Instantie: Rechtbank Utrecht, 27 april 1994

Instantie

Rechtbank Utrecht

Samenvatting


De vordering van eiseres tegen het ziekenhuis is afgewezen omdat er geen
gezagsverhouding bestaat tussen de arts en het ziekenhuis.
De kosten van de verzorging en de opvoeding van het kind, geboren na de
mislukte sterilisatie door een fout van de gynaecoloog, zijn aan te merken
als schade. Er is terughoudendheid geboden. De rechtbank zoekt aansluiting
bij de normen opgesteld door het NIBUD (Nederlands Instituut voor
Budgetvoorlichting).
Eiseres heeft ook schade geleden door inkomstenderving gedurende de jaren na
de bevalling. Deze schade komt ook voor vergoeding in aanmerking. De
rechtbank honoreert het voorschot voor schade-expertise. (Ook tussenvonnis
Rechtbank Utrecht 19 augustus 1992 is opgenomen).

Volledige tekst

Tussenvonnis rechtbank Utrecht 19 augustus 1992, rolnummer
02.20.1848/90.

1. Het verloop van het geding
Eiseres heeft bij conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding gevorderd
bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat het Ziekenhuis jegens eiseres haar
verplichtingen uit overeenkomst niet is nagekomen, althans dat zij jegens
eiseres onrechtmatig heeft gehandeld;
2. te verklaren voor recht dat B jegens eiseres zijn verplichtingen uit
overeenkomst niet is nagekomen, althans dat hij onrechtmatig jegens eiseres
heeft gehandeld;
3. gedaagden ieder voor zich te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van
kwijting te vergoeden, des dat de een betalende de ander gekweten zijnde, de
door eiseres deswege geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf 8 juli 1989, althans vanaf de datum van de dagvaarding, tot aan de dag
der algehele voldoening, deze schade nader op te maken bij staat en te
vereffenen volgens de wet;
4. gedaagden te veroordelen om aan eiseres te voldoen, des dat de een
betalende, de ander gekweten zijnde, een bedrag van ƒ 20 000 als voorschot op
de vergoeding van de schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli
1989, althans vanaf de datum van de dagvaarding, tot aan de dag der algehele
voldoening;
5. gedaagden te veroordelen in de kosten van dit geding.
Gedaagden hebben bij conclusie van antwoord verweer gevoerd.
Eiseres heeft gerepliceerd. Zij heeft daarbij haar eis voor wat betreft het
voorschot op de vergoeding van de schade vermeerderd tot een bedrag van ƒ 60
000.
Gedaagden hebben gepubliceerd.
Ten slotte hebben partijen de stukken, waaronder van beide zijden producties,
aan de rechtbank overgelegd en vonnis gevraagd.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende
weersproken, alsmede op grond van overgelegde producties, staat tussen
partijen het volgende vast.
2.1. Begin 1987 is eiseres door haar huisarts naar een gynaecoloog, B
verwezen, in verband met haar wens zich te laten steriliseren. Op 19 februari
1987 heeft eiseres de poliklinische afdeling gynaecologie van het Ziekenhuis
bezocht en zij heeft toen een gesprek met B gevoerd ter voorbereiding op de
sterilisatie.
2.2. Op 24 februari 1987 heeft B in het Ziekenhuis een poliklinische
laparoscopische sterilisatie-operatie op eiseres uitgevoerd.
2.3. Op 26 februari 1987 heeft B aan de huisarts van eiseres schriftelijk
onder meer het volgende bericht:
`Bij uw patiënte (…) werd op 24-2-87 een poliklinische laparoscopische
sterilisatie verricht. Pre-operatief onderzoek: geen afwijkingen. Onderzoek
in narcose: status na tubectomie links, genitalia interna verder niet
afwijkend. Over de rechter tuba werd een Falope-ringetje geplaatst.’
2.4. In mei 1988 bleek eiseres zwanger te zijn, uit welke zwangerschap op 25
december 1988 een zoon is geboren.
