Instantie: Rechtbank Breda, 14 juni 1994

Instantie

Rechtbank Breda

Samenvatting


Eiseres vordert ƒ 50 000 immateriële en materiële schadevergoeding. Eiseres
is de dochter van gedaagde. Gedaagde heeft tegenover de politie het seksueel
misbruik erkend. In een tussenvonnis is een deskundigenbericht gelast. Zowel
gedaagde als eiseres hebben daarop kunnen reageren.
Gelet op de ernst en de duur van de onrechtmatige handelingen van gedaagde en
op de schadelijke gevolgen die deze handelingen voor eisers met zich mee
hebben gebracht en nog steeds met zich meebrengen, ziet de rechtbank geen
aanleiding om enige matiging te betrachten bij de bepaling van de hoogte van
dit bedrag. De rechtbank veroordeelt gedaagde tot betaling van ƒ 35 000
immateriële schadevergoeding. (Ook tussenvonnissen van 25 mei 1993 en 21
september 1993 zijn opgenomen)

Volledige tekst

Tussenvonnis rechtbank Breda 25 mei 1993
1. Het verloop van het geding.
Dit blijkt uit de navolgende door partijen overgelegde stukken:
– de inleidende dagvaarding,
– de conclusie van eis,
– de conclusie van antwoord,
– de conclusie van repliek, met producties,
– de conclusie van dupliek, met producties,
2. Het geschil.
Eiseres, hierna te noemen (…), vordert veroordeling van gedaagde, hierna te
noemen (…), tot betaling aan haar van een bedrag van ƒ 50 000 `ten titel
van smartegeld voor de door haar geleden materiële en immateriële schade.’
Gedaagde heeft deze vordering weersproken.
3. De beoordeling.
3.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet danwel onvoldoende gemotiveerd
betwist staat tussen partijen het navolgende vast:
– Eiseres, geboren op 23 april 1958, is de dochter van gedaagde.
– Eiseres heeft op 27 januari 1986 bij de gemeentepolitie te (…) aangifte
gedaan van seksueel misbruik, door gedaagde ten opzichte van haar gepleegd in
de periode van, globaal, 1967 tot en met 1976.
– Volgens de aangifte bestond dit misbruik aanvankelijk uit onzedelijke
betastingen, maar later ook uit geslachtsgemeenschap.
– Nadat gedaagde tegenover de gemeentepolitie te (…) op 17 en 18 juni 1986
had erkend in de periode 1970/1971 t/m 1975 eiseres seksueel te hebben
misbruikt, heeft hij tegenover de rechter-commissaris belast met de
behandeling van de strafzaak in de arrondissementsrechtbank te Breda op 19
juni 1986 de juistheid van zijn verklaringen tegenover de politie bevestigd
en nogmaals uitdrukkelijk erkend in de periode 1970/1971 t/m 1975 het lijf
van eiseres te hebben betast en veelvuldig geslachtsgemeenschap met haar te
hebben gehad.
– het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 2 december 1988
bewezen verklaard, dat gedaagde in ieder geval op een tijdstip in de periode
oktober 1975 tot september 1976 met eiseres ontucht heeft gepleegd, heeft
gedaagde ter zake strafbaar geoordeeld en hem veroordeeld tot een
gevangenschap voor de tijd van 12 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk.
– het inkomen van gedaagde bestaat sinds ongeveer 1980 uit een WAO-uitkering
van ƒ 1389,18 per maand.
– Eiseres heeft jarenlang therapie ondergaan, ondervindt een diep wantrouwen
tegen mensen in het algemeen en mannen in het bijzonder, is angstig, heeft
buikklachten en lichamelijke blokkades in het onderlichaam en grote gevoelens
van eenzaamheid en verlatenheid.
