Instantie
Rechtbank Zutphen
Samenvatting
Partijen zijn acht jaren gehuwd en hebben een kind van een jaar. De
rechtbank stelt dat de vrouw thans behoefte heeft omdat zij geen inkomsten
heeft. Zij is paardrij-instructrice en is met dit werk gestopt bij de
geboorte van de zoon van partijen. De man verzoekt de alimentatie te
beperken tot vijf jaar. De rechtbank oordeelt dat van de vrouw verlangd
mag worden dat zij binnen acht jaar in eigen levensonderhoud kan voorzien.
Mocht de vrouw over acht jaar nog niet in eigen levensonderhoud kunnen
voorzien, dan zal zij bij een nieuw alimentatieverzoek moeten bewijzen dat
dit niet aan haar gebrek en inzet is te wijten. Bij de bepaling van de
hoogte van de alimentatie kijkt de rechtbank alleen naar de draagkracht
van de man. Alimentatie wordt ƒ 2.360,=.
Volledige tekst
Het verloop van de procedure:
Dit verloop blijkt uit: -het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 29
oktober 1993; -het exploit van betekening van 3 november 1993; -het
verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig verzoek, ingekomen ter
griffie op 12 januari 1994; -het verweerschrift op het zelfstandig
verzoek, ingekomen ter griffie op 22 februari 1994; -de brief met bijlagen
van mr. Kloppers van 25 april 1994; -de processen-verbaal van de
behandeling ter terechtzitting op 11 mei 1994 en 15 juni 1994.
De vaststaande feiten:
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit en zijn op 23 mei 1986 te
Vorden gehuwd, in algehele gemeenschap van goederen. Uit hun huwelijk is
op geboren de minderjarige J.
Het verzoek:
De vrouw verzoekt: -tussen partijen de echtscheiding, subsidiair de
scheiding van tafel en bed uit te spreken; -haar te benoemen tot voogdes
en de man tot toeziend voogd over de minderjarige; -te bepalen dat de man
ƒ 250,= per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van de verzorging
en opvoeding van de minderjarige; -de man te veroordelen om aan haar ƒ
3.000,= per maand uit te keren voor haar levensonderhoud; -de verdeling
te bevelen van de huwelijksgoederengemeenschap, met benoeming van een
notaris en onzijdige personen.
Zij stelt naast hetgeen hiervoor reeds als vaststaand is weergegeven, dat
het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat de man in staat moet worden
geacht vorenvermelde bijdragen te voldoen.
Het verweer tevens zelfstandig verzoek:
De man voert enkel verweer tegen de door de vrouw verzochte alimentatie
voor haarzelf, voorzover deze een bedrag van ƒ 395,= per maand te boven
gaat.
Hij stelt dat hij niet in staat is de verzochte bijdrage te voldoen.
Hij verzoekt voorts de alimentatie in duur te beperken tot vijf jaar. De
man stelt dat de vrouw gezien haar leeftijd in staat moet worden geacht
in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Zij bezit een paard waarmee zij
zowel voor als tijdens het huwelijk inkomsten heeft genoten. Zij moet in
staat geacht worden haar inkomsten uit te breiden. De man verzoekt
tenslotte tussen hem en de minderjarige een omgangsregeling vast te
stellen van een zondag per twee weken van 9.00 tot 18.00 uur.
Het verweer op het zelfstandig verzoek:
De vrouw voert verweer tegen de door de man verzochte omgangsregeling. Zij
acht het in het belang van de minderjarige dat de man eenmaal per twee
weken een paar uur ten huize van de vrouw omgang heeft met de
minderjarige.
De beoordeling:
Nu de man niet betwist dat het huwelijk met de vrouw duurzaam is
ontwricht, is het verzoek tot echtscheiding voor toewijzing vatbaar.
De met de hoofdvoorziening samenhangende nevenvoorziening tot verdeling
van de huwelijksgoederengemeenschap is eveneens voor toewijzing vatbaar,
nu daartegen geen verweer is gevoerd.
