Instantie
Commissie Gelijke Behandeling
Samenvatting
Verzoekster was als fysiotherapeut bij de wederpartij werkzaam in
opeenvolgende tijdelijke contracten. De wederpartij heeft een advertentie
gezet om voor dezelfde functie een medewerker in vaste dienst te werven.
Verzoekster heeft gesolliciteerd naar deze functie, maar is hiervoor
afgewezen. Zij stelt dat de reden hiervoor was dat de wederpartij een
voorkeur voor een man had. De Commissie concludeert dat de wederpartij bij
de beoordeling van de mate van geschiktheid van verzoekster voor de
onderhavige functie en de afwijzing daarvoor, haar impliciete of
expliciete voorkeur voor een man een rol van betekenis heeft toegekend.
De Wet verbiedt het geven van voorkeur aan mannelijke kandidaten. De
Commissie oordeelt dan ook dat de wederpartij bij de beoordeling van de
mate van geschiktheid een verboden selectiecriterium heeft gehanteerd.
Strijd met de Wet.
Volledige tekst
HET VERZOEK
1.1. Op 2 juni 1993 verzocht mevrouw te Egmond aan de Hoef
(hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en
vrouwen bij de arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of het
te Alkmaar (hierna: de wederpartij) onderscheid
heeft gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. Verzoekster was als fysiotherapeut bij de wederpartij werkzaam in
opeenvolgende tijdelijke contracten. De wederpartij heeft een advertentie
gezet om voor dezelfde functie een medewerker in vaste dienst te werven.
Verzoekster heeft gesolliciteerd naar deze functie, maar is hiervoor
afgewezen. Zij stelt dat de reden hiervoor was dat de wederpartij een
voorkeur voor een man had. Verzoekster is van mening dat de wederpartij
hiermee in strijd met de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen
(WGB; Stb. 1989, 168) heeft gehandeld.
2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld. Partijen hebben ieder de gelegenheid gehad hun
standpunten toe te lichten.
2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen hun standpunten
nader toe te lichten tijdens een zitting op 8 juli 1994.
Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster – mw (verzoekster) – dhr
(toehoorder)
van de kant van de wederpartij – dhr (hoofd rechtspositie en
personeels administratie) – dhr (teamleider) – mw
(verpleegkundige)
van de kant van de Commissie – mw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter) –
dhr mr A.W.H. Heringa (lid Kamer) – mw mr A.C. Possel (lid Kamer) – mw mr
A.K de Jongh (adjunct-secretaris).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. De wederpartij is een algemeen ziekenhuis. Verzoekster werkte als
fysiotherapeut in een nevenvestiging van dit ziekenhuis. Zij heeft hier
in de periode van 16 december 1992 tot 1 september 1993 op basis van
opeenvolgende tijdelijke contracten gewerkt. Gedurende tweeeneenhalve
maand, namelijk van 16 december 1992 tot 1 maart 1993, was zij werkzaam
op de afdeling Revalidatie. Een half jaar, namelijk van 1 maart 1993 tot
1 september 1993, verrichtte zij waarnemingen op de afdeling
Hartrevalidatie. Binnen deze periode heeft zij twee tijdelijke contracten
gehad, namelijk van 1 maart 1993 tot 1 mei 1993 en van 1 mei 1993 tot 1
september 1993. Eerder heeft zij vijf weken als uitzendkracht bij de
wederpartij gewerkt.
3.2. Op 17 april 1993 heeft de wederpartij in een aantal dagbladen een
advertentie geplaatst, waarin zij vraagt om een fysiotherapeut m/v voor
de afdeling Hartrevalidatie voor 20 uur per week. Het behandelteam waar
deze fusiotherapeut deel van uit zou gaan maken bestond uit twee
fysiotherapeuten, een verpleegkundige, een arts en een administratief
medewerker. In dezelfde advertentie vroeg de wederpartij om meerdere
fysiotherapeuten als vaste oproepkracht voor de Algemene Revalidatie en
Hartrevalidatie. Op 13 april 1993 was de vacature voor deze functies
intern bekend gemaakt via het publicatiebord in het ziekenhuis. In de
nevenvestiging waar verzoekster werkte is van deze vacatures geen melding
gemaakt.