2.5. Op 26 december 1988 heeft eiseres wederom een operatie ondergaan. Van
deze operatie is een rapport opgemaakt dat voor zover thans relevant
vermeldt:
`Via een vertikale incisie onder de navel werden de baarmoeder en omliggende
organen blootgelegd.
De rechter buis vertoonde tekenen van een vroegere ectopische zwangerschap.
De gewimperde uiteinden waren beschadigd (misschien een vroegere
Fimbriectomie). Er was zwelling van de eierleider en er was een witte klem op
de rechter buis.
De linker buis was over de gehele lengte gezond; er was geen teken van enige
vroegere beschadiging of ziekte in de buis en er was ook geen enkel teken van
enige klem op de buis. De buis werd gesplitst en toegehecht en een specimen
werd naar het laboratorium gestuurd voor bevestiging.
Uit de waarnemingen blijkt dat Mevrouw A waarschijnlijk via haar linker
eierleider zwanger werd die volledig gezond is en niet vastgeklemd werd of
afgebonden tijdens haar laparoscopische sterilisatie.’
2.6. Op 16 maart 1989 verklaart B over de door hem uitgevoerde operatie onder
meer:
`Bij inspektie van de genitalia interna met behulp van de laparoscoop bleek
er sprake te zijn van een normale baarmoeder, een volstrekt normale rechter
eileider en een normale rechter eierstok. De linker eileider was niet a vue
te krijgen ten gevolge van het bestaan van adhesies. Het gelukte overigens
niet met behulp van de laparoscoop deze adhesies te klieven zonder kans op
beschadiging van de omringende strukturen. De bevindingen ter linker zijde
pasten geheel in de gegevens die patiënte bij haar eerste polikliniekbezoek
had aangeleverd: adhesies ten gevolge van een eerdere operatieve ingreep ter
linker zijde. Om de rechter eileider werd een Falope-ring geplaatst waarmee
de sterilisatie was voltooid.’
3. De standpunten van partijen
3.1. Eiseres baseert haar vordering op de stelling dat gedaagden, althans
ieder van hen, hun verplichting uit overeenkomst tot sterilisatie van eiseres
niet zijn nagekomen, doordat is nagelaten haar linker eileider te
steriliseren. Zij stelt dat zij daardoor schade heeft geleden, welke schade
voor rekening van gedaagden behoort te komen. Subsidiair baseert eiseres haar
vordering op onrechtmatige daad. Volgens eiseres bestaat haar schade onder
meer uit de kosten van de tweede sterilisatie-operatie, de kosten van
zwangerschap, levensonderhoud en opvoeding van de zoon, de gederfde inkomsten
van eiseres, alsmede diverse andere kosten, waaronder die van juridische
bijstand.
3.2. Gedaagden hebben verweer gevoerd. Zij voeren aan dat de vordering tegen
het Ziekenhuis moet worden afgewezen. Het Ziekenhuis heeft volgens gedaagden
geen overeenkomst tot het doen uitvoeren van de sterilisatie met eiseres
gesloten en heeft ook niet door middel van B gehandeld, terwijl niet is
gesteld dat het Ziekenhuis zelf, dan wel haar werknemers, tekort zijn
geschoten tegenover eiseres.
3.3. Gedaagden betwisten dat B bij de sterilisatie fouten heeft gemaakt. Zij
voeren aan dat eiseres op 19 februari 1987 aan B heeft medegedeeld dat zij
eenmaal eerder geopereerd was wegens een buitenbaarmoederlijke zwangerschap.