3.2. Gedaagde heeft voor alle weren een beroep gedaan op
niet-ontvankelijkheid van eiseres in haar vordering, omdat hij rauwelijks is
gedagvaard. Dat laatste ontkent eiseres op zich niet, maar zij wijst erop,
dat dagvaarding geboden was, omdat zij had vernomen, dat gedaagde voornemens
was op zeer korte termijn metterwoon uit Nederland te vertrekken.
Wat er zij van het motief om tot dagvaarding over te gaan zonder vooraf op
enigerlei wijze met gedaagde in overleg te treden danwel hem te sommeren,
danwel hem van dagvaarding in kennis te stellen, noch het wetboek van
burgerlijke rechtsvordering, noch ongeschreven beginselen van een goede
procesorde verzetten zich, op straffe van niet-ontvankelijkheid, tegen
rauwelijkse dagvaarding. Nu bovendien niet is gesteld of gebleken, dat
gedaagde door de rauwelijkse dagvaarding in zijn processuele belangen is
geschaad, verwerpt de rechtbank het beroep op niet-ontvankelijkheid.
3.3. Nu gedaagde seksueel misbruik van eiseres gedurende ongeveer 5 jaar heeft
toegegeven staat daarmee vast, dat hij jegens eiseres onrechtmatig heeft
gehandeld. Omtrent de duur van de periode verschillen partijen van mening, in
die zin, dat volgens eiseres het seksueel misbruik al omstreeks 1967 is
begonnen, terwijl gedaagde dit begin in 1970/1971 situeert. Voor het
onrechtmatig karakter van de gedragingen als zodanig is dit verschil in visie
niet van belang.
3.4. Gedaagde heeft bij antwoord gesteld, dat in het kader van het
gerechtelijk vooronderzoek naar zijn geestvermogens een onderzoek is gedaan
door de psychiater J. Huisman en dat de psychiater tot de conclusie is
gekomen, dat gedaagde ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde
feiten, lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens
waardoor het hem ten laste gelegde hem in licht verminderde mate was toe te
rekenen. Bij dupliek heeft gedaagde een afschrift van de conclusie alsmede
het advies van Huisman overgelegd. Voor zover gedaagde met het citeren van
Huisman heeft beoogd de aanwezigheid van schuld aan de onrechtmatigheid te
bestrijden, verwerpt de rechtbank dit verweer.
Nog daargelaten het antwoord op de vraag, of het gerechtshof te
‘s-Hertogenbosch de conclusie van de psychiater tot de zijne heeft gemaakt,
de geconstateerde licht verminderde toerekeningsvatbaarheid houdt geenszins
afwezigheid van civiel-rechtelijke schuld in de zin van verwijtbaarheid en
toerekenbaarheid in.
3.5. Eiseres stelt ernstige lichamelijke en psychische schade te hebben
geleden als gevolg van de gedragingen van gedaagde. Tijdens haar jeugd heeft
zij enorm veel levensvreugde gederfd door de permanente angst voor haar
vader. Jarenlang heeft eiseres therapie ondergaan. Ze ondervindt nog steeds
een diep wantrouwen tegen mensen in het algemeen en mannen in het bijzonder
en heeft angst voor seksualiteit. Ze is depressief en heeft gevoelens van
eenzaamheid en verlatenheid. Eiseres heeft buikklachten en lichamelijke
blokkades in het onderlichaam.
Gedaagde betitelt de klachten van eiseres als erg vaag en onbepaald en acht
de aard, omvang en duur van die schade willekeurig vastgesteld. Voorts
betwist hij het oorzakelijk verband tussen zijn gedragingen en de schade en
stelt, dat deze schade in redelijkheid niet aan hem kan worden toegerekend.
Hij stelt, dat de klachten voor zover aanwezig door meerdere omstandigheden
zijn veroorzaakt waarbij hij gewezen heeft op eigen verklaringen van eiseres
met betrekking tot seksueel misbruik door anderen alsmede moeilijkheden en
spanningen in haar eigen gezin.
