Instantie: Requisitoir procureur-generaal mr. Van Kuijck, 3 juni 1994

Instantie

Requisitoir procureur-generaal mr. Van Kuijck

Samenvatting


Zes verdachten stonden in de Eper-incestzaak terecht. De vader, de moeder
en de ex-man van aangeefster Jolanda in de tweede Eper-zaak wegens
babymoorden, gewelddadige abortussen, gepleegd tijdens of na
zwangerschappen van Jolanda en haar zusje Evelien. De drie andere
verdachten, de broers RvZ en GvZ en de 56-jarige AH stonden terecht wegens
hun aandeel in de abortussen en het doen verdwijnen van de baby’s, en
wegens seksueel geweld tegen Jolanda. De twee broers staan tevens terecht
wegens seksueel misbruik van de toen zeer jonge kinderen van Jolanda en
Evelien. Al direct bij de aanvang van de zitting van de Rechtbank Zutphen
verklaarde de officier van justitie onvoldoende bewijs te hebben voor de
babymoorden. Voor de broers was het de eerste Eper-zaak. In juli staan zij
terecht in hun tweede Eper-zaak wegens seksueel misbruik van andere
kinderen, onder wie die van AH, die dan ook weer terechtstaat.

Volledige tekst

I. Inleiding Na de behandeling in eerste aanleg van deze zaak is de
publiciteit er om heen zeker niet minder geworden. Daaraan zal zeker
hebben bijgedragen de verschijning van het boek ‘Yolanda, mijn verhaal’
en de vierdelige televisiedocumentaire over Jolanda. Ook soortgelijke
zaken, die inmiddels opgedoken zijn in Den Helder en Augustinusga, doen
wat in de volksmond is gaan heten de Eper-incestzaak in de belangstelling
blijven staan. De ongeschreven regel in onze samenleving dat zolang een
zaak ‘onder de rechter is’ de media zich onthouden van alles, wat lijkt
op beinvloeding van de rechter, lijkt op de tocht te staan. Zoals de
officier van justitie in haar requisitoir ook al heeft opgemerkt moet de
beinvloeding van de rechter in de rechtszaal en niet daarbuiten gebeuren.

Niet dat we bang zouden hoeven te zijn dat de rechter door alle
publiciteit niet meer tot een onafhankelijk oordeel zou kunnen komen. Nee,
veel eerder gaat het om het voorkomen van een schending van het fair
trial-beginsel. Krachtens dit beginsel heeft de verdachte recht op een
openbaar onderzoek op tegenspraak voor een onafhankelijke en onpartijdige
rechter, waarbij de verdachte steeds zijn eigen visie naar voren moet
kunnen brengen. Aan dat beginsel kan afbreuk worden gedaan indien als het
ware buiten de rechter om via de media verder wordt geprocedeerd over de
hoofden van de procespartijen heen. Op zich is de toegenomen aandacht voor
de slachtoffers van incest en seksueel geweld een goede zaak. De discussie
daarover kan echter heel goed gevoerd worden in algemene termen zonder dat
op de merites wordt ingegaan van een zaak, die nog onder de rechter is.
Wat heeft het OM nu bij de behandeling van deze hoger beroepen tot stand
willen brengen: een gedegen onderzoek in de openbaarheid onder het
gevleugelde gezegde: ‘Justice must be seen to be done’, waarbij
waarheidsvinding voorop staat en waarbij, ter beoordeling van de feiten
en de omstandigheden, ook de algemene achtergronden van dit soort zaken
aan de orde komt. Deze strafzaak wordt gekenschetst als in groepsverband
uitgevoerd seksueel misbruik jegens kinderen/jonge meisjes, in combinatie
met extreme vormen van fysiek geweld en bedreiging. Dit doel is meen ik
bereikt.