In verband daarmee was volgens eiseres een eileider verwijderd, maar zij wist
niet of dit de rechter dan wel de linker eileider was. Gedaagden voeren
verder aan dat de bevindingen tijdens de operatie aan de linker zijde geheel
pasten in de gegevens die B had aangeleverd: een volstrekt normale rechter
eileider en een normale rechter eierstok en ter linker zijde adhesies
tengevolge van een eerdere operatieve ingreep (het weghalen van een
eileider). Zij stellen dat B er op basis van de mededelingen van eiseres zelf
en op basis van hetgeen door hem op 24 februari 1987 met behulp van de
laparoscoop kon worden waargenomen, vanuit mocht gaan dat het de linker
eileider was, die eerder door middel van een operatieve ingreep was
verwijderd. Volgens gedaagden mocht B er met het afbinden van de rechter
eileider vanuit gaan dat het gewenste resultaat, sterilisatie, was bereikt.
3.4. Gedaagden betwisten de hoogte van de gestelde schade.
3.5. Eiseres betwist op haar beurt de stellingen van gedaagden. Zij ontkent
dat zij op 19 februari 1987 tegen B heeft gezegd dat een van haar eileiders
was verwijderd. Volgens eiseres heeft zij op die dag met B een gesprek in de
Engelse taal gevoerd en heeft zij hem toen medegedeeld dat zij in 1968, op
19-jarige leeftijd, een buitenbaarmoederlijke zwangerschap heeft gehad, dat
naar aanleiding daarvan destijds een operatieve ingreep heeft plaatsgevonden
door dr. Baskin te Durban en dat deze zwangerschap tot gevolg had dat een
eileider, zij wist niet welke, beschadigd was.
3.6. Eiseres voert aan dat het onmogelijk is dat B in februari 1987 een
volstrekt normale rechter eileider heeft gezien. Zij heeft een maal, te weten
op 19-jarige leeftijd, een buitenbaarmoederlijke zwangerschap gehad,
tengevolge waarvan een eileider is beschadigd. De artsen hebben deze
beschadiging op 26 december 1988 ook geconstateerd aan de rechter eileider.
Op het moment dat B zijn operatie verrichtte was deze beschadiging al
aanwezig, zodat hij die ook had moeten zien. Zij merkt nog op dat bij het
maken van een incisie, zoals bij de tweede operatie is gebeurd, wellicht een
beter zicht op de baarmoeder en de omliggende organen bestaat. Het is echter
B die gekozen heeft voor een laparoscopische sterilisatie, zodat het risico
van beperkingen van die methode voor rekening van gedaagden is. Volgens
eiseres had B niet alleen de beschadiging aan de rechter eileider moeten
zien, maar daarna – vanwege haar mededeling dat er een eileider beschadigd
was – een deugdelijk onderzoek naar de andere, gezonde, eileider moeten
instellen. Eiseres ontkent voorts dat haar linker eileider op 24 februari
1987 door verklevingen in het geheel niet zichtbaar zou zijn geweest, omdat
de artsen in december 1988 een volledig gezonde linker eileider hebben
waargenomen, zonder enige verklevingen.
3.7. Eiseres stelt verder dat B en het Ziekenhuis, indien haar linker
eileider ten gevolge van verklevingen niet zichtbaar te maken was, aan haar
hadden moeten mededelen dat zij er niet vanuit kon gaan dat zij onvruchtbaar
was. Dat is volgens eiseres niet gebeurd. Zij stelt dat zij het ziekenhuis
heeft verlaten in de veronderstelling dat de sterilisatie volledig was
geslaagd. Het nalaten van het geven van voormelde informatie betekent volgens
eiseres dat zowel B als het Ziekenhuis aansprakelijk zijn voor de daardoor
ontstane schade.
Volgens eiseres gold voormelde informatieplicht ook, wanneer zij wel aan B
zou hebben verteld dat een van haar eileiders eerder was verwijderd. B had
haar in dat geval moeten meedelen, dat hij zelf niet had kunnen constateren
dat haar linker eileider ontbrak en dat hij alleen op grond van informatie
van eiseres zelf meende te kunnen volstaan met het steriliseren van de
rechter eileider.
