,= per maand geeft geen aanleiding tot verder
matiging van de schadevergoeding. De hoogte van het toegekende bedrag
dient de ernst te weerspiegelen van hetgeen gedaagde aan eiseres heeft
aangedaan.
Tegen gedaagde is een strafproces gevoerd. De uitslag blijkt niet uit het
onderhavige vonnis. Bij de beoordeling van de ernst van de handelwijze van
gedaagde is van belang dat eiseres ‘geestelijk wat achter loopt’. Voorts
heeft hij misbruik gemaakt van zijn positie als haar stiefvader, van de
daaruitgegroeide vertrouwensrelatie en van de ongelijkwaardigheid tussen
hem en haar. Van medeschuld door de seksueel uitdagende houding van
eiseres kan geen sprake zijn; gedaagde had beter moeten weten en meer
verantwoordelijkheid moeten tonen. Voorzover al sprake is van een fout van
eiseres valt de ernst daarvanin het niet bij die van de fout van
gedaagde, zodat diens vergoedingsplicht geheel in stand blijft. Mede gelet
op de omstandigheid dat gedaagde heeft geconcludeerd tot algehele
ontzegging van de vordering ziet de rechtbank aanleiding de kosten van het
geding te compenseren.
Volledige tekst
1. De loop van het geding:
Voor de loop van het geding verwijst de rechtbank naar de volgende door
partijen ter vonniswijzing overgelegde stukken waarvan de inhoud als hier
ingevoegd is te beschouwen: -het tussenvonnis van 2 februari 1993 en de
daarin genoemde eerdere gedingstukken, -de akte aan de zijde van eiseres,
met produkties, -de antwoordakte aan de zijde van gedaagde.
2. Verdere beoordeling van het geschil:
2.1. Eiseres heeft gesteld dat gedaagde ontuchtige handelingen met haar
heeft gepleegd en seksuele gemeenschap met haar heeft gehad gedurende een
periode, die gestart is toen zij circa 14 jaar oud was (in 1983) en
gestopt is door de aanhouding van gedaagde als verdachte, in 1991.
2.2. Gedaagde erkent dat hij ontucht met gedaagde heeft gepleegd, maar
stelt daarmee niet begonnen te zijn in 1983, maar in 1985. Voorts erkent
hij gemeenschap met eiseres te hebben gehad; hij stelt echter dat dit voor
het eerst heeft plaatsgehad in 1987, toen eiseres inmiddels meerderjarig
was.
2.3. Bij tussenvonnis van 2 februari 1993 heeft de rechtbank eiseres
verzocht het volledige dossier van de tegen gedaagde gevoerde strafzaak
over te leggen, teneinde haar inzicht te vergemakkelijken in tijdstippen,
frequentie, aard en ernst van de onzedelijke handelingen waaraan gedaagde
zich schuldig heeft gemaakt. Eiseres heeft vervolgens volstaan met
overlegging van het gedeelte van het proces-verbaal van de gemeentepolitie
Haarlem, dat beschikbaar was ten tijde van de voorgeleiding van gedaagde
bij de rechter-commissaris. Zij heeft de rechtbank verzocht om op basis
van die stukken de civiele zaak verder te vervolgen.
2.4. Uit de overgelegde stukken valt onvoldoende bewijs te putten voor de
stellingen van eiseres -dat gedaagde reeds voor 1985 ontucht met haar
heeft gepleegd; -dat gedaagde reeds voor 1987 gemeenschap met haar heeft
gehad.
Aan deze stellingen dient de rechtbank dus voorbij te gaan.
2.5. Vast staat echter, dat gedaagde sedert 1985, toen eiseres 16 jaar oud
was, ontucht met haar heeft gepleegd, en sedert 1987 gemeenschap met haar
heeft gehad.
2.6. Daarvan is strafbaar, en dus onrechtmatig, de ontucht die gedaagde
met eiseres heeft gepleegd in de periode 1985-1987.
2.7. Het is niet op voorhand uitgesloten dat de overige door gedaagde
erkende handelingen (ontucht en gemeenschap in de periode 1987-1991)
jegens eiseres onrechtmatig zijn geweest. Eiseres heeft echter onvoldoende
duidelijk gemaakt of zij haar vordering mede baseert op een dergelijke
onrechtmatige daad. Gedaagde heeft dat in elk geval niet gelezen in de
stellingen van eiseres, en dat daarin ook niet behoeven te lezen. Reeds
daarom dient deze (eventuele) onrechtmatige daad buiten beschouwing te
blijven, zodat in het midden kan blijven of eiseres die (eventuele)
onrechtmatige daad in voldoende mate feitelijk heeft onderbouwd.