De Raad voor de Kinderbescherming is in de gelegenheid gesteld zijn mening
met betrekking tot het gezag over de minderjarige aan de rechtbank kenbaar
te maken.
De man kan zich verenigen met de door de vrouw verzochte gezagsregeling.
Nu de rechtbank deze regeling in het belang van de minderjarige acht wordt
als volgt beslist.
De man is bereid de verzochte bijdrage in kosten van verzorging en
opvoeding van de minderjarige van ƒ 250,= per maand te voldoen, zodat
aldus wordt beslist.
De rechtbank acht, gelet op de leeftijd van het kind, de door de man
verzochte omgangsregeling tussen hem en de minderjarige, in die zin dat
de minderjarige een zondag per twee weken van 9.00 uur tot 18.00 uur bij
hem zal verblijven, in het belang van de minderjarige, zodat het verzoek
van de man voor toewijzing vatbaar is.
De man bestrijdt de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in de kosten
van haar levensonderhoud.
De vrouw heeft de huishoudschool en het intas-onderwijs gevolgd. Voorts
heeft zij een opleiding voor paardrij-instructrice. Bij de echtelijke
woning in Laren had zij mogelijkheden om paardrijles te geven.
In verband met de geboorte van haar zoon is zij daarmee gestopt. Bij haar
huidige woning beschikt zij niet over de accommodatie om les te geven. Zij
heeft thans geen inkomsten.
De rechtbank is van oordeel, gelet op het vorenstaande dat de vrouw thans
behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Van
de vrouw mag echter verlangd en verwacht worden, gelet op alle
omstandigheden, dat zij een zodanige werkkring zoekt dat zij daarmee in
haar levensonderhoud kan voorzien. De rechtbank is van oordeel dat de
vrouw, rekeninghoudende met het feit dat zij nu de zorg heeft voor haar
ruim 1 1/2 jaar oude zoon, binnen een termijn van 8 jaar in kan zijn
geslaagd.
Mocht de verwachting dat de vrouw na afloop van de alimentatietermijn in
haar levensonderhoud kan voorzien, niet uit komen en zou de vrouw op die
grond wederom een alimentatieverzoek doen dan drukt op de vrouw te zijner
tijd de bewijslast, dat zulks niet aan haar gebrek aan inzet is te wijten.
Partijen zijn verdeeld over de draagkracht van de man. Blijkens de
jaaropgaaf 1993 heeft de man een bruto inkomen van 94.824 per jaar.
De rechtbank houdt bij de berekening van de draagkracht van de man
rekening met het huurwaardeforfait van ƒ 4.930,=, de hypotheekrente van
15.504,=, de buitengewone lastenaftrek in verband met de te betalen
kinderbijdrage en de belastingvrije som van ƒ 5.925,=.
De man voert een persoonlijke lening op van ƒ 6.000,= tegen 12% rente. Ter
terechtzitting heeft de vrouw verklaard dat zij bereid is mee te tekenen
voor de verhoging van de hypotheek, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat
de hypotheek met het bedrag van de voorgenomen lening wordt verhoogd en
de rente van die hypotheek ongeveer ƒ 400,= per jaar meer gaat bedragen.
De rechtbank acht het, gelet op hetgeen daaromtrent door de man is
gesteld, redelijk en billijk om te rekenen met een bedrag van ƒ 3.600,=
per jaar aan verwervingskosten.
Rekeninghoudend met het vorenstaande resteert een netto maandinkomen van
ƒ 5.307,95.
In mindering daarop strekken de navolgende lasten: -het ABW-normbedrag
voor een alleenstaande van ƒ 1.304,48 per maand; -de hypotheekrente van
ƒ 1.325,= per maand; hierbij is rekening gehouden met de rente die man
dient te voldoen nadat de hypotheek is verhoogd als bovenbedoeld; -de
overige eigenaarslasten welke de rechtbank, gelet op het daartoe
aangevoerde, stelt op ƒ 260,= per maand; -de ziektekostendekking van ƒ
27,70 per maand; -de verwervingskosten van ƒ 300,= per maand; -de kosten
van de omgangsregeling, welke gelet op de frequentie daarvan worden
gesteld op ƒ 20,= per maand.