3.8. Gedaagden ontkennen dat B eiseres op 19 februari 1987 verkeerd heeft
begrepen, niet alleen omdat het gesprek waarschijnlijk in het Nederlands is
gevoerd, maar ook omdat B uitstekend Engels spreekt en verstaat. Gedaagden
stellen verder dat B, indien eiseres niet zou hebben medegedeeld dat een
eileider verwijderd was, doch in plaats daarvan zou hebben verteld dat een
eileider beschadigd was, na de operatie aan haar zou hebben medegedeeld niet
in te kunnen staan voor haar steriliteit. In dat geval zou B hebben
voorgesteld om een laparotomie te verrichten ten einde de situatie ter
linkerzijde van de uterus nader te beschouwen.
3.9. Gedaagden erkennen dat de bevindingen tijdens de tweede
sterilisatie-operatie niet stroken met de bevindingen van B op 24 februari
1987. Zij achten het echter zeer waarschijnlijk dat de in februari 1987
bestaande verklevingen door de groei van de zwangere baarmoeder zijn
opgelost. Zij achten het verder niet uitgesloten dat in februari 1987 en
december 1988 de rechter eileider een of meer keren ontstoken is geraakt,
waardoor deze in december 1988 als beschadigd werd aangegeven.
3.10. Gedaagden voeren verder aan dat B voldoende informatie heeft verschaft.
Zij stellen dat hij na de ingreep aan eiseres heeft laten weten uitsluitend
om de rechter eileider een Falope-ring te hebben geplaatst en dat de linker
zijde niet zichtbaar te maken was met de laparoscoop. Ook aan de huisarts van
eiseres heeft B medegedeeld dat over de rechter tuba een Falope-ringetje werd
geplaatst. Voor B bestond er geen aanleiding om eiseres na de ingreep te
vertellen dat de operatie was mislukt. B had immers die eileider afgeklemd,
die eiser nog over had.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Op de beoordeling van het geschil zijn, gelet op het bepaalde in de
artikelen 68a, 173 en 182 van de Overgangswet NBW, in beginsel de bepalingen
van het burgerlijk wetboek die tot 1 januari 1992 golden van toepassing.
Gedaagden hebben op zichzelf geen verweer gevoerd tegen de vermeerdering van
eis, zodat de rechtbank recht zal doen op de vordering zoals deze na de
vermeerdering is komen te luiden.
De vordering tegen B
4.2. De rechtbank stelt voorop dat een gynaecoloog die op zich neemt een
vrouw te steriliseren in beginsel de verplichting heeft de steriliserende
ingreep op beide eileiders toe te passen en gehouden is zijn patiënt
mededeling te doen van zijn bevindingen en verrichtingen. In deze zaak staat
vast dat eiseres op 24 februari 1987 twee eileiders had en dat B op die dag
één eileider heeft gesteriliseerd.
4.3. Bij de beoordeling van het handelen van B is de maatstaf de
zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend gynaecoloog
mag worden verwacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft B, ook indien de
rechtbank uitgaat van de door gedaagden gestelde toedracht, niet aan die
maatstaf voldaan.
4.4. Gedaagden hebben namelijk aangevoerd dat B er op basis van de
mededelingen van eiseres zelf en op basis van hetgeen door hem op 24 februari
1987 met behulp van de laparoscoop kon worden waargenomen, vanuit mocht gaan
dat het de linker eileider was, die eerder door een operatieve ingreep was
verwijderd, zodat hij met het afbinden van de rechter eileider kon menen dat
het gewenste resultaat, sterilisatie, was bereikt.
De rechtbank oordeelt anders. Hoewel B in beginsel wel mag afgaan op de
juistheid van mededelingen van zijn patiënten, geldt dit niet indien hij op
grond van de inhoud en de vorm van de informatie behoort te twijfelen.
Eiseres heeft volgens gedaagden aan B mondeling verslag gedaan van een
operatieve ingreep die zij in 1968, op relatief jonge leeftijd, had ondergaan
waarbij of de linker of de rechter eileider was betrokken. Nu vaststaat dat
eiseres niet kundig is op medisch gebied, had B er niet op mogen vertrouwen
dat de mededelingen die zij over die operatie deed geheel juist waren.