De wederpartij hanteert de volgende wervings- en selectieprocedure. Eerst
wordt intern geworven. Indien dit geen geschikte kandidaten oplevert,
wordt extern geworven. Als wordt verwacht dat geen of onvoldoende
geschikte interne kandidaten zich zullen aanmelden, wordt gelijktijdig
intern en extern geworven.
3.3. De wederpartij ontving 49 reacties op de advertentie voor
fysiotherapeut, waarvan 31 van vrouwen afkomstig waren en 18 van mannen.
Er zijn vijf kandidaten opgeroepen voor een gesprek, namelijk vier externe
mannelijke kandidaten en een interne vrouwelijke kandidaat, te weten
verzoekster. De sollicitatiegesprekken hebben plaatsgevonden op 19 mei
1993. De sollicitatiecommissie bestond uit het hoofd van de afdeling
Revalidatie, de teamleider, de andere fysiotherapeute in het behandelteam
en een verpleegkundige. Op 25 mei 1993 hebben vier van de vijf kandidaten,
onder wie verzoekster, een schriftelijke afwijzing ontvangen. Op 8 juni
1993 heeft een arbeidsvoorwaardengesprek plaatsgevonden tussen de
overgebleven kandidaat, het hoofd van de afdeling Revalidatie en een
personeelsconsulent. De benoemde fysiotherapeut is een man.
3.4. Over de gebeurtenissen voorafgaande aan de interne vacature-melding
en tijdens en na het sollicitatiegesprek lopen de lezingen van partijen
uiteen.
Verzoekster stelt dat zij voorafgaand aan de interne werving aan de
teamleider haar interesse voor een vaste aanstelling in de functie die zij
vervulde aan de teamleider heeft gemeld. De officiele interne
vacaturemelding is niet bekend gemaakt in de nevenvestiging waar zij
werkte en haar directe chefs hebben haar niet op andere wijze van de
vacaturemelding op de hoogte gesteld. Toen de advertentie verschenen was,
heeft zij nogmaals aan de teamleider meegedeeld voor de functie van
fysiotherapeut bij de afdeling Hartrevalidatie in aanmerking te willen
komen. Tevens vroeg zij of het nodig was dat zij schriftelijk
solliciteerde. De teamleider antwoordde dat dit niet nodig was, aangezien
hij reeds in het bezit was van haar curriculum vitae. Voorts deelde hij
haar mee dat zij zou meedoen aan de sollicitatieprocedure en te zijner
tijd voor een sollicitatiegesprek zou worden opgeroepen. Verzoekster heeft
later aan de teamleider gevraagd wanneer het sollicitatiegesprek met haar
zou plaatsvinden. In eerste instantie antwoordde hij dat zij niet voor een
gesprek werd uitgenodigd omdat zij niet schriftelijk had gesolliciteerd.
Later is haar te kennen gegeven dat zij op dezelfde dag als de andere
kandidaten op sollicitatiegesprek kon komen. Tijdens het
sollicitatiegesprek heeft het hoofd van de afdeling Revalidatie gezegd dat
een voorkeur bestond voor een man. Het patientenbestand bestond overwegend
uit mannen en de nieuwe fysiotherapeut moest over mannelijke zaken zoals
voetbal kunnen meepraten. Verzoekster is vervolgens meegedeeld dat zij,
gelet op de voorkeur voor een man, niet voor de functie in aanmerking kwam
en dat de keuze op een andere kandidaat was gevallen. Na het
sollicitatiegesprek is geen mondelinge toelichting meer op haar afwijzing
gegeven. Er is nadien geen gesprek met de sollicitatiecommissie geweest,
ook geen informeel gesprek tussen haar en het hoofd van de afdeling
Revalidatie.
De wederpartij deelt het volgende mede. Uit een intern onderzoek dat naar
aanleiding van de klacht is ingesteld door het hoofd rechtspositie en
administratie en een personeelsconsulent, is gebleken dat verzoekster
voorafgaand aan de vacaturemelding had laten weten niet op de functie bij
Hartrevalidatie te willen solliciteren. Omdat niet verwacht werd dat
andere interne kandidaten zich zouden aanmelden, besloot de wederpartij
om vlak na de interne bekendmaking ook extern te gaan werven. Verzoekster
heeft haar interesse alleen mondeling kenbaar gemaakt, en dan nog in een
laat stadium, en niet de moeite genomen om schriftelijk te solliciteren.
