Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage, 21 september 1994

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Negen jaar na de sterilisatie is de vrouw zwanger
geworden. Zij verwijt de gynaecoloog onbekwaam te hebben
gehandeld en haar niet geinformeerd te hebben over de risico’s
bij sterilisatie. De stelling dat de vrouw niet op de hoogte
was van het feit dat er een gering percentage sterilisaties
mislukken, acht de rechtbank niet geloofwaardig, mede gezien
het feit dat er regelmatig over wordt gepubliceerd in
‘allerhande damesbladen’. Op grond van het feit dat de vrouw
negen jaar na de ingreep zwanger is geworden gaat de rechtbank
ervan uit dat de sterilisatie op een juiste wijze is
uitgevoerd. Op de vrouw rust de last te bewijzen, door middel
van een laparoscopisch onderzoek, dat het tegendeel het geval
is.

Volledige tekst

(…)
3. Beoordeling
3.1. A heeft de stelling van gedaagden dat er tussen hen geen
gezagsverhouding bestond maar dat X zijn praktijk geheel voor
eigen rekening en risico uitoefende niet weersproken. Met
betrekking tot het handelen van X is derhalve niet gebleken
van een contractuele band tussen A en Y terwijl evenmin is
gesteld of gebleken dat Y op enigerlei wijze bij de
sterilisatie-ingrepen betrokken is geweest. A kan daarom noch
op grond van wanprestatie noch op grond van onrechtmatige daad
van Y schadevergoeding vorderen. Haar vordering tegen Y wordt
dan ook afgewezen.
3.2. Op grond van de artikelen 182 en 173 Overgangswet NBW
zijn de wettelijke bepalingen, welke golden voor 1 januari
1992 op het geschil van toepassing, aangezien de gestelde
wanprestatie voor laatstgenoemde datum heeft plaatsgevonden en
de gestelde onrechtmatige daad geheel en de schade die daarvan
het gevolg zou zijn deels voor laatstgenoemde datum heeft
plaatsgevonden.
3.3. De rechtbank gaat er vanuit dat de sterilisatie-ingreep
uitgevoerd werd op grond van een contractuele relatie daartoe
tussen A en Z. A baseert immers haar vordering jegens X (mede)
op wanprestatie, hetgeen een zodanige relatie veronderstelt en
A heeft de stelling van X dat zij met hem had afgesproken dat
deze de sterilisatie-ingreep zou uitvoeren onweersproken
gelaten.
3.4. A baseert haar vordering mede op het door haar gestelde
verzuim van X om haar te wijzen op het risico van het
mislukken van de ingreep.
Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Voorop dient te worden gesteld dat de arts binnen het kader
van een contractuele verhouding tussen hem en zijn patient in
principe verplicht is de patient in te lichten over een
eventuele risico van een mislukking van een beoogde ingreep.
Dat er voorafgaand aan de sterilisatie-ingreep een intake-
gesprek tussen X en A heeft plaatsgevonden, wordt door de
laatste niet ontkend. Partijen verschillen echter van mening
over de vraag of X A in dat gesprek heeft gewezen op het
geringe risico (van 0,5% of minder volgens X zelf en ook
volgens een door A overgelegde publicatie) van het mislukken
van de ingreep.
3.5. De rechtbank ziet geen reden voor bewijslevering op dit
punt. Immers, ook al zou er vanuit gegaan moeten worden dat X
in voormeld gesprek heeft nagelaten A op dit geringe risico te
wijzen, dan nog betekent dit niet dat de vordering van A reeds
daarom toegewezen kan worden. De rechtbank is namelijk van
oordeel dat er geen causaal verband bestaat tussen dit
eventuele nalaten van X in 1983 en de door A gestelde schade,
die pas eind 1991 zou zijn ontstaan door het feit dat zij toen
zwanger werd. De rechtbank verwerpt het betoog van A dat X
door zijn verzuim haar de mogelijkheid heeft ontnomen tot het
bepalen van een gedragslijn tegenover het rest-risico. Voor
zover er al vanuit gegaan zou moeten worden dat dit rest-
risico in 1983 nog niet algemeen bekend was, dan gold dit toch
zeker voor de jaren daarna. Landelijk werd en wordt er (onder
meer door publicaties in allerhande damesbladen) met een
zekere regelmaat op gewezen dat er een (overigens zeer)