Het is goed ons te realiseren dat iedere waarheid, ook de juridische een
gereconstrueerde waarheid is. Wat werkelijk gebeurd is, is slechts bij
benadering te achterhalen: All memory contains a degree of falsehood! Dat
het menselijk geheugen in hoge mate feilbaar is kan iedere psycholoog
bevestigen en weet ook iedereen uit eigen ervaring. Deskundigen kunnen wel
inzicht verschaffen in de factoren, die een rol kunnen spelen bij de
verwerking van traumatische gebeurtenissen en de herinnering daaraan, maar
ook met deze deskundigen kan de volledige waarheid niet worden
achterhaald. Justitie moet zich niet laten verleiden tot een stellingname
binnen de methodenstrijd tussen psychologen. Het gaat er niet om partij
te kiezen door de zogenaamde ‘believers’ of ‘non- believers’. Uitgangspunt
moet zijn een serieuze benadering van aangeefster en hun verklaringen. Dat
de verklaringen van aangeefsters fantastisch klinken, wil nog niet zeggen
dat deze verklaringen geheel op fantasie berusten en hierin toch niet op
zijn minst een kern van waarheid kan liggen. Ook al zou er deels sprake
zijn van ‘fantasie’, dan moet niet meteen gedacht worden aan kwader trouw
en opzettelijke leugens. Een vertekening van de werkelijkheid als symptoom
van post-traumatische stress is ook mogelijk.

Een soortgelijke conclusie is ook getrokken door de Werkgroep Ritueel
Misbruik: ‘De kans dat de verhalen die slachtoffers vertellen over ritueel
misbruik in volle omvang waar zijn is zeer gering. Dat betekent nog niet
dat deze verhalen geheel onjuist zijn. Vermeende slachtoffers van ritueel
misbruik zijn vaak aantoonbaar slachtoffer van “gewoon” seksueel misbruik’.
Dat dit soort fantastische verklaringen in eerste instantie ongeloof
oproept, heeft te maken met het feit dat datgene waarover verklaard wordt
mijlenver buiten de ervaringswereld van de meeste mensen ligt, zodat
hiervoor geen enkele empathie kan worden opgebracht. Er zijn twee
valkuilen waartegen wij ons moeten wapenen. Wagenaar en Soppe wijzen
hierop in hun rapport. Allereerst moeten wij in ons oordeel over de
betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen niet primair afgaan op wat
wij weten over de personen die de verklaringen hebben afgelegd. Onze
inspanningen moeten zich vooral richten op een analyse van de verklaringen
zelf, op de wijze waarop ze zich ontwikkeld hebben en op de omstandigheden
waaronder zij tot stand kwamen.

Kortom, het gaat om de vaststelling of de verklaring geloofwaardig is,
niet of de persoon die haar heeft afgelegd, dat is. Wagenaar en Soppe
noemen als consequentie van deze benaderingswijze dat in gevallen waarin
een deel van de verklaring onjuist of uitermate onwaarschijnlijk moet
worden geacht niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat de rest van
de verklaringen dus ook onbetrouwbaar is. Het omgekeerde geldt evenzeer:
wanneer mensen in een bepaald geval aantoonbaar de waarheid hebben
gesproken, volgt daaruit niet dat zij dat in een ander geval ook doen. De
andere valkuil is dat Justitie naar mate de delicten waarvan iemand
beschuldigd wordt, ernstiger zijn — en het gaat hier om zeer ernstige
delicten –, met minder bewijs genoegen neemt dan nodig is voor een
veroordeling ‘beyond any reasonable doubt’ ofwel zonder dat dit bewijs
voldoende verankerd is in de werkelijkheid. Peter Burger formuleerde het
op een meer populaire manier in de Volkskrant van 3 maart 1994: ‘Sterke
verhalen vragen om sterke bewijzen’. Ik wil thans overgaan tot de
bespreking van de afzonderlijke feiten die aan de verdachten ten laste
zijn gelegd. Niet echter dan na eerst nog een preliminaire kwestie aan de
orde te hebben gesteld.

(…)

Waardering verhoren/onderzoek

1. De ‘Deelman’-fase van het onderzoek Aan de orde is allereerst gekomen
de vraag hoe men moet aankijken tegen de staat van dit deel van het
onderzoek in de Eper zedenzaak, Epe 2 om het zo te zeggen. Daaromtrent
heeft de heer Deelman verklaard op 2 juni jl. Naar mijn oordeel heeft de
heer Deelman op zeer consistente en begrijpelijke wijze gehandeld. Bij hem
komt een hem onbekende jonge vrouw die aangifte doet van verkrachting.
Deze zaak leidt tot een gesprek over de achtergronden van het feit. Dit
is zoals het hoort en is goede slachtofferzorg. Wij willen graag dat de
Nederlandse politie dat zo doet.