In principe had verzoekster, op basis van haar tijdelijke aanstelling, de
status van interne kandidaat. Indien zij schriftelijk had gesolliciteerd,
dan was zij op basis van deze sollicitatie uitgenodigd voor een
sollicitatiegesprek. In dat geval waren geen externe kandidaten
uitgenodigd voor een gesprek, voordat een beslissing over verzoekster was
genomen. Overigens is zij, gezien haar status van interne kandidate,
zonder meer voor een sollicitatiegesprek uitgenodigd. Tijdens het
sollicitatiegesprek zijn aan verzoekster geen mededelingen gedaan over
afwijzing. Pas later, in een informeel gesprek tussen verzoekster en het
hoofd van de afdeling Revalidatie, is de afwijzing mondeling toegelicht.
Daarbij zijn uiterst ongelukkige bewoordingen gebruikt. Getracht is de
gedragskenmerken op basis waarvan de afwijzing had plaatsgevonden te
illustreren aan de hand van begrippen als ‘mannelijke kwaliteiten’ die
verzoekster zou ontberen en die noodzakelijk waren, aangezien het
wenselijk was om met de vooral uit mannen bestaande clientele over
‘mannelijke zaken’ mee te kunnen praten en jegens hen met gezag en dus
effectief opdrachten te geven. De werkelijke redenen voor de afwijzing van
verzoekster waren gelegen in het ontbreken van bepaalde gedragskenmerken
en onvoldoende motivatie. Van het interne onderzoek is geen verslag
opgemaakt.
De standpunten van partijen
3.5. Verzoekster is van mening dat de wederpartij jegens haar in strijd
met de WGB heeft gehandeld. Deze had een duidelijke voorkeur voor een man,
en dat was ook de werkelijke reden voor haar afwijzing. Deze voorkeur voor
een man blijkt onder andere uit het feit dat er naast verzoekster geen
enkele andere vrouw voor een sollicitatiegesprek is uitgenodigd. Dit
terwijl een van de andere vrouwelijke sollicitanten een aantal jaren
ervaring op het terrein van de functie had en zelfs in het bezit was van
een speciale cursus hartrevalidatie. Ook collega’s hebben bevestigd, dat
de wederpartij een voorkeur voor een man had en dat deze voorkeur reeds
bestond voordat de sollicitatieprocedure begon. Een collega, die deel
uitmaakte van de sollicitatiecommissie, heeft tegen haar gezegd dat indien
mocht blijken dat de vier mannelijke kandidaten zeer ongeschikt waren, de
keuze alsnog op verzoekster was gevallen. Verzoekster heeft de indruk
gekregen dat zij slechts voor spek en bonen aan de sollicitatieprocedure
heeft meegedaan. Volgens haar stond reeds voor het sollicitatiegesprek
vast dat de keuze niet op haar zou vallen. Dit blijkt ook uit het feit dat
de wederpartij al tijdens het sollicitatiegesprek vertelde dat de keuze
op een andere kandidaat gevallen was. Verzoekster is op grond van het
voorgaande dan ook van mening dat van een echt sollicitatiegesprek met
haar geen sprake was. In dit verband merkt verzoekster op dat ondanks het
feit dat zij al voor de interne werving heeft laten blijken dat zij
belangstelling had voor de functie van fysiotherapeut, de wederpartij
niettemin heeft besloten om toch al een externe werving te starten.
Verzoekster wijst voorts op onjuistheden in het verweer van de
wederpartij. Noch tijdens het sollicitatiegesprek, noch in de periode dat
zij als fysiotherapeut werkzaam was bij de afdeling Hartrevalidatie is zij
aangesproken op het ontbreken van genoemde gedragskenmerken. Ook al omdat
de wederpartij niet kan aangeven om exact welke gedragskenmerken het gaat,
wijst verzoekster het bovengenoemde argument af. Ook wijst zij het
argument van de wederpartij van de hand dat zij onvoldoende gemotiveerd
voor de functie zou zijn.