Met betrekking tot het seksueel misbruik door anderen heeft eiseres
onweersproken gesteld, dat zij ook door haar oudste broer seksueel is
misbruikt, maar dat het verwijt, dat zij haar broer ter zake maakt in het
niet valt bij het verwijt richting gedaagde omdat haar broer wist, dat zijn
gedrag door gedaagde werd geduld. Zij wijt het gedrag van haar broer aan
gedaagde.
De rechtbank is van oordeel, dat de omstandigheid, dat dit seksueel misbruik
mede is gepleegd door haar broer niet in de weg staat aan een volledige
schadeplichtigheid van gedaagde ten opzichte van eiseres.
Wat betreft de overige onderdelen van het verweer van gedaagde geldt het
volgende. Het is een feit van algemene bekendheid, dat slachtoffers van
incest vaak pas na verloop van vele jaren tot een reëel inzicht komen omtrent
hetgeen hen is overkomen, vaak onder invloed en naar aanleiding van
onbestemde lichamelijke en psychische klachten. Het verwerven van een reëel
inzicht gaat vooraf aan het verwerkingsproces, dat moet leiden tot het teniet
gaan of verminderen van meer genoemde lichamelijke en psychische klachten.
Zowel voor het verwerven van genoemd inzicht als voor het verwerkingsproces
is vaak jarenlange therapie aangewezen.
In dat licht bezien is de rechtbank van oordeel, dat de klachten van eiseres
niet als vaag en onbepaald kunnen worden betiteld terwijl de rechtbank er
voorshands van uit gaat, dat deze klachten in causaal verband staan tot de
gedragingen van gedaagde en aan hem ook kunnen worden toegerekend.
Niettemin behoeft de rechtbank voor de beoordeling van de vordering terzake
immateriële schade meer informatie. Met name wenst de rechtbank meer inzicht
te verkrijgen met betrekking tot:
a. de duur en de intensiteit van de lichamelijke en psychische klachten voor
de aanvang van de therapie;
b. de diagnose, die aan de therapie ten grondslag lag;
c. het doel en resultaat van de therapie;
d. de vraag, in hoeverre de lichamelijke en/of psychische klachten van
eiseres zijn terug te voeren op andere oorzaken dan de incest, b.v.
gezinsproblemen;
e. de verwachting omtrent het voortduren van de ook thans nog aanwezige
lichamelijke en psychische klachten.
De rechtbank zal daartoe een deskundigenbericht bevelen. Wat betreft de
deskundigheid denkt de rechtbank voorshands aan een psychiater die
beroepsmatig slachtoffers van incest behandelt en/of begeleidt. De kosten van
dit deskundigenbericht dienen op grond van de hierboven geformuleerde
ervaringsregels, en naar redelijkheid en billijkheid in beginsel voor
rekening van gedaagde te komen. Nu gedaagde kosteloos procedeert, zal
ingevolge de bepaling in artikel 223 lid 2 Rv geen voorschot worden bepaald.
3.6. Gedaagde heeft nog een beroep gedaan op rechtsverwerking aan de zijde
van eiseres omdat zijn gedragingen in de periode 1974/1975 hebben
plaatsgevonden en omdat eiseres al voor 1985 de lichamelijke en psychische
klachten had, die zij thans aan haar schadevordering ten grondslag legt en
omdat zij na het ondergaan van therapie aangifte heeft gedaan.
De rechtbank verwerpt het beroep op rechtsverwerking. Noch de omstandigheid,
dat de incest reeds lang geleden heeft plaatsgevonden noch de omstandigheid
dat de lichamelijke en psychische klachten van eiseres reeds van jaren her
dateren, noch de omstandigheid, dat eiseres in 1986 bij de gemeente politie
te (…) aangifte van incest heeft gedaan leveren gedragingen van eiseres op,
die bij gedaagde het vertrouwen wekten dan wel konden wekken, dat eiseres
haar recht om uit onrechtmatige daad te ageren niet zou uitoefenen.
3.7. De vordering is niet verder geconcretiseerd ten aanzien van materiële
schade, zodat de rechtbank deze component voorshands buiten beschouwing laat.