Daarna volgen ontboezemingen over andere dingen. Deelman checkt dit alles,
voor zover mogelijk. Hij is zich — zo blijkt uit zijn verhoor — bewust
van zijn positie als steunverlener, luisterend oor en politieman die een
slachtoffer helpt bij het doen van een eventuele aangifte. Er is een
vermoeden van zeer ernstige strafbare feiten. Ik denk dat deze politieman
— die zijn houding moest zoeken, elke keer in het spanningsveld tussen
het behoud van de vertrouwensband met het slachtoffer en de noodzaak
afstand te houden; zijn taak goed vervuld heeft. Ik vind het dan ook geen
bezwaar dat Jolanda via deze weg is gekomen tot de aangifte, ook al weten
wij niet precies wat de inhoud is van deze gesprekken met de heer Deelman.

2. De aangifte

Dan de aangifte. Ik moet zeggen dat ik mij verbaasd heb over de commotie
die door de verdediging op dit punt is veroorzaakt en de indruk die
vervolgens in de pers is gewekt dat men wel ‘erg gemakkelijk’ wijzigingen
aanbracht in processen verbaal en deze aanpaste als dat voor Jolanda’s
verhaal nodig was. Het enige was nu gebeurd blijkt te zijn is dat Jolanda
in haar eigen aangifte wijzigingen heeft aangebracht. Mag dat niet? Zou
iemand zich niet eens mogen vergissen in een datum of een leeftijd bij
zo’n ingewikkelde en emotionele aangifte?

Het is natuurlijk niet handig van de politie om een tweede proces- verbaal
van aangifte te vervaardigen van een gewijzigde inhoud, maar met
vermelding van het tijdstip en de datum van opmaken en sluiten van het
eerst proces-verbaal van aangifte. Zoiets roept natuurlijk vragen op, maar
de suggesties die nu zijn opgeroepen in de pers zijn gratuit en
onbehoorlijk. Er is naar mijn oordeel geen reden om te twijfelen aan de
betrouwbaarheid van de aangifte van JvB. De heer Deelman is overigens na
deze aangifte zo verstandig geweest zich te beperken tot de functie van
stut en steun van Jolanda.

3. De verklaringen van Jolanda

De verklaring van Jolanda, neergelegd in haar aangifte en later in
aanvullende verklaringen, hebben Nederland geschokt en zijn wekenlang
vulling geweest voor krantenkolommen, TV- uitzendingen en columns. Ook
hebben zij in Nederland iets teweeg gebracht dat uitstijgt boven het
niveau van een normale discussie over een grote strafzaak: een gevoel dat
je iets moet vinden van Jolanda en haar standpunten, dat je je houding
moet bepalen ten opzichte van wat zij ons brengt en niet onverschillig
kunt blijven ten opzichte van haar leed. Sommigen zeggen zelfs dat Jolanda
het virus van de massahysterie in Nederland heeft binnengebracht.

Terugkijkend in globale zin op mijn eigen oordeel over de bewijsmiddelen
en de schets daarvan wil ik nog het volgende opmerken: Wat heel erg jammer
en nadelig is voor het juiste kader van deze strafzaak, is dat het proces
tegen de hoofdverdachten A en JvB en WS in feite in twee delen wordt
gevoerd, van elkaar in de tijd gescheiden door ongeveer twee jaar. De
oorzaak daarvan is dat de kroongetuige in deze zaak, JvB, haar verklaring
in twee hoofdonderdelen heeft afgelegd. Weliswaar zegt zijzelf, afgelopen
week nog, dat zij in eerste instantie ook al heeft verklaard over
babymoorden, maar dit heeft toen niet geleid tot een formele aangifte.