2.8. De vaststaande ontuchtige handelingen uit de periode 1985-1987 hebben
volgens de verklaring, die gedaagde zelf bij de politie heeft afgelegd
bestaan in het betasten van eiseresses borsten en vagina, en in vingeren
tot ze klaar kwam. Volgens de verklaring van eiseres bij de politie
gebeurde dat ongeveer eenmaal per week, soms vaker. Gedaagde sprak bij de
politie niet expliciet over de frequentie, maar in zijn verklaring ligt
eerder bevestiging besloten van de verklaring van eiseres, dan
tegenspraak.
2.9. Bij de beoordeling van de ernst van deze handelwijze van gedaagde is
van gewicht dat eiseres “geestelijk wat achter loopt”, zoals gedaagde het
zelf heeft uitgedrukt tijdens zijn verhoor door de politie.
2.10. Daarnaast geldt -eiseres heeft er op gewezen- dat gedaagde misbruik
heeft gemaakt van zijn positie als eiseresses stiefvader, van de daaruit
gegroeide vertrouwensrelatie, en van de ongelijkwaardigheid tussen hem en
haar.
2.11. Gedaagde heeft daartegenover gesteld dat eiseres de ontuchtige
handelingen zou hebben uitgelokt door haar seksueel uitdagende houding.
Gedaagde spreekt van medeschuld. Dit betoog faalt. Zoals gedaagde zelf
tegenover de politie heeft verklaard: hij had beter moeten weten en meer
verantwoordelijkheid moeten tonen. Voorzover dus al sprake is van een fout
van eiseres valt de ernst daarvan in het niet bij die fout van gedaagde,
zodat diens vergoedingsplicht geheel in stand blijft.
2.12. Gedaagde heeft nog tot zijn verweer aangevoerd dat hij nimmer geweld
heeft gebruikt. Eisers heeft dat echter ook niet gesteld, en gedaagdes
handelwijze is ook zonderdien onrechtmatig geweest.
2.13. Wat betreft de gevolgen die eiseres heeft ondervonden van de
gebeurtenissen, zij spreekt over “spanningen omdat haar moeder niet durfde
te zeggen wat er tussen gedaagde en haar passeerde”, over afstandelijkheid
in het contact met derden”, en over “angsten”. Niet geheel ten onrechte
heeft gedaagde deze stellingen “vaag” genoemd; verder heeft hij
gemotiveerd afgedongen op de ernst ervan. Eiseres is vervolgens in gebreke
gebleven haar stellingen nader te concretiseren. Zij verschaft geen enkel
inzicht in haar lotgevallen na de aanhouding van gedaagde, en stelt
(bijvoorbeeld) niet of, en zo ja in welke mate hulpverlening noodzakelijk
is geworden. Nochtans is reeds op grond van ervaringsregels aannemelijk
dat eiseres althans enige schade heeft geleden.
2.14. Gedaagde heeft in dit verband nog aangevoerd dat eiseres, na haar
meerderjarigheid en tot kort voor zijn aanhouding zeer regelmatig
gemeenschap met hem heeft gehad. Gedaagde leidt hieruit af dat het nogal
meevalt met de beweerde schadelijke gevolgen van de ontuchtige
handelingen, die hij voor eiseresses meerderjarigheid met haar heeft
gepleegd.
Eiseres is niet ingegaan op dit meermalen door gedaagde gevoerde betoog.
De rechtbank dient er dan ook rekening mee te houden, aangezien het op
zichzelf niet van logica gespeend is. Dat de voortzetting van de seksuele
relatie na eiseresses meerderjarigheid evengoed als verzwarende
omstandigheid in het nadeel van gedaagde geinterpreteerd zou kunnen
worden, moet buiten beschouwing blijven nu eiseres dat in het geheel niet
heeft betoogd, laat staan onderbouw, terwijl het hier besproken betoog van
gedaagde daar toch alle aanleiding toe zou geven.
2.15. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het gevorderde bedrag aan
immateriele schadevergoeding bovenmatig is. De hierboven besproken feiten
en omstandigheden rechtvaardigen toekenning van een bedrag van ƒ 3.000,=.
2.16. De omstandigheid dat gedaagde een inkomen heeft van ƒ 1.500,= netto
per maand geeft geen aanleiding tot verdere matiging van de
schadevergoeding. De hoogte van het toe te kennen bedrag dient de ernst
te weerspiegelen van hetgeen gedaagde aan eiseres heeft aangedaan.
2.17. Mede gelet op de omstandigheid dat gedaagde heeft geconcludeerd tot
algehele ontzegging van de vordering ziet de rechtbank aanleiding de
kosten van het geding te compenseren.
3. Beslissing:
De rechtbank:
3.1. Veroordeelt gedaagde om tegen kwijting aan eiseres te betalen een
bedrag van ƒ 3.000,= (drieduizend gulden), te vermeerderen met de
wettelijke rente daarover vanaf 27 september 1991 tot aan de dag van
voldoening.
3.2. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
3.3. Compenseert de kosten van het geding aldus dat elke partij de eigen
kosten draagt.
3.4. Ontzegt het meer gevorderde.
Rechters
Mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter en mrs Diender en van Zutphen,leden