Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 30 juni 1994

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Wanneer aan zwangere stand-by stewardessen geen werk als stewardess wordt
aangeboden is dit in strijd met de Wet gelijke behandeling en artikel
7A:1637ij BW omdat deze handelwijze uiteindelijk neerkomt op ontslag. De
eis dat stand-by stewardessen hun zwangerschap direct moeten melden is
onrechtmatig.

Volledige tekst

1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep De bij het
tussenarrest van 24 februari 1994 bevolen comparitie van partijen is
gehouden op 30 maart 1994. Bij die gelegenheid heeft KLM met instemming
van Freelance Cabine- personeel cs een akte -met bewijsstukken- opgenomen.
Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens heeft Freelance
Cabinepersoneel cs een akte genomen.

Tenslotte hebben partijen andermaal de stukken in beide instanties
overgelegd ter verkrijging van arrest.

2. De verdere beoordeling van het geding in hoger beroep

2.1. Freelance Cabinepersoneel c.s. hebben gevorderd dat het hof a. voor
recht zal; verklaren dat KLM onrechtmatig handelt, c.q. in strijd met de
Wet gelijke behandeling en met artikel 7A:1637ij lid 1 Burgerlijk Wetboek
(BW), door zwangere stand- by stewardessen geen werk als stewardess aan
te bieden; b. voor recht zal verklaren dat KLM onrechtmatig handelt door
van stand-by stewardessen te eisen dat zij haar zwangerschap onverwijld
aan KLM melden; c. subsidiair voor recht zal verklaren dat KLM
onrechtmatig handelt, althans in strijd met artikel 7A:1638z BW, door te
weigeren aan zwangere stand-by stewardessen vervangend werk aan de grond
aan te bieden, voorzover het hof van mening is dat KLM terecht zwangere
stewardessen verbiedt te vliegen.

Ad a Het per 1 augustus 1990 ingestelde verbod is onrechtmatig en maakt
— ontoelaatbaar — onderscheid tussen mannen en vrouwen. Het hof
motiveert dit als volgt.

KLM kreeg in de loop van 1990 de beschikking over rapporten die blijk
gaven van nieuwe inzichten over de gevolgen van kosmische straling en die
in het bijzonder wezen op het gevaar van die — door veelvuldig vliegen
accumulerende — straling voor zwangere vrouwen en voor de foetus. In
verband daarmee zou het in beginsel niet onredelijk of in strijd met de
door Freelance Cabinepersoneel c.s. ingeroepen bepalingen zijn geweest om
– het vliegen door zwangere stewardessen gedurende een beperkte tijd te
verbieden met het doel — mede in het licht van andere beschikbare
gegevens — voortvarend voldoende zekerheid omtrent de omvang van het
gevaar te verkrijgen, en voorts – nadat die zekerheid zou zijn verkregen,
het vliegen door de zwangere stewardessen te beperken voorzover dat nodig
was om het gevaar te vermijden. Het per 1 augustus 1990 ingevoerde
vliegverbod was echter in tijd onbeperkt en algeheel.

Niet gesteld of gebleken is dat KLM het verbod heeft ingesteld in
afwachting van nader onderzoek en er naar gestreefd heeft het verbod zo
snel mogelijk te nuanceren tot een niveau dat in verband met het
stralingsgevaar noodzakelijk was.

Het verbod hield er geen rekening mee of en in hoeverre de straling in het
concrete geval beperking van het vliegen vergde. Daarbij moet in
aanmerking genomen worden dat — vrijwel — alle stand-by stewardessen
onregelmatig en in deeltijd werken, zodat de accumulatie van de straling
voor elk van hen sterk uiteen kan lopen. In de eerste periode — tot 1
juni 1991 — ging de regeling zelfs zo ver dat de betrokken stewardessen
— zonder dat het doel, bestrijding van het stralingsgevaar, dat
rechtvaardigde — hun registratie verloren ten gevolge waarvan hun relatie
met KLM geheel werd verbroken.