Het is niet mijn bedoeling om JvB hierover verwijten te maken, het is nu
eenmaal zo gelopen. Nu ik toch spreek over JvB is het misschien de tijd
en de plaats om een oordeel te geven over haar verklaringen en de
waardering die ik daaraan geef in het kader van dit strafproces. JvB heeft
het ons moeilijk gemaakt. Dat mag op zichzelf, want zijzelf heeft het in
haar leven ook heel moeilijk gehad, daarvoor bestaat veel begrip. Maar
haar standpunt over bijvoorbeeld de afgifte van haar dagboeken staat
daarvan los mijns inziens en dat standpunt is onbegrijpelijk. Als je
zoveel waarde hecht aan de waarheidsvinding en zo bereid bent daarvoor je
privacy op te geven als zij, zoals blijkt uit een reeks TV-optredens en
haar geruchtmakende boek, waarom dan die belangrijke boeken niet
afgegeven? Al was het maar een onderdeeltje? Als daarin dingen zouden
staan, bijvoorbeeld geschreven in 1983/1984, over babymoorden en
dergelijke, zou deze zaak er — wat het bewijs betreft — heel anders
voorstaan. Als de echtheid van dat dagboek zou blijken, zo er een zeer
belangrijk bewijsmiddel zijn en zou haar verklaring ook veel winnen aan
waarde voor de rechter. Maar zij doet het niet, zij weigert. Een waarom?

Vanwege haar privacy, zei ze in Zutphen. ‘Omdat dan de zaak van hoger hand
zou worden “stopgezet”‘ zei ze deze week tegen het hof. Ik moet u eerlijk
zeggen dat deze motivering mij geenszins overtuigt en ik het ook niet goed
begrijp. Ik blijf hier moeite mee hebben. Laten we het er maar op houden
dat deze dagboeken niet bestaan, maar dat Jolanda heel graag zou willen
dat ze wel zouden bestaan. U hebt deze week de getuige-deskundigen Draijer
en Eurelings-Bontekoe horen verklaren dat dit in het patroon past van
mensen met een ernstige persoonlijkheidsstoornis als gevolg van het
chronisch blootgesteld geweest zijn aan ingrijpende, overweldigende
traumatische ervaringen. Deze mensen kunnen in de tijd gebeurtenissen niet
meer goed scheiden en evenmin datgene wat hun eigen beleving is van wat
werkelijk gebeurd is of nu gebeurt. Bij dit alles komt dat JvB wel een
sterke persoonlijkheid lijkt, iemand die dwingt. U hebt gehoord hier in
de zaal dat zij de door haarzelf veronderstelde kwaliteit van haar
verklaring afhankelijk stelt van de vraag of de mensen ten opzichte van
wie deze verklaring wordt afgelegd haar in beginsel vertrouwen, dat wil
zeggen geloven. Zij introduceert daarmee het in mijn ogen rampzalige
beginsel van de ‘believers/non-believers’. Wie niet voor mij is, is tegen
mij.

De mensheid wordt verdeeld in mensen die Jolanda’s verklaring in volle
omvang moeten geloven (de believers) en alle anderen, en deze laatsten
worden bestempeld tot ‘non- believers’. Daarmee wordt het type
waarheidsvinding, zo als dat in het strafrecht van onze moderne
rechtsstaat wordt toegepast, in beginsel terzijde geschoven en keren wij
terug naar de duistere middeleeuwen. Deze geloofsbenadering — hoe terecht
ook gehanteerd als het gaat om geloofsvraagstukken of levensbeschouwing
en eventueel binnen persoonlijke vertrouwensrelaties — heeft een
tirannieke werking die mij met schrik vervult. In deze benadering zijn
feiten (plaats, tijd, omstandigheden) niet belangrijk meer en worden
gegevens aangepast aan een eenmaal gekozen geloofsartikel. Ik verwijs
bijvoorbeeld naar de manier waarop JvB deze week de vraag van het hof
beantwoordde over de huisarts. Moest die huisarts dan niet iets gemerkt
hebben van de verwondingen/bloedingen ten gevolge van de opgewekte
abortussen?