Daaraan kan niet afdoen dat eiseres mogelijk een mondige vrouw is, zoals
gedaagden nog terzijde hebben aangevoerd. Een specialist moet er rekening mee
houden dat ook een mondige patiënt een niet (geheel) juist verslag doet van
een lang geleden ondergane operatie.
Naar het oordeel van de rechtbank had B zelf moeten onderzoeken of ook
sterilisatie van de linker eileider nodig was. Dit klemt temeer nu B niet
over medische gegevens over de in 1968 verrichte ingreep beschikte. Indien
juist is, zoals gedaagden stellen, dat B de linker eileider tijdens de
operatie niet zichtbaar kon maken, had hij eiseres na afloop van de operatie
duidelijk moeten maken dat zij er niet vanuit kon gaan dat zij onvruchtbaar
was, omdat hij zelf slechts één eileider had gesteriliseerd en niet had
kunnen constateren dat sterilisatie van de andere eileider niet nodig was. Nu
gedaagden niet hebben weersproken dat B dit niet aan eiseres duidelijk heeft
gemaakt is sprake van een verwijtbare fout van B en is hij aansprakelijk voor
de daardoor ontstane schade. De onder 2.3. vermelde brief aan de huisarts van
eiseres geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. Die brief wekt immers
(ten onrechte) de indruk dat B zelf bij een onderzoek in narcose had
geconstateerd dat links een status na tubectomie was, zodat de huisarts geen
enkele aanleiding had om aan te nemen dat eiseres niet volledig
gesteriliseerd was. De vordering tot verklaring voor recht dat B zijn
verplichtingen uit overeenkomst niet is nagekomen is dan ook toewijsbaar.
Eiseres heeft immers primair gesteld en B heeft erkend dat er tussen partijen
een overeenkomst is gesloten. De rechtbank acht echter termen aanwezig de
toewijzing dezer vordering nog niet in het dictum op te nemen.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet meer hoeft uit te maken
wat eiseres op 19 februari over de in 1968 ondergane operatie heeft verteld
en wat B op 24 februari 1987 omtrent haar eileiders heeft kunnen zien.
De vordering tegen het Ziekenhuis
4.6. Voor wat betreft de aansprakelijkheid van het Ziekenhuis hebben
gedaagden bij conclusie van dupliek aangevoerd dat B op basis van een
toelatingsovereenkomst zijn praktijk geheel zelfstandig uitvoert, dat er
tussen het Ziekenhuis en B geen arbeidsovereenkomst bestaat en dat er ook
overigens geen sprake is van ondergeschiktheid van B aan het Ziekenhuis.
Alvorens op dit punt te beslissen zal de rechtbank eiseres nog in de
gelegenheid stellen bij conclusie na tussenvonnis op het standpunt van
gedaagden te reageren. Ook gedaagden zullen daar desgewenst nog op mogen
reageren.
Het voorschot op de vast te stellen schadevergoeding
4.7. Op de vergoeding van de bij staat op te maken schade heeft eiseres een
voorschot gevorderd van aanvankelijk ƒ 20 000 en thans ƒ 60 000. Eiseres
begroot de door haar geleden en nog te lijden schade op in ieder geval een
bedrag van ƒ 343 064,16 en dit bedrag rechtvaardigt naar haar mening het
gevorderde voorschot.