In augustus 1993 — of eerder — is KLM ” op grond van recente
ontwikkelingen en daarop gebaseerd onderzoek tot de conclusie gekomen dat
het bedoelde vliegverbod in de huidige strikte vorm niet behoeft te worden
gehandhaafd en dus kan worden ingetrokken.” Het had — onverminderd
hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen — op de weg van KLM gelegen om
het verbod vervolgens zo snel mogelijk in te trekken of te vervangen door
een wel aanvaardbare regeling. Ook nadien heeft het echter te lang,
namelijk nog tot 1 maart 1994, geduurd voordat KLM de zwangere stand-by
stewardessen in kennis stelde van een blijkbaar toen ten aanzien van hen
getroffen nieuwe regeling. KLM heeft weliswaar ter rechtvaardiging
aangevoerd dat zij eerst het overleg op dit punt met de
belangenorganisatie van de vaste stewardessen diende af te ronden, doch
die omstandigheid regardeert Freelance Cabinepersoneel c.s. niet, reeds
omdat KLM — zoals zij zelf heeft gesteld — niet bereid was de stand-by
stewardessen of hun belangenorganisatie (appellante sub 1) in dat overleg
te betrekken.

Op grond van dit alles oordeelt het hof — onder (gedeeltelijke)
gegrondbevinding van de grieven 1 en 2 — dat onderdeel a van de vordering
dient te worden toegewezen. Freelance Cabinepersoneel c.s. hebben in dit
licht geen belang bij afzonderlijke behandeling van de grieven 6 en 7.

In het midden kan blijven of de nieuwe sinds omstreeks 1 maart 1994
geldende regeling toelaatbaar is, omdat de vordering daarop geen
betrekking heeft.

2.3. Ad b Of en op welk tijdstip een zwangere vrouw het feit van haar
zwangerschap aan een derde, daaronder begrepen haar werkgever, openbaart,
berust op afwegingen van zeer persoonlijke aard. Daarin kan die derde niet
treden zonder ontoelaatbaar in de privesfeer in te breken. In hoeverre
daarop bij voortschrijding van de zwangerschap op grond van andere
zwaarwegende belangen een uitzondering moet worden aanvaard, kan hier in
het midden blijven. De aan zwangere stand-by stewardessen gestelde eis
haar zwangerschap onverwijld aan KLM te melden, gaat in ieder geval te ver
en is daarom onrechtmatig. Grief 3 is derhalve gegrond en ook onderdeel
b van de vordering behoort te worden toegewezen.

2.4. Ad c Nu de onderdelen a en b van de vordering toewijsbaar zijn, komen
dit — subsidiaire — onderdeel en de daarop blijkens de toelichting
betrekking hebbende grieven 4 en 5 niet aan de orde.

Slotsom Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en de onderdelen
a en b van de vordering toewijzen. Het zal KLM als de in het ongelijk
gestelde partij veroordelen in de kosten van het geding in beide
instanties.

Beslissing

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep;

verklaart voor recht – dat KLM onrechtmatig, in strijd met de Wet gelijke
behandeling en in strijd met artikel 7A:1637ij lid 1 BW handelt door
zwangere stand-by stewardessen geen werk als stewardess aan te bieden; –
dat KLM onrechtmatig handelt door van stand-by stewardessen te eisen dat
zij haar zwangerschap onverwijld aan KLM melden;

verwijst KLM in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde
van Freelance Cabinepersoneel cs in eerste aanleg begroot op ƒ 2.846,41
en in hoger beroep tot op heden begroot op ƒ 3.907,69, en als volgt te
voldoen: de kosten in eerste aanleg: -aan Freelance Cabinepersoneel cs:
ƒ 62,50 als vergoeding voor bij hen gevallen kosten aan vast recht; -en
aan de griffier van het hof: ƒ 2.485,= aan salaris procureur; ƒ 187,50 aan
overig vast recht; ƒ 111,41 aan overige kosten; de kosten in hoger beroep:
-aan Freelance Cabinepersoneel cs: ƒ 75,= als vergoeding voor bij hen
gevallen kosten aan vast recht; -en aan de griffier van het hof: ƒ 3.500,=
aan salaris procureur; ƒ 225,= aan overig vast recht; ƒ 107,69 aan overige
kosten;

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Deze zaak is gegarandeerd door het Proefprocessenfonds Rechtenvrouw.

Rechters

Mrs. Cremers, Ingelse, Visser