Voor de Eper-periode wordt dit afgedekt door de door haar al geruime tijd
beweerde betrokkenheid van haar toenmalige huisarts bij de samenspanning.
Toen haar werd gevraagd hoe dit dan in haar Elburgse tijd verliep,
antwoordde zij — in mijn ogen achteloos en ook met een zekere minachting
voor zo’n domme vraag — dat de huisartsen aldaar ook wel in het complot
zullen zitten. Als dit model staat voor de wijze waarop vele van haar
onthullingen, met name over de betrokkenheid van autoriteiten, tot stand
komen, behoeft daaraan niet veel tijd te worden besteed. Ik zeg dit alles
niet met vreugde, want ik zie deze verklaringen uitdrukkelijk tegen de
achtergrond van haar stoornis die een gevolg is/lijkt te zijn van het
enorme onrecht dat haar als kind en jong meisje is aangedaan door diegenen
die haar moesten beschermen. Wat de algemene geloofwaardigheid van
Jolanda’s verklaring betreft tenslotte, sluit ik mij graag aan bij het
oordeel van de deskundige Wagenaar.

Dat brengt mij terug naar de feiten van deze strafzaak, die eigenlijk een
cluster vormen met de feiten die reeds in de jaren 1990-1991 aan de
rechter zijn voorgelegd. In het gezin vB heeft zich in de jaren 1978 tot
circa 1986 een onvoorstelbare reeks gewelddaden tegen EvB en JvB
voltrokken. Ernstig, pervers, sadistisch seksueel geweld tegen deze
meisjes, mishandeling, verkrachting, ontucht, verwaarlozing en wat al
niet. Deze feiten zijn ook, alles op basis van de aangiften van Evelien
en Jolanda, in de vorm van tenlasteleggingen van strafbare feiten bewezen
verklaard. De hoofdverdachten, AvB en DvB en WS, zijn daarvoor
veroordeeld.

Ik releveer dit nog eens even: Overzicht afdoening Eper-zaken

I P 849-91 AvB, de vader Arrest Hof Arnhem d.d. 24-06-1991: terzake van
verschillende zedenmisdrijven (verkrachtingen, gemeenschap met meisjes
beneden de twaalf jaar, feitelijke aanranding, en dat alles meermalen
gepleegd), veroordeeld tot gevangenisstraf zeven jaar OV m.a.

P 1279-91 WS, de ex-echtgenoot Arrest Hof Arnhem d.d. 10-09-1991: terzake
van feitelijke aanranding van JvB veroordeeld tot gevangenisstraf van 1
jaar OV. Onherroepelijk

P 851-91 WS, de ex-echtgenoot Arrest Hof Arnhem d.d. 10-09-1991: terzake
van 1) medeplegen van verkrachting van JvB, meermalen gepleegd en 2)
medeplegen van feitelijke aanranding van JvB, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot gevangenisstraf van drie jaar waarvan een jaar
voorwaardelijk. Pt. twee jaar. Cassatieberoep verdediging verworpen op
09-06-1992.

GW, de moeder Vonnis rechtbank d.d. 16-01-1991: gevangenisstraf van drie
jaar en zes maanden met aftrek. Ook toen stond de verklaring van JvB niet
op zich, maar werd deze ondersteund door die van haar zus Evelien.

Opvallend is dat haar moeder evenals haar broer toentertijd hebben berust
in het vonnis van de Rechtbank Zutphen. Wanneer men deze veroordelingen,
in ieder geval de feiten waarop zij berusten, ziet als in feite deel
uitmakend van deze zaak, komt deze zaak in een ander, meer helder
perspectief te staan.

De verklaringen van EvB en JvB hebben geleid tot strafrechtelijke
vervolging en veroordeling van de daders, kennelijk zolang deze
verklaringen niet bepaalde grenzen overschrijden en zij ook door andere
bronnen gevalideerd worden. Waar echter de verklaringen van Jolanda (en
alleen van Jolanda) zich bewegen op het terrein van rituelen, mythen,
samenspanning op grote schaal, moord op baby’s en dergelijke, komen er
grote problemen met de waarheidsvinding en met de validering. De
geloofwaardigheid van haar verklaringen neemt hiermee af. Hiervoor is
daarover al een oordeel gegeven. Het hoeft dus niet te verwonderen dat de
conclusie ten aanzien van het bewijs in de zaken van AvB en DvB en WS in
de nu voorliggende zaak met ernstigere beschuldigingen dan in 1990-1991
bepaald mager is: er is niet veel bewijs.