4. De beslissing
De rechtbank:
alvorens verder te beslissen;
gelast een deskundigenonderzoek en formuleert – voorlopig – de navolgende
vraagpunten:
– Gedurende welke periode en in welke mate van intensiteit bestonden er
lichamelijke en psychische klachten voor de aanvang van de therapie;
– Welke diagnose lag aan de therapie ten grondslag;
– In hoeverre zijn de lichamelijk en/of psychische klachten van eiseres terug
te voeren op andere oorzaken dan de incest, b.v. gezinsproblemen;
– Wat is de verwachting omtrent het voortduren van de ook thans nog aanwezige
lichamelijke en psychische klachten.
– Welke opmerkingen oordeelt de deskundige overigens nog van belang ten
behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing?
Stelt voor als deskundige(n) te benoemen:
Mevr. Dr. N.J. Nicolai, psychiater,
Rotterdamse Rijweg 190
3042 AV Rotterdam
010 – 4379269
verstaat dat partijen, eiseres als eerste, zich bij conclusie na tussenvonnis
zullen kunnen uitlaten over de voorgestelde vraagpunten, eventuele andere
door hen gewenste vraagpunten, een voer de voorgestelde deskundige(n).
Verwijst de zaak naar de rol van 22 juni 1993 voor het nemen van zodanige
conclusie door eiseres ambtshalve peremptoir.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Tussenvonnis rechtbank Breda 21 september 1993
1. Het verdere verloop van het geding.
Dit blijkt uit de navolgende door partijen overgelegde stukken:
– het tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 25 mei 1993 en de daarin genoemde
stukken,
– de conclusie na tussenvonnis van de zijde van eiseres,
– de conclusie na tussenvonnis van de zijde van gedaagde.
2. De verdere beoordeling.
2.1. De rechtbank volhardt bij hetgeen in voormeld tussenvonnis werd
overwogen en beslist.
2.2. Partijen hebben zich akkoord verklaard met de formulering van 5 van de 6
vraagpunten in voormeld tussenvonnis. Eiseres stelt een aanpassing voor van
het vraagpunt geformuleerd achter het vierde genoemde – door eiseres
kennelijk abusievelijk het vijfde -. Nu gedaagde tegen de voorgestelde
herformulering geen bezwaar heeft ingebracht, en nu deze herformulering ten
opzichte van de oorspronkelijk door de rechtbank voorgestelde tekst een
verfijning en niet een essentiele wijziging betekent, zal de rechtbank het
vierde vraagpunt formuleren als door eiseres aangegeven.
2.3. Eiseres heeft nog voorgesteld een zevende vraagpunt te formuleren, te
weten de vraag, of er een causaal verband bestaat tussen door haar zoon
volgens diens verklaring tegenover de gemeentepolitie (…), gepleegde
ontuchtige handelingen met meisjes van omstreeks 4 jaar oud en, kortgezegd,
haar eigen incestverleden en de spanningen, die dat verleden met zich
meebracht en nog brengt.
Gedaagde heeft zich tegen toevoeging van dit zevende vraagpunt verzet.
Nu eiseres niet stelt, dat de door haar gestelde gedragingen van haar zoon
hebben geleid tot psychische schade bij haar moet de voorgestelde vraag als
niet relevant worden aangemerkt voor de uiteindelijke beoordeling van de
vordering van eiseres.
2.4. Partijen zijn het eens met betrekking tot de persoon van de voorgestelde
deskundige, zodat deze zal worden benoemd.
3. De beslissing.

De rechtbank
Gelast een deskundigenonderzoek omtrent de navolgende vraagpunten:
– Gedurende welke periode en in welke mate van intensiteit bestonden er
lichamelijke en psychische klachten voor de aanvang van de therapie;
– Welke diagnose lag aan de therapie ten grondslag;
– Wat waren/zijn het doel en resultaat van de therapie;
– Zijn er aanwijzingen, dat de lichamelijke en/of psychische klachten van
eiseres zijn terug te voeren op andere oorzaken dan de incest en zoja, wat is
dan het verband tussen die oorzaken en de klachten van eiseres;
– Wat is de verwachting omtrent het voortduren van de ook thans nog aanwezige
lichamelijke en psychische klachten.