4.8. Volgens gedaagden kan eiseres hooguit aanspraak maken op vergoeding van
de door haar gemaakte kosten in verband met de geboorte van het kind, voor
zover deze kosten niet zijn vergoed door Medicaid (de ziektekostenverzekeraar
van eiseres), de kosten van een reis naar Nederland (naar de advocaat) en de
kosten van verzending van stukken. Gedaagden stellen dat een voorschot
hooguit in de orde van grootte van circa ƒ 15 000 kan liggen. Gedaagden
stellen dat andere kosten dan die direct verband houden met zwangerschap,
bevalling en geboorte niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.9. De rechtbank oordeelt dat een voorschot toewijsbaar is indien de schade
tot het beloop van het gevorderde voorschot voldoende vaststaat dan wel op
eenvoudige wijze kan worden vastgesteld, terwijl het belang van de tot
schadevergoeding gerechtigde toewijzing van dat voorschot bepaaldelijk
vordert. In de onderhavige zaak verschillen partijen op een aantal niet
onbelangrijke punten van mening over de vraag welke schadeposten voor
toewijzing in aanmerking komen, zodat de schadestaatprocedure nog geruime
tijd zal vergen en het belang van eiseres bij toewijzing van een voorschot
daarmee is gegeven. Alleen de toewijsbaarheid van schadevergoeding naar
aanleiding van de kosten die eiseres heeft moeten maken in verband met de
tweede sterilisatie-operatie, de kosten van zwangerschap en bevalling, en de
redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid staat reeds
voldoende vast en de hoogte van die schadevergoeding kan op eenvoudige wijze
worden vastgesteld. De rechtbank zal het toe te wijzen voorschot derhalve op
voormelde kosten baseren. Zij zal eiseres in de gelegenheid stellen om bij
conclusie na tussenvonnis een opgave van die schadeposten te doen en zij
verzoekt eiseres deze posten gedocumenteerd toe te lichten naar aanleiding
van hetgeen gedaagden bij conclusie van dupliek hebben opgemerkt. Gedaagden
zullen hier desgewenst op mogen reageren.
4.10. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. Beslissing

De rechtbank:
5.1. stelt de stukken in handen van partijen met de hiervoor onder 4.6. en
4.9. vermelde doeleinden;
5.2. bepaalt dat de zaak wederom zal worden uitgeroepen ter rolle van de
enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken van woensdag 16
september 1992 te 9.00 uur voor conclusie na tussenvonnis aan de zijde van
eiseres;
5.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Rechtbank Utrecht 27 april 1994
6. Het verdere verloop van het geding
6.1. Ingevolge het tussenvonnis van 19 augustus 1992 heeft eiseres een
conclusie na tussenvonnis genomen. Eiseres heeft daarbij tevens producties in
het geding gebracht.
6.2. Gedaagden hebben vervolgens een antwoordconclusie na tussenvonnis
genomen. Ook gedaagden hebben producties overgelegd.
6.3. Tot slot hebben partijen de stukken wederom aan de rechtbank overgelegd
en vonnis gevraagd. De brief van 7 maart 1989, aangekondigd als productie 1
bij antwoordconclusie na tussenvonnis, ontbreekt bij de stukken, zodat de
rechtbank op de inhoud daarvan geen acht heeft kunnen slaan.
7. De verdere beoordeling van het geschil
De vordering tegen het ziekenhuis

7.1 Door het Ziekenhuis is gesteld, en eiseres heeft zulks niet gemotiveerd
weersproken, dat B op basis van een toelatingsovereenkomst zijn praktijk
geheel zelfstandig uitvoert, dat er tussen B en het Ziekenhuis geen
arbeidsovereenkomst bestaat en dat er ook overigens geen sprake is van
ondergeschiktheid van B aan het Ziekenhuis. Deze feiten brengen mee dat het
Ziekenhuis niet aansprakelijk is voor de fout van B. Hoewel in brede kring
behoefte wordt gevoeld aan een centrale aansprakelijkheid van een ziekenhuis
voor fouten als de onderhavige, is die centrale aansprakelijkheid nog geen
onderdeel van het Nederlandse recht.
7.2 Eiseres heeft bij conclusie na tussenvonnis gesteld dat het Ziekenhuis
zelf tekort is geschoten in de interne kwaliteitszorg binnen haar instelling.
Die stelling wordt als onvoldoende gemotiveerd verworpen. Eiseres heeft
immers geen andere feiten aan die stelling ten grondslag gelegd dan de fout
die B jegens haar heeft gemaakt. Uit die fout kan echter niet worden afgeleid
dat ook het Ziekenhuis tegenover eiseres is tekort geschoten danwel
onrechtmatig heeft gehandeld.
