Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 24 juni 1994

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Niet-ontvankelijk verklaring van beklag tegen weigering van de Officier
van Justitie om strafvervolging in te stellen terzake van verkrachting.
Ne bis in idem beginsel; kennisgeving niet verdere vervolging was
uitgegaan nadat het klaagschrift bij het Hof was binnengekomen

Volledige tekst

1. Het beklag. Het klaagschrift is op 12 juli 1993 ter griffie van het hof
ingekomen. Het beklag richt zich tegen de weigering van de officier van
justitie te Alkmaar ee strafvervolging in te stellen tegen P, wonende te
Egmond aan Zee, ter zake verkrachting.

2. Het verslag van de procureur-generaal In zijn verslag, ingekomen ter
griffie van het hof op 6 juni 1994, heeft de procureur-generaal het hof
in overweging gegeven klaagster in het door haar gedaan beklag niet-
ontvankelijk te verklaren.

3. De ontvankelijkheid van klaagster Op 25 november 1993 is aan P in
persoon te kennen gegeven dat de officier van justitie te Alkmaar hem voor
het onderhavige feiten niet verder zal vervolgen en gesteld noch gebleken
is dat nadien nieuwe feiten of omstandigheden ten bezware van P bekend
zijn geworden. Dat betekend dat klaagster thans kennelijk
niet-ontvankelijk is in het door haar gedaan beklag.

4. Nadere overwegingen 4.1. Hier doet zich het geval voor dat de
kennisgeving van niet verdere vervolging is uitgegaan nadat het
klaagschrift reeds bij het hof was ingekomen.

Voor dat geval bepaalt artikel 246 lid 3 van het Wetboek van
Strafvordering dat een kennisgeving van niet verdere vervolging achterwege
blijft tenzij in de kennisgeving is bewilligd door het hof

De vraag rijst of door zonder voorafgaande bewilliging een kennisgeving
van niet verdere vervolging te laten uitgaan, de officier van justitie de
bevoegdheden van het hof vermag te doorkruisen.

Het hof beantwoord deze vraag bevestigend. Het belang van de verdachte bij
eerbiediging van het rechtsbegingsel “ne bis in idem” prevaleert hier
boven het belang van klaagster, hoe gerechtvaardigd ook.

4.2. Het vorenstaande laat onverlet dat het openbaar ministerie moet
voorkomen dat, indien aan het hof is gevraagd een bevel krachtens artikel
12 van het Wetboek van Strafvordering te geven, zonder voorafgaande
bewilliging een kennisgeving van niet verdere vervolging uitgaat. Het zal
zodanige voorzieningen moeten treffen dat de behandelend officier van
justitie en zijn staf op de hoogte zijn van een ingediend beklag.
Onvoldoende waakzaamheid op het parket van de officier van justitie te
Alkmaar heeft er toe geleid dat een medewerker een kennisgeving van niet
verdere vervolging heeft kunnen laten uitgaan.

In het onderhavige geval is het doorkruisen van de bevoegdheden van het
hof wel bijzonder schrijnend aangezien het beklag een ernstig strafbaar
feit betreft en de procureur- generaal blijkens zijn verslag na een
gesprek met klaagster overwoog het hof te adviseren het gevraagde bevel
tot strafvervolging te verlenen. Uit het dit verslag volgt voorts dat de
officier van justitie te Alkmaar met klaagster en haar raadsvrouw de wel
zeer onbevredigende gang van zaken zal bespreken en voornemens is
klaagster een financiele tegemoetkoming aan te bieden.

5. De beslissing Het hof verklaart klaagster in het door haar gedaan
beklag niet-ontvankelijk.

Rechters

mrs. Frijda, Kop, Visser