geringe kans op mislukking van een dergelijke sterilisatie-
ingreep bestaat. A stelt nu wel dat zij daarvan niet op de
hoogte was, doch de rechtbank acht deze stelling
ongeloofwaardig. A komt uit de stukken naar voren als een
normale, algemeen ontwikkelde vrouw, die scholing heeft
genoten. Voor zover A van dit geringe rest-risico omstreeks
het uitvoeren van de ingreep nog niet op de hoogte was, dan
mag er toch vanuit gegaan worden dat zij in de jaren na de
ingreep en in ieder geval sedert het eind van de tachtiger
jaren hiervan wel op de hoogte was. Dit geldt temeer nu zij
zelf deze ingreep had ondergaan en er daarom vanuit gegaan mag
worden dat zij van publicaties op dit gebied met extra
aandacht kennis heeft genomen. Dat zij en haar echtgenoot in
1991 geen andere maatregelen ter voorkoming van zwangerschap
hebben genomen, kan daarom slechts aan hen zelf worden
toegerekend en niet aan het hiervoor genoemde eventuele
verzuim van X haar in 1983 op dit risico te wijzen.
3.6. A legt aan haar vordering eveneens ten grondslag dat X de
ingreep indertijd foutief heeft uitgevoerd. Dit zou volgens A
blijken uit het feit dat zij eind 1991 zwanger is geraakt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het enkele feit dat
A acht en een half jaar na de ingreep zwanger is geraakt niet
zonder meer afgeleid worden dat deze zwangerschap het gevolg
is van een foutief uitgevoerde ingreep. Het is bekend (zie
bijv. NJ 1986, nr. 334) dat ook na een goed uitgevoerde
sterilisatie door middel van coagulatie er een geringe kans
blijft bestaan op het ontstaan van zwangerschap. De rechtbank
stelt voorop dat uit het medische dossier niet van
onregelmatigheden tijdens de beide ingrepen is gebleken en dat
er acht en een half jaar zijn verstreken voordat de
zwangerschap ontstond. Uitgaande van een normale frequentie
van geslachtelijk verkeer tussen A en haar echtgenoot had het
voor de hand gelegen dat de zwangerschap zich in een veel
eerder stadium had voorgedaan, indien de sterilisatie niet
juist zou zijn verricht. Dit zou weer anders kunnen zijn,
indien A in het verleden (heel) moeilijk zwanger zou zijn
geworden, maar daaromtrent is niets gesteld noch is daarvan
gebleken. Een en ander schept het vermoeden dat de
sterilisatie-ingrepen op juiste wijze zijn uitgevoerd.
3.7. A heeft zich bereid verklaard zich aan laparoscopisch
onderzoek te onderwerpen. Gelet op hetgeen hiervoor is
overwogen dienen de kosten van zo’n onderzoek in eerste
instantie door A te worden gedragen. De rechtbank vraagt zich
echter af of A een dergelijk onderzoek ook wenst te ondergaan
indien mocht blijken dat, gezien het tijdsverloop en de
laatste zwangerschap van A, de kans gering is dat door middel
van laparoscopisch onderzoek kan worden vastgesteld of X de
sterilisatie-ingrepen in 1983 volgens de toenmalige stand der
wetenschap al dan niet juist heeft uitgevoerd. Mocht A deze
vraag positief beantwoorden, dan komt de rechtbank een
onderzoek door een of meer deskundigen voorshands het meest
geraden voor. Mocht A deze vraag negatief beantwoorden dan
lijkt het de rechtbank voorshands geraden (allereerst) een
deskundigenonderzoek te gelasten naar de vraag hoe groot de
kans is dat een laparoscopisch onderzoek antwoord kan geven op
de vraag of X de sterilisatie-ingrepen in 1983 volgens de
toenmalige stand der wetenschap al dan niet juist heeft
uitgevoerd. De rechtbank zal daarom een comparitie van
partijen gelasten teneinde deze punten met partijen te
bespreken. Partijen kunnen zich dan ook uitlaten over het
aantal te benoemen deskundigen, de perso(o)n(en) van de
deskundige(n), de aan de deskundige(n) te stellen vragen en
het aan de deskundige(n) te betalen voorschot. De rechtbank
geeft partijen in overweging reeds voorafgaande aan de
comparitie omtrent deze aspecten met elkaar van gedachten te
wisselen.
Ter comparitie zal verder ter sprake komen op welk bedrag A de
omvang van haar vordering schat.
(…)

Rechters

Mrs Von Maltzahn, Fockema Andreae-Harsuiker, Davids