– Welke opmerkingen oordeelt de deskundige overigens nog van belang ten
behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing?
Benoemt tot deskundige:
Mevr. Dr. N.J. Nicolai, psychiater,
Rotterdamse Rijweg 190
3042 AV Rotterdam
Verwijst de zaak naar de rolzitting van 11 januari 1994 voor conclusie na
deskundigenbericht van de zijde van gedaagde.
Bepaalt voorts:
– dat de deskundige binnen een maand na heden het onderzoek zal aanvangen en
binnen twee maanden na aanvang daarvan schriftelijk aan de rechtbank zal
rapporteren;
– dat een copie van dit vonnis en de procesdossiers door partijen aan de
deskundige ter beschikking worden gesteld;
– dat de deskundige partijen, indien zij dat wensen, in de gelegenheid zal
stellen zich uit te laten omtrent de vraagpunten en daaromtrent nadere
inlichtingen te verschaffen en dat daarvan melding zal worden gemaakt in het
rapport.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Eindvonnis rechtbank Breda 14 juni 1994
1. Het verdere verloop van het geding.
Dit blijkt uit de volgende door partijen ter vonniswijzing overgelegde
stukken;
– het tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 21 september 1993 met alle daarin
genoemde stukken,
– de akte van depot d.d. 21 december 1993, waarbij een exemplaar van het
deskundigen-rapport is gedeponeerd onder nummer 145/93,
– de conclusie na deskundigen-rapport van gedaagde,
– de conclusie na deskundigen-rapport van eiseres.
2. De verdere beoordeling.
Bij genoemd tussenvonnis heeft de rechtbank een deskundigen-onderzoek gelast
naar de daarin genoemde vraagpunten en als deskundige benoemd dr. N.J.
Nicolai.
Deze deskundige heeft bij voornoemde akte van depot haar deskundigen-rapport
gedeponeerd.
De eerste vraag, aan de deskundige voorgelegd, luidde als volgt: gedurende
welke periode en in welke mate van intensiteit bestonden er lichamelijke en
psychische klachten voor de aanvang van de therapie.
De deskundige heeft deze vraag aldus beantwoord dat voor de therapie sprake
was van een angst, isolement, schaamte- en schuldgevoelens, dissociatie en
chronische psychosomatische
klachten. Na het stoppen van het misbruik ontwikkelde eiseres volgens de
deskundige, een chronische post-traumatische stress-stoornis, die tot op
heden in sommige aspecten voortduurt.
De intensiteit kan als ernstig worden benoemd, aldus dr. Nicolai.
De tweede vraag luidde: welke diagnose lag aan de therapie ten grondslag?
Deze vraag is aldus beantwoord, dat geen duidelijkheid over de destijds
gehanteerde diagnostiek te verkrijgen is, omdat eiseres hulp zocht buiten het
medisch-psychiatrisch circuit en daar een diagnose niet wordt gesteld. De
deskundige zegt voorts dat eiseres verwezen is door het Algemeen
Maatschappelijk Werk naar een VSK-groep, waardoor aannemelijk is dat haar
klachten destijds eerder in verband gebracht werden met haar incest-verleden
dan met haar toen eveneens spelende verslechterde huwelijks-relatie.
De doelstellingen van de diverse behandelingen waren-zijn, volgens de
deskundige, het verwerken van het incest-verleden, het integreren van
afgesplitste emoties en lichaams-ervaringen en het leren zelfstandig en
weerbaar te worden. Voor wat het laatste betreft heeft eiseres zich, aldus de
deskundige, de laatste jaren positief ontwikkeld. Voor wat betreft de eerste
twee zaken lijkt er volgens de deskundige weliswaar een proces op gang
gekomen te zijn met de verwerking en integratie, maar lijkt er aan de
problematiek van het beschadigde zelfgevoel en de schuldgevoelens nauwelijks
begonnen te zijn.
