Instantie
Europees Hof voor de rechten van de mens
Samenvatting
Klagers, Zwitserse onderdanen, wonen sinds 1975 in Basel. In 1984 trouwden
zij in Duitsland. Mevrouw Burghartz heeft ook de Duitse nationaliteit.
Overeenkomstig de Duitse wet (art. 1355 Burgerlijke Wetboek) kozen zij de
achternaam van de vrouw ‘Burghartz’ als hun gemeenschappelijke achternaam.
De echtgenoot maakte van zijn recht gebruik om zijn eigen achternaam te
voeren voorafgaand aan de gezamenlijke naam. Hij noemde zich zodoende
‘Schnyder Burghartz’. Aangezien de Zwitserse burgerlijke stand hen onder
de naam ‘Schnyder’ had geregistreerd, verzochten klagers om wijziging naar
‘Burghartz’ als gezamenlijke naam en ‘Schnyder Burghartz’ als achternaam
van de echtgenoot.
Op 6 november 1984 wees de regering van het kanton Basil dit verzoek af.
Vanwege de persoonlijke identificatie en de link met prive en gezinsleven
heeft de naam van een persoon niettemin betrekking op zijn of haar
gezinsleven. Aangaande de vraag of de Staat in overeenstemming heeft
gehandeld met art. 8 jo. 14 EVRM brengt het Hof in herinnering dat het
streven naar gelijkheid tussen de geslachten een van de voornaamste doelen
is van de lidstaten van de Raad van Europa. Dit betekent dat zeer
gewichtige redenen moeten worden aangedragen wil een ongelijke behandeling
enkel op grond van geslacht als in overeenstemming met de Conventie kunnen
worden beschouwd. De eenheid van het gezin wordt niet minder tot
uitdrukking gebracht wanneer de echtgenoot zijn achternaam aan die van de
-gezamelijk gevoerde- achternaam van zijn vrouw zou toevoegen dan via de
door het Zwitsers burgerlijk recht toegestane regel die precies het
omgekeerde bepaalt.
Voor het onderscheid in behandeling waarover geklaagd wordt ontbreekt
gezien het voorgaande een objectieve en redelijke rechtvaardiging en het
is daarom in strijd met art. 8 jo. art. 14 EVRM. Gezien deze conclusie
acht het Hof het niet nodig na te gaan of ook een schending van art. 8
EVRM afzonderlijk plaats heeft gehad.
Volledige tekst
A. De feiten Klagers, Zwitserse onderdanen, wonen sinds 1975 in Basel. In
1984 trouwden zij in Duitsland. Mevrouw Burghartz heeft ook de Duitse
nationaliteit. Overeenkomstig de Duitse wet (art. 1355 Burgerlijk Wetboek)
kozen zij de achternaam van de vrouw ‘Burghartz’ als hun
gemeenschappelijke achternaam. De echtgenoot maakte van zijn recht gebruik
om zijn eigen achternaam te voeren voorafgaande aan de gezamenlijke naam.
Hij noemde zich zodoende ‘Schnyder Burghartz’. Aangezien de Zwitserse
burgerlijke stand hen onder de naam ‘Schnyder’ had geregistreerd,
verzochten klagers om wijziging naar ‘Burghartz’ als gezamenlijke naam en
‘Schnyder Burghartz’ als achternaam van de echtgenoot. Op 6 november 1984
wees de regering van het kanton Basel dit verzoek af.
In hoger beroep stond het federaal gerechtshof hen toe de naam ‘Burghartz’
als gezamenlijke achternaam te voeren. Het verzoek van de man om als
achternaam ‘Schnyder Burghartz’ te voeren werd echter afgewezen: hiervoor
kon geen steun gevonden worden in art. 160 lid 2 van het Burgerlijk
Wetboek. Uit de wetsgeschiedenis bleek dat het Zwitserse parlement, om de
eenheid van het gezin te bewaren en om een breuk met de traditie te
voorkomen, nimmer absolute gelijkheid tussen echtgenoten aangaande de
keuze van de naam heeft willen invoeren en daarmee weloverwogen het recht
om een eigen achternaam te voeren, voorafgaand aan de gezamenlijke
achternaam, alleen aan vrouwen heeft toegekend. Deze regel kon daarom
volgens het federaal gerechtshof niet naar analogie worden toegepast op
een echtgenoot wiens gezin de achternaam van de vrouw voert.
Voorts overwoog het federaal gerechtshof dat niets meneer Burghartz
verhindert een dubbele naam te voeren, d.w.z. de achternaam van de
echtgenote achter zijn eigen achternaam te plaatsen (al wordt zo’n dubbele
naam in de Zwitserse rechtspraak niet als wettige naam erkend,) of zelfs
-zij het informeel- zijn eigen achternaam voor die van zijn echtgenote te
plaatsen.
B. Procedure voor de Commissie Klagers dienden hun verzoekschrift in op
26 januari 1990. De Commissie verklaarde de klacht ontvankelijk op 19
februari 1992, en in haar rapport van 21 oktober 1992 kwam zij tot de
conclusie dat schending had plaats gehad van art. 14 jo. art. 8 EVRM (met
achttien stemmen tegen een) en dat het niet nodig was de zaak onder art.
8 EVRM afzonderlijk te onderzoeken (met dertien stemmen tegen zes). De
Commissie en de regering legden de klacht voor aan het Hof op 11 december
1992, respectievelijk 8 januari 1993.