Met betrekking tot de verdachten H en de gebroeders vZ ligt dit echter
heel anders. In die zaken is dan ook geen voorgeschiedenis. Zij kunnen nu
in hun volle omvang worden beoordeeld. Als dus op basis van de uitvoerige
en grondige behandeling van deze zaak door uw Hof met betrekking tot de
hoofdverdachten weinig bewijs op tafel komt, en dus vrijspraken of
beperkte veroordelingen, betekent dat dus absoluut niet dat de
slachtoffers in het geheel niet geloofd worden. Het betekent alleen dat
er grenzen zijn aan wat op grond van de huidige kennis en ervaring wordt
aanvaard als strafrechtelijk bewijs.

Ik keer terug naar de functie van de verklaring van Jolanda in de
strafzaak zelf. De vraag wat mijn oordeel is over de verklaring van JvB
berust, in navolging van het op zich uitstekende rapport Wagenaar, op een
analyse van de verklaring zelf. In dat opzicht ben ik het met prof.
Wagenaar volkomen eens. Het is overigens de in het strafrecht
gebruikelijke manier — ik zou haast zeggen de onder juristen al
eeuwenlang gehanteerde manier — om verklaringen te analyseren. Wagenaar
heeft drie bladzijden nodig om tot dat uitgangspunt te komen (p. 9-13 van
zijn rapport).

Wat dan de conclusies van Wagenaar en Soppe betreft: Ik meen dat Wagenaar
en Soppe te weinig rekening houden met het door Draijer en anderen
gesignaleerde probleem dat slachtoffers als Jolanda en Evelien hebben met
herinneringen en tijdsbepaling, dit als gevolg van ernstige traumatische
gebeurtenissen. In dat licht wordt het nog begrijpelijker dan bij anderen
al het geval zou zijn geweest, dat zij zich wel eens vergissen en op zich
moeite hebben met de tijdsbepaling van een en ander. Dit doet in het
algemeen geen afbreuk aan de betrouwbaarheid. Verder is er mijns inziens
geen sprake van de aannemelijkheid van inductie van informatie door
Deelman, door mevrouw King of andere ons bekende hulpverleners.

Hypnose is enkele malen na de aangifte toegepast. Ook met de beweerdelijke
verderfelijke invloed van het contact tussen Jolanda en Evelien en de
invloed van mevrouw Frouws valt het nogal mee. Het Hof heeft de
verklaringen daaromtrent van Frouws en Brinkhuis gehoord. Mijns inziens
is de kwaliteit van het onderzoek hier — in tegenstelling tot Wagenaar’s
beweringen — zo goed als dat kan onder deze omstandigheden. Over de
invloed van de heer Deelman heb ik al het nodige gezegd. Dan de door
Wagenaar vermelde tegenspraak en inconsistenties in Jolanda’s
verklaringen. Ik geloof dat hij met zijn constateringen op een aantal
punten grotendeels gelijk heeft, ikzelf heb er ook al op gewezen. De
verklaringen rammelen op veel punten. Over het waarom daarvan kunnen we
speculeren. Wagenaar geeft een aantal mogelijke oorzaken: het
Othello-effect: Iemand ziet als slachtoffer van ernstige misdrijven in dat
het bewijs niet geleverd zal worden en besluit het te produceren.

Wraakgevoelens en de wens om in de aandacht te staan kunnen een rol
spelen. Wie zal het zeggen. Het rapport Ritueel misbruik (p. 33) geeft nog
een andere, meer algemene, verklaring. De verhalen over ritueel misbruik
(en Jolanda’s verhaal past in die categorie, min of meer) zouden een
vervanger zijn voor andere traumata, een soort defensiemechanisme waarmee
andere minder extreme traumata kunnen worden verwerkt. Het is een
verklaring die natuurlijk heel goed past bij het verhaal van Jolanda,
omdat wij vrijwel zeker weten uit de strafzaak Epe, dat zij andere
traumata (seksueel misbruik vanaf haar achtste jaar, mishandelingen,
bedreigingen, verwaarlozingen, ontucht etc.) heeft moeten verwerken. Ik
ben geneigd de zaak op deze wijze te zien.