7.3 Uit het voorgaande volgt dat de vordering tegen het Ziekenhuis zal worden
afgewezen. De rechtbank zal de proceskosten tussen eiseres en het Ziekenhuis
compenseren in dier voege dat ieder de eigen kosten draagt. De rechtbank
overweegt daarbij dat het op de weg van het Ziekenhuis had gelegen om aan
eiseres voorafgaande aan deze procedure mede te delen dat het Ziekenhuis,
gelet op de relatie tussen het Ziekenhuis en B, zich niet aansprakelijk acht
voor eventuele fouten van B. Nu het Ziekenhuis dan wel haar verzekeraar
eiseres daarover niet heeft geïnformeerd, maar wel met de raadsman van
eiseres over de eventuele fout van B heeft gecorrespondeerd, heeft het
Ziekenhuis het mede aan zichzelf te wijten dat zij als gedaagde in de
onderhavige procedure is betrokken.
De vordering tegen B.
7.4 In het tussenvonnis is onder 4.9 overwogen dat de rechtbank het voorschot
zal baseren op
– de kosten die eiseres heeft moeten maken in verband met de tweede
sterilisatie-operatie;
– de kosten van zwangerschap en bevalling;
– de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
7.5 Bij conclusie na tussenvonnis heeft eiseres een overzicht van voormelde
schadeposten in het geding gebracht. Dit overzicht wordt geacht hier te zijn
overgenomen.
7.6 B is bereid in het kader van een voorschotbetaling de gevorderde bedragen
voor de babykamer, gymnastiek, medische kosten, reiskosten bezoek advocaat,
vertaalkosten, telefoonkosten en verzendkosten, in totaal 9.668
Zuid-Afrikaanse Rand te betalen. Dit bedrag is daarom als voorschot
toewijsbaar. B betwist de gevorderde bedragen voor zwangerschapskleding,
juridische bijstand en expertise.
7.7. De rechtbank zal voor zwangerschapskleding 500 Rand als voorschot
toewijzen. Eiseres heeft aanvankelijk haar schade zelf ook op dit bedrag
begroot, stellende dat zij niet meer over de aankoopbonnen beschikt. Bij
conclusie na tussenvonnis heeft eiseres gesteld dat zij in werkelijkheid een
schade van 2000 Rand in verband met kleding heeft geleden. Nu het verschil
van 1500 Rand niet feitelijk is onderbouwd dient de stelling van eiseres als
onvoldoende gemotiveerd te worden verworpen.
7.8. Eiseres heeft ten aanzien van de kosten van juridische bijstand gesteld
dat die kosten werkzaamheden betreffen van advocaten verricht in het kader
van bestudering van het geschil, raadpleging van deskundigen, studie van
ontvangen stukken, literatuur en jurisprudentie. Eiseres is slechts
gerechtigd tot vergoeding van de kosten van juridische bijstand voor zover
die kosten kunnen worden aangemerkt als redelijke kosten ter vaststelling van
aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte, behoudens
voor zover de regels betreffende proceskosten uit het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering van toepassing zijn.
Eiseres heeft geen gespecificeerd overzicht gegeven van gerechtelijke en
buitengerechtelijke kosten van juridische bijstand. Uit de door gedaagden bij
antwoordconclusie na tussenvonnis overgelegde producties blijkt echter wel
dat eiseres kosten heeft moeten maken ter verkrijging van voldoening buiten
rechte. De rechtbank begroot de buitengerechtelijke juridische kosten ten
behoeve van het voorschot ex aequo et bono op ƒ 5000.