C. In rechte (i) De regering voert als preliminair verweer dat mevrouw
Burghartz geen slachtoffer is in de zin van art. 25 EVRM. Alleen meneer
Burghartz is getroffen door de afwijzing van zijn verzoek, mevrouw
Burghartz daarentegen had genoegdoening verkregen nu het federale
gerechtshof haar had toegestaan haar meisjesnaam te voeren. Het Hof wijst
erop dat onderhavige zaak voortkomt uit een gezamenlijk verzoek van
mevrouw en meneer Burghartz om wijziging van zowel hun gemeenschappelijke
naam als de achternaam van de echtgenoot. Het Hof overweegt dat mevrouw
Burghartz kan stellen op zijn minst indirect slachtoffer te zijn van de
betwiste beslissingen, in aanmerking nemend de betekenis van het begrip
‘gezin’ in het Conventie-systeem. Het Hof verwerpt unaniem dit preliminair
verweer.
(ii) De regering voert aan dat art. 8 jo. art. 14 EVRM niet van toepassing
zijn daar art. 5 van het Zevende Protocol (gelijke rechten en plichten
voor echtgenoten) moet worden aangemerkt als een lex specialis. Bovendien
heeft Zwitserland bij de ratificatie een voorbehoud bij dit artikel
gemaakt inhoudende dat het niet van toepassing is op het naamrecht.
Wanneer het Hof de zaak aan art. 8 jo. 14 EVRM zou toetsen, zou dit
vervolgens de regering neerkomen op het negeren van een voorbehoud dat aan
de vereisten van art. 64 EVRM voldoet. Het Hof wijst erop dat volgens art.
7 van het Zevende Protocol art. 5 als een aanvullend artikel op het
Verdrag wordt beschouwd, en dus ook een aanvulling betekent op art. 8 en
art. 60 van het Verdrag. Daaruit volgt dat art. 5 van het Zevende Protocol
art. 8 EVRM niet kan vervangen noch de reikwijdte van dit artikel kan
beperken.
Niettemin moet worden onderzocht of art. 8 EVRM toepasselijk is. In
tegenstelling tot enkele andere internationale verdragen, zoals het IVBPR
(art. 24 lid 2,) het Verdrag tot bescherming van de rechten van het kind
van 20 november 1989 (art. 7 en 8) en de Amerikaanse Conventie ter
bescherming van de rechten van de mens (art. 18), bevat art. 8 EVRM geen
expliciete bepaling over namen. Vanwege de persoonlijke identificatie en
de link met prive- en gezinsleven heeft de naam van een persoon niettemin
betrekking op zijn of haar prive- en gezinsleven. Het feit dat de
maatschappij en de Staat er belang bij hebben het gebruik van namen te
reguleren doet hier niet aan af, omdat deze publiekrechtelijke kenmerken
verenigbaar zijn met het prive-leven dat tot op zekere hoogte het recht
omvat en inhoudt om op het professionele of zakelijke vlak of anderszins
relaties met andere mensen aan te gaan en verder te ontwikkelen. In het
onderhavige zaak zou het ontnemen van klagers achternaam, waarmee hij
volgens eigen zeggen bekend is geworden in academische kringen, in
belangrijke mate klagers loopbaan kunnen aantasten. Art. 8 is daarom van
toepassing. (ii) Aangaande de vraag of de Staat in overeenstemming heeft
gehandeld met art. 8 jo. 14 EVRM brengt het Hof in herinnering dat het
streven naar gelijkheid tussen de geslachten een van de voornaamste doelen
is van de lidstaten van de Raad van Europa. Dit betekent dat zeer
gewichtige redenen moeten worden aangedragen wil een ongelijke behandeling
enkel op grond van geslacht als in overeenstemming met de Conventie kunnen
worden beschouwd.
Het Hof gaat vervolgens na of dergelijke gewichtige redenen i.c. aanwezig
zijn. Het Hof acht het argument van de regering dat de eenheid van het
gezin tot uitdrukking dient te worden gebracht in een enkele
gemeenschappelijke naam niet overtuigend. De eenheid van het gezin wordt
niet minder tot uitdrukking gebracht wanneer de echtgenoot zijn achternaam
aan die van de -gezamenlijk gevoerde- achternaam van zijn vrouw zou
toevoegen dan via de door het Zwitsers burgerlijk recht toegestane regel
die precies het omgekeerde bepaalt. Voorts kan niet worden gezegd dat er
sprake is van een echte traditie daar gehuwde vrouwen pas sinds 1984
laatstgenoemde recht hebben. In ieder geval moet de Conventie worden
uitgelegd in het licht van de huidige omstandigheden, vooral het beginsel
van het non- discriminatiebeginsel. Noch kan enig onderscheid gebaseerd
worden op de wil van echtgenoten een van hun achternamen bij voorkeur als
gezamenlijke achternaam te kiezen. In tegenstelling tot wat de regering
beweert kan niet gezegd worden dat zo’n keuze van de kant van de
echtgenoot weloverwogener is dan zo’n keuze van de kant van de echtgenote.
Het is daarom niet gerechtvaardigd hieraan verschillende consequenties te
verbinden. Voor wat betreft andere soorten van achternamen, zoals dubbele
achternamen of iedere andere manier van informeel gebruik van achternamen,
merkt het Hof op dat het federale gerechtshof zelf dit soort namen
onderscheidt van de wettelijk erkende gezamenlijke naam, die als enige
voorkomt in de officiele papieren van een persoon. Andere soorten
achternamen kunnen daarom niet als hieraan gelijkwaardig worden beschouwd.
Voor het onderscheid in behandeling waarover geklaagd wordt ontbreekt
gezien het voorgaande een objectieve en redelijke rechtvaardiging en het
is daarom in strijd met art. 8 jo. art. 14 EVRM. Gezien deze conclusie
acht het Hof het niet nodig na te gaan of ook een schending van art. 8
EVRM afzonderlijk heeft plaats gehad. Schending van art. 8 jo. art. 14
EVRM (met vijf stemmen tegen vier).
Rechters
onbekend