In dat licht bezien hebben haar verklaringen over de
zwangerschapsonderbrekingen een grote mate van geloofwaardigheid (feit 4
primair), deze feiten liggen immers vlak ‘naast’ de feiten uit Epe, die
verdrongen moeten worden. Ook zeer belangrijk acht ik het dat Evelien’s
verklaring, hier ter zitting afgelegd, daarmee volstrekt spoort. Evelien
heeft verklaard dat zij al deze handelingen, gericht op
zwangerschapsonderbreking, ook heeft moeten doorstaan, zij het jaren
eerder. Evelien’s verklaringen worden vervolgens veel betrouwbaarder als
men niet zo negatief denkt over mevrouw Frouws als Wagenaar doet (p. 32).

Ik zie daar eerlijk gezegd geen reden toe. Mevrouw Frouws heeft ter
zitting volkomen openhartig en duidelijk verklaard over haar rol als
‘notulist’ van Evelien. Mijns inziens zet Wagenaar de mogelijke inductie
van gegevens door haar bij Evelien veel te zwaar aan. Als dat element niet
speelt, valt een belangrijk deel weg van de negatieve beoordeling door
Wagenaar.

Ook de negatieve aandacht die Wagenaar geeft aan de samenkomst van Jolanda
en Evelien lijkt mij sterk overdreven, u hebt daarover gisteren de
verklaring van de heer Brinkhuis gehoord. Men heeft dit georganiseerd, na
zekere tijd, omdat het een wens was van met name Jolanda en niet meer de
vermijden viel. Wat is er, als al zoveel verklaringen zijn afgelegd, zo
ruineus aan ten opzichte van het onderzoek? Tenslotte spoort met deze
visie op Jolanda’s verklaring ook de aanpak van het team, zoals die
opnieuw in augustus 1993 werd gekozen onder leiding van de heer Groenouwe.
Uitgangspunt werden de zwangerschapsonderbrekingen en uiteraard bleef men
zoeken naar sporen, technisch bewijs, van andere feiten, met name van de
babymoorden.

4. Het politieonderzoek in het algemeen

Dat brengt mij terug bij het politieonderzoek in het algemeen. Daarover
is deze dagen al zeer veel gesproken en zijn uitlatingen gedaan, met name
door de heren Wagenaar, Soppe, Schippers en V.d. Eshof, die de
krantekoppen hebben gehaald. Laat ik om te beginnen eens zeggen, dat het
op de allereerste plaats de politie zelf is geweest die zich deze kritiek
op de hals heeft gehaald. Het team in Epe heeft zelf de CRI opgezocht, het
is zelf naar de rechercheschool gegaan, het heeft zelf nog veel
deskundigheid opgezocht. En waarom? Omdat ook de politie wel wist en weet
dat hier een heel gecompliceerde en moeilijke materie ligt met
verklaringen van aangevers die het verdienen tot op de bodem te worden
uitgezocht. Dat wil de overheid, dat wil de justitie, dat willen de
burgers en vooral de media! Ik wil hier eens een compliment uitdelen aan
de zeer openhartige grondhouding van de politie ten opzichte van het eigen
werk: ik zie niet dagelijks instituties in dit land die zich zo open
durven te stellen voor de expertise van anderen. Maar goed, wat is het
gevolg?

Stank voor dank, zegt de volksmond. Een zeer van zichzelf overtuigde heer
als Schippers van de CRI komt hier vertellen dat er niet naar hem
geluisterd is en dat dus alles verkeerd is met het onderzoek, Van de Eshof
sluit daarbij aan. Wagenaar en Soppe zien zwakke schakels in het onderzoek
en moeten keer op keer haast gedwongen worden om de zaak in proporties te
blijven zien, dat wil zeggen zich te verplaatsen in de stuurhut op het
schip en het onderzoek te bezien vanuit het perspectief van eind
1992-begin 1993.