3.6. De wederpartij is van mening dat bij de afwijzing van verzoekster
voor de functie van fysiotherapeute, geen sprake is geweest van
onderscheid in strijd met de wetgeving gelijke behandeling van mannen en
vrouwen. Dat er behalve verzoekster alleen mannen voor een
sollicitatiegesprek zijn uitgenodigd is toevallig.
Verzoekster kwam niet in aanmerking voor een vaste aanstelling als
fysiotherapeut wegens het ontbreken van een combinatie van een aantal
gedragskenmerken. Het betreft de gedragskenmerken overtuigingskracht,
sociabiliteit, onafhankelijkheid, besluitvaardigheid, stressbestendigheid
en vasthoudendheid. Deze gedragskenmerken zijn als selectie- criteria
gehanteerd, na interne discussie binnen de afdeling Hartrevalidatie. Deze
discussie is gehouden naar aanleiding van problemen bij de begeleiding van
een patientengroep.
Een andere reden waarom verzoekster is afgewezen, is dat de wederpartij
er niet van overtuigd was dat verzoekster voldoende motivatie had voor de
onderhavige functie. Zij voldeed weliswaar vaktechnisch aan de gestelde
eisen, maar het ontbrak haar aan zaken als het nemen van initiatieven,
inbreng in het werkoverleg en aanleg/voorkeur voor het werken met groepen.
Ook tijdens het sollicitatiegesprek heeft verzoekster haar motivatie voor
het specialisme en/of het werken met groepen onvoldoende onderbouwd. Ter
zitting heeft de wederpartij aangegeven dat verzoekster weliswaar op
papier een geschikte kandidaat was, maar dat zij alle selectie-criteria
in beschouwing nemend een ongeschikte kandidaat was.
Wat betreft het feit dat verzoekster wel tijdelijk de functie van
fysiotherapeut vervulde, maar niet voor een vaste aanstelling in
aanmerking kwam, stelt de wederpartij dat het ten behoeve van de voortgang
van de patientenzorg soms wenselijk of zelfs noodzakelijk is mensen in
tijdelijke dienst aan te stellen, die niet in aanmerking komen voor een
vaste aanstelling. Daarom stelt zij ten aanzien van tijdelijke medewerkers
soms minder hoge eisen dan ten aanzien van vaste medewerkers.
Tot slot wijst de wederpartij erop dat als vaste oproepkracht voor de
functie van fysiotherapeut twee vrouwen zijn aangenomen.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij door verzoekster af te wijzen
voor de functie van fysiotherapeut jegens haar onderscheid naar geslacht
heeft gemaakt in strijd met de WGB.
4.2. Artikel 3 lid 1 WGB verbiedt onderscheid te maken tussen mannen en
vrouwen bij de behandeling bij de vervulling van een openstaande
betrekking. Artikel 7A:1637ij Burgerlijk Wetboek lid 1 (BW) verbiedt
onderscheid te maken bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst. Blijkens
artikel 3 lid 2 WGB mag alleen van deze verboden worden afgeweken als er
sprake is van een wettelijke uitzonderingsgrond, dat wil zeggen als er
sprake is van een voorkeursbeleid voor vrouwen, een geslachtsbepaalde
functie of bescherming van de vrouw (artikel 5 lid 1 en 2 WGB en artikel
7A:1637ij lid 2, 3 en 4 BW). De wederpartij heeft geen beroep gedaan op
een mogelijke geslachtsbepaaldheid van de betreffende functie. Ook de
andere uitzonderingsgronden zijn in deze zaak niet van toepassing.
4.3. Allereerst merkt de Commissie op dat zij herhaaldelijk heeft
uitgesproken dat het niet tot haar taak behoort om de geschiktheid van een
kandidaat voor een functie te beoordelen. Zij is, gelet op de Wet, slechts
bevoegd na te gaan of er bij de beoordeling van de (mate van) geschiktheid
onderscheid op grond van geslacht is gemaakt (Commissie gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, 17 mei 1990,
oordeelnummer 315-90-32, 2 september 1992, oordeelnummer 420- 92-50 en 15
september 1992, oordeelnummer 414-92-53).
4.4. Wat betreft de in het geding zijnde vraag, overweegt de Commissie als
volgt.