De rechtbank houdt geen rekening met de aflossing van de op de woning
rustende hypotheek, nu dat een vermogensvormende werking heeft en er bij
het wel meenemen hiervan geen sprake meer zou zijn van redelijke
woonlasten, gelet op het inkomen van de man.
Evenmin wordt rekening gehouden met de door de man opgevoerde autokosten,
nu is gebleken dat de door hem te rijden zakelijke kilometers door zijn
werkgever worden vergoed.
De kosten van de studieverzekering ten behoeve van de minderjarige worden
eveneens buiten beschouwing gelaten, omdat de rechtbank van oordeel is dat
een dergelijke verzekering niet noodzakelijk is en de kosten daarvan niet
de voor alimentatie beschikbare draagkracht mag beinvloeden.
Van de draagkracht is 60% beschikbaar voor alimentatie. Rekeninghoudend
met het door de man te behalen fiscale voordeel in verband met deze
alimentatie is hij in staat bij te dragen in de kosten van levensonderhoud
van de vrouw met een bedrag van ƒ 2.360,= per maand.
De proceskosten van de echtelieden zullen worden gecompenseerd als hierna
te melden.
De beslissing:
De rechtbank:
Spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op met elkaar gehuwd.
Veroordeelt de man om, vanaf de dag waarop deze beschikking zal zijn
ingeschreven in de desbetreffende registers van de Burgerlijke Stand, aan
de vrouw voor levensonderhoud te betalen de som van ƒ 2.360,=
(tweeduizenddriehonderdenzestig gulden) per maand, telkens bij
vooruitbetaling te voldoen.
Bepaalt dat deze alimentatie eindigt op 31 juli 2002.
Veroordeelt de echtelieden om, nadat deze beschikking zal zijn
ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand, met elkaar over te
gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
Benoemt, indien de echtelieden niet binnen 14 dagen na inschrijving van
deze beschikking daaromtrent anders zijn overeengekomen, notaris mr. W.A.
van Hoff ter standplaats tot notaris ten overstaan van wie de
werkzaamheden van verdeling zullen plaatshebben op de door de notaris te
bepalen plaats en tijd.
Benoemt als onzijdige personen mr. P.A. Roscam Abbing, advocaat te
Zutphen, om de vrouw en mr. E.H. Tamminga, advocaat te Zutphen om de man
als bewindvoerder op de voet van artikel 3:181 Burgerlijk Wetboek te
vertegenwoordigen indien een van hen in gebreke blijft op de voor die
verdeling bepaalde plaats en tijd te verschijnen, of verschenen zijnde,
mocht weigeren aan de verdeling mee te werken.
Benoemt over het minderjarige kind:
geboren op te , tot voogdes: de vrouw, en tot toeziend voogd: de
man, wonende te . Beveelt dat de minderjarige, indien hij zich niet
reeds bevindt in de feitelijke macht van de met het gezag beklede ouder,
aan deze zal worden afgegeven.
Bepaalt dat de man, met ingang van de dag waarop de voogdij zal aanvangen,
als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige
aan de vrouw zal betalen ƒ 250,= (tweehonderdvijftig gulden) per maand,
voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Regelt het recht van omgang tussen de man en de minderjarige in die zin
dat de minderjarige een zondag per twee weken van 9.00 uur tot 18.00 uur
bij hem zal verblijven.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Compenseert de kosten van dit geding aldus, dat iedere echtgenoot met de
eigen kosten belast blijft, behoudens dat de executiekosten ten laste van
de man komen, indien niet vrijwillig wordt voldaan aan de bij deze
beschikking opgelegde alimentatieplicht.
Veroordeelt mitsdien de man in dat geval te dier zake te betalen
rechtstreeks aan de procureur van de vrouw het onder nakosten vallende
salaris en rechtstreeks aan de executerende deurwaarder de nakomende
verschotten.
Rechters
Mr. R.B.M. Keurentjes