Ik zal de verschillende punten van kritiek behandelen:
a) De dagboeken Ik heb hierover al gezegd wat ik vind van Jolanda’s
houding op dit punt. Zij heeft een moeilijk te begrijpen standpunt. Maar
overigens zie ik niet goed wat de politie nu zo verkeerd heeft gedaan en
wat de zwakke schakel in het onderzoek moet zijn. Wagenaar stelt dat de
niet-beschikbaarheid van de oorspronkelijke dagboeken aanzienlijke
problemen oplevert voor de ontdekking dat haar dagboeken geen echte
dagboeken zijn, dat wil zeggen niet stammen uit de periode waarin zij te
lijden had onder de feiten, zal voor iedereen duidelijk zijn. Maar dit
alles is geen manco van het onderzoek.

Ik had de indruk dat Wagenaar eigenlijk zegt: ‘Als de politie zo slordig
omspringt met de pseudo-dagboeken, wat zal dan wel in de rest van het
onderzoek allemaal verkeerd zijn’. Maar zo mag je absoluut niet redeneren,
ook niet volgens hemzelf.

b) Suggestieve verhoormethoden Laat ik hier eens beginnen te zeggen dat
op dit punt weer heel veel uitstekende stuurlieden op de wal werden
aangetroffen. De verhoren hadden natuurlijk opgenomen moeten worden,
liefst op video en in kleur, alle verhoren, dat wil zeggen woordelijk
uitgewerkt, graag etc.. Kan iemand mij vertellen waar dit bij de politie
in Nederland of waar ter wereld gebeurt?

Ja, wij hebben gelukkig sinds enkele jaren de verhoorstudio’s voor
kinder-slachtoffers, maar alle verhoren integraal opnemen, is een eis
stellen die absurd is. Wie zal dat betalen? Het is natuurlijk ook achteraf
redeneren en instinctief. Ik denk zelf eerlijk gezegd in veel strafzaken,
vooral bijvoorbeeld bij ernstige verkeers-ongelukken: ‘Hadden we maar een
video- opname!’ De moderne mens is verwend. Maar goed, deze eisen
integraal doorvoeren is overdreven.

Zijn er veel suggestieve verhoormethoden gebruikt? Ik vermag het niet te
zien. U hebt de belangrijkste verbalisanten gehoord: men is redelijk tot
goed opgeleid, men kent het vak, men heeft in het algemeen open vragen
gesteld, men heeft met name ook mevrouw EvB zeer goed verhoord en men (de
heer Brinkhuis) heeft — op 12 en 13 augustus 1993 — bij AvB een soort
geleide-verhoor-techniek toegepast. De resultaten daarvan hebben tot niets
geleid en ik gebruik ze niet als bewijsmiddel. Ja, de verdachten zijn
gevoelig voor suggestie, behalve wellicht WS. Maar is dat een manco van
het onderzoek? Mijns inziens niet, de politie is in het algemeen ook
voorzichtig opgetreden omdat dit aspect al snel duidelijk was. Voor dit
probleem is geen algemene oplossing. c) De kritiek van de heer Schippers
U hoort dat ik dan niet zeg: de kritiek van de CRI, want ik kan mij niet
voorstellen dat de CRI erg blij is met het optreden van de heer Schippers.

De divisie CRI van het korps Landelijke Politiediensten (KLPD) heeft een
ondersteunende en coordinerende taak in politieland. De regiokorpsen
worden verwacht van de diensten van de CRI gebruik te maken, vooral ook
als er bij de CRI specialisten zijn. Nu is bekend dat dat (nog) niet zo
soepel loopt. Zo heeft bijvoorbeeld ook de heer Deelman, hoe lovend ik ook
over hem sprak, verzuimd het advies van de heer Schippers in te winnen,
hoewel dat voor de hand lag. Ik kan mij op dat punt enige ergernis bij de
CRI en de heer Schippers wel voorstellen. Maar de CRI is geen
inspectieteam van de politie en op dat punt vind ik het verloop van de
zaken onbegrijpelijk. Als de heer Schippers kritiek heeft is dat best,
maar dat moet of uitgepraat worden met het team zelf of naar de leiding
worden gebracht, maar niet over het hoofd van een strafzaak worden
uitgevochten. (…)

Rechters