7.9 De rechtbank verwerpt reeds thans de stelling van B dat de kosten van
verzorging en opvoeding van een kind naar Nederlands recht niet als schade
kunnen worden aangemerkt en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking
komen. Niet valt in te zien waarom het vermogensaandeel dat voor eiseres
voortvloeit uit de voldoening aan de op haar rustende verplichting tot
verzorging en opvoeding van haar zoon niet als materiële schade zou kunnen
worden aangemerkt indien de geboorte van het kind een gevolg is van een fout
van gedaagde. Gelet op de aard van de aansprakelijkheid en de schade is
terughoudendheid echter op zijn plaats. Voor wat betreft de omvang van deze
schadepost lijkt het de rechtbank aangewezen aansluiting te zoeken bij de
NIBUD-normen voor de onderhoudskosten van een kind, in het bijzonder de
contante waarde van deze onderhoudskosten tot het achttiende jaar, tenzij
door B wordt gesteld en aannemelijk gemaakt dat de onderhoudskosten van een
kind in Zuid-Afrika lager zijn dan die in Nederland.
7.10 Naast de hiervoor bedoelde vergoeding voor kosten van verzorging en
opvoeding tot het achttiende jaar op basis van de NIBUD-normen komen de door
eiseres gevorderde kosten terzake van besnijdenis, baby- en kinderkleding,
diverse gebruiksvoorwerpen en voedsel, schoolgeld, universiteit,
schoolboeken, schooluniformen, transport van en naar school, excursie Israël,
extramural costs, beveiliging, niet-schoolkleding, voedsel,
ziektekostenverzekering en Barmitzvah niet afzonderlijk voor vergoeding in
aanmerking.
7.11 De rechtbank verwerpt voorts de stelling van B dat de schade door
inkomstenderving gedurende de jaren na de bevalling niet voor vergoeding in
aanmerking komt. Eiseres zal uiteraard het causaal verband tussen de fout van
B en eventuele inkomstenderving moeten aantonen.
7.12 Het voorgaande brengt mee dat eiseres terecht heeft aangevoerd dat zij
een expertisebureau dient in te schakelen voor de begroting van haar schade.
Eiseres heeft onweersproken aangevoerd dat zij geen middelen heeft om de
kosten van expertise voor te schieten, zodat haar belang bij toewijzing van
een voorschot evident is. De kosten van een specifieke schade-expertise zijn
niet begrepen in de kosten waarvoor de artikelen 56 en 57 van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering een vergoeding toekennen. De rechtbank zal dan
ook aan eiseres een voorschot voor schade-expertise toekennen dat zij ex
aequo et bono begroot op ƒ 5000.
7.13 In totaal zal de rechtbank aan eiseres derhalve een voorschot toekennen
groot 10 168 Rand en ƒ 10 000. De wettelijke rente vanaf 8 juli 1989 is als
niet weersproken over het gehele voorschot op de schadevergoeding
toewijsbaar. B zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden
veroordeeld in de kosten van de procedure.
8. Beslissing
De rechtbank:
In de zaak tussen eiseres en het Ziekenhuis
8.1. wijst de vordering af;
8.2. compenseert de proceskosten tussen partijen in dier voege dat iedere
partij de eigen kosten draagt;
In de zaak tussen eiseres en B
8.3. verklaart voor recht dat B jegens eiseres zijn verplichtingen uit
overeenkomst niet is nagekomen;
8.4. veroordeelt B om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te
vergoeden de door haar dientengevolge geleden schade, te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf 8 juli 1989 tot aan de dag der algehele voldoening,
deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
8.5. veroordeelt B om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres als
voorschot op de onder 8.4. vermelde schadevergoeding te betalen:
a. een bedrag van 10.168 (tienduizend honderdachtenzestig) Zuid-Afrikaanse
Rand, althans de tegenwaarde daarvan in gangbaar Nederlands geld op het
tijdstip van betaling;
b. een bedrag van ƒ 10 000 (tienduizend gulden); beide bedragen te
vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 juli 1989 tot de dag
der voldoening;
8.6. veroordeelt B in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde
van eiseres begroot op ƒ 1013,20 voor verschotten en ƒ 2730 voor salaris
procureur;
8.7. verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
8.8. wijst af het meer of anders gevorderde.

Rechters

Mrs. A. van den Ende, J.C. Kranenburg, H.A.M. Pinckaers