Naar het oordeel van de deskundige zijn er geen aanwijzingen dat de
lichamelijke en/of psychische klachten van eiseres zijn terug te voeren op
andere oorzaken dan de incest. Tenslotte heeft de deskundige in haar rapport
nog gesteld dat wanneer de klachten niet adequaat behandeld worden, eiseres
zal moeten leren leven met een psychisch functioneren op een lager niveau dan
zij in feite kan en zij de neiging zal blijven houden om met machteloosheid,
schuldgevoel en faalangst te reageren op alle gebeurtenissen in haar leven.
Zij geeft aan dat de coping-strategieën van eiseres haar te veel zullen
kosten en te weinig zullen opleveren.
Gedaagde heeft als zijn mening gegeven dat de deskundige alle vraagpunten
voldoende beantwoord heeft om tot een beoordeling van de vordering terzake
immateriële schade te kunnen komen. Volgens eiseres blijkt uit het
deskundigen-rapport in voldoende mate de duur, de ernst en de intensiteit van
het haar aangedane leed en het causaal verband tussen het gedrag van gedaagde
en de geleden en nog te lijden immateriële schade. Gelet op de inhoud van het
voormeld deskundige rapport en die van de door de deskundige geformuleerde
antwoorden op de door de rechtbank aan haar voorgelegde vragen is de
rechtbank van oordeel dat gedaagde door zijn onrechtmatig handelen jegens
eiseres in de vorm en omvang zoals in voornoemd tussenvonnis van 25 mei 1993
omschreven, ernstige lichamelijke en psychische schade heeft toegebracht. Op
grond van genoemd deskundigen-rapport staat immers vast dat deze ernstige
lichamelijke en psychische problemen zijn veroorzaakt door de gedragingen van
gedaagde, weshalve de klachten terzake door eiseres in causaal verband staan
tot de gedragingen van gedaagde terzake.
Nu eiseres haar vordering tot schade-vergoeding niet heeft gesplitst in een
bedrag terzake van materiële en een apart bedrag terzake van immateriële
schade zal de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid een schadebedrag op
grond van immateriële schade vaststellen, gerelateerd aan het door eiseres
gevorderde bedrag.
Gelet op de ernst en de duur van de onrechtmatige handelingen jegens eiseres
door gedaagde op de schadelijke gevolgen die deze handelingen voor eiseres
met zich mee hebben gebracht en nog steeds met zich mee brengen ziet de
rechtbank geen aanleiding om enige matiging te betrachten bij de bepaling van
de hoogte van dit bedrag.
De omstandigheden, door gedaagde daartoe aangevoerd, te weten zijn geringe
financiële draagkracht en het feit dat hij inmiddels hertrouwd is en met zijn
gezin moet rondkomen van een uitkering behoren niet mede bepalend te zijn
voor de hoogte van het aan eiseres toe te wijzen bedrag.
Ook zal de rechtbank geen rekening houden met het gedrag van eiseres sedert
1985, zoals dit door gedaagde is uiteengezet in eerdere conclusies, nu dit
gedrag, zo dat al zou komen vast te staan en zo dit al als onrechtmatig dient
te worden aangemerkt, in het niet valt bij het onrechtmatig handelen van
gedaagde.
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de
kosten van de procedure.
3. De beslissing.
De rechtbank:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen de somma van ƒ 35 000.
verwijst gedaagde in de kosten van de procedure aan de zijde van eiseres
gerezen en veroordeelt hem mitsdien tot betaling van deze kosten aan haar,
worden deze kosten tot op heden begroot op ƒ 3632,80
verklaart dit vonnis tot hiertoe uitvoerbaar bij voorraad.

Rechters

Mrs. Leijten, Nollen, Wallis