Partijen verschillen in de eerste plaats van mening over de vraag op welk
moment verzoekster haar belangstelling voor de vacature bekend heeft
gemaakt. Verzoekster stelt dat zij dit reeds in een vroeg stadium aan de
teamleider heeft gemeld, ruim voordat de vacature intern bekend werd
gemaakt, en dat zij haar belangstelling twee maal heeft moeten herhalen
alvorens zij voor een sollicitatiegesprek werd opgeroepen. De wederpartij
stelt daarentegen dat verzoekster juist had gemeld geen belangstelling te
hebben. Een en ander heeft aanzienlijke gevolgen gehad voor de gevolgde
procedure, in de zin dat verzoekster tegelijkertijd met externe kandidaten
en ook in vergelijking met hen is beoordeeld.
De Commissie heeft niet kunnen vaststellen welke lezing juist is. Zij kan
zich echter niet aan de indruk onttrekken dat de wederpartij weinig
zorgvuldig is geweest in de communicatie met verzoekster, die immers,
zijnde tijdelijk werkzaam op de betreffende afdeling, geacht had kunnen
worden zich voor de functie als interne kandidaat beschikbaar te stellen.
4.5. Partijen verschillen voorts van mening over het tijdstip waarop de
afwijzing aan verzoekster is meegedeeld en over de vraag wie deze
mededeling heeft gedaan. Vast staat dat daarbij bewoordingen zijn gebruikt
in de zin dat verzoekster niet over de noodzakelijke ‘mannelijke’
kwaliteiten zou beschikken in de omgang met en de bejegening van de vooral
uit mannen bestaande clientele. De wederpartij heeft de opmerking van
verzoekster dat geen negatieve opmerkingen over haar functioneren zijn
gemaakt in de periode dat zij reeds op de betreffende afdeling werkte,
niet tegengesproken. De Commissie neemt voorts in aanmerking dat
verzoekster nog tot 1 september 1993 in dezelfde functie heeft gewerkt.
Gelet op het bovenstaande acht de Commissie het niet aannemelijk dat
verzoekster zodanig ongeschikt was voor de functie als de wederpartij in
haar verweer heeft gesteld.
4.6. De bewoordingen waarin verzoekster haar afwijzing te horen heeft
gekregen en de expliciete verwijzing daarbij naar de vooral uit mannen
bestaande clientele, duiden naar de mening van de Commissie eerder in de
richting dat de wederpartij zich bij de sollicitatieprocedure (mede) heeft
laten leiden door een voorkeur voor een mannelijke functionaris die wegens
zijn geslacht geschikter zou zijn voor de uitoefening van de functie dan
een vrouw. Dit vermoeden wordt versterkt door het feit dat er naast
verzoekster als interne kandidaat met wie volgens de procedure in ieder
geval een gesprek moest worden gevoerd, alleen mannelijke kandidaten voor
een sollicitatie- gesprek zijn uitgenodigd, terwijl er een groot aantal
vrouwen hadden gesolliciteerd van wie in elk geval een op papier
gekwalificeerd leek te zijn.
4.7. Op grond van het bovenstaande is de Commissie tot de overtuiging
gekomen dat de wederpartij bij de beoordeling van de mate van geschiktheid
van verzoekster voor de onderhavige functie en de afwijzing daarvoor haar
impliciete of expliciete voorkeur voor een man een rol van betekenis heeft
toegekend. De Wet verbiedt het geven van voorkeur aan mannelijke
kandidaten. De Commissie concludeert dan ook dat de wederpartij bij de
beoordeling van de mate van geschiktheid een verboden selectiecriterium
heeft gehanteerd.
Daarmee staat vast dat de wederpartij bij de behandeling van de vervulling
van de onderhavige vacature in strijd heeft gehandeld met de artikel 3
WGB.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid
spreekt als haar oordeel uit dat het Medisch Centrum Alkmaar te Alkmaar
bij de behandeling van de vervulling van de onderhavige vacature jegens
mevrouw te Egmond aan de Hoef onderscheid naar geslacht heeft gemaakt
in strijd met artikel 3 Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
Rechters
mw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter), dhr mr A.W.H. Heringa (lidKamer), mw mr A.C. Possel (lid Kamer), mw mr A.K de Jongh(adjunct-secretaris)