Instantie
Rechtbank Haarlem
Samenvatting
Gedaagde heeft erkend incest te hebben, gepleegd met zijn 3 destijds
minderjarige dochters. Eiseressen vorderen immateriele schadevergoeding
ad in totaal ƒ 222.604 en materiele schadevergoeding ad ƒ 1.000,=.
Toewijzing immateriele schadevergoeding ad in totaalƒ 30.000,= en
materiele schadevergoeding als gevorderd. In kort geding was reeds
voorschot toegekend ad in totaal ƒ 9.000,=.
Volledige tekst
1. Verloop van de procedure
Voor de loop van het geding verwijst de rechtbank naar de volgende
partijen ter vonniswijzing overgelegde stukken waarvan de inhoud als hier
ingevoegd is te beschouwen; -de dagvaarding d.d. 24 september 1992 alsmede
de stukken m.b.t. de ten laste van Bu en B gelegde conservatoire (derden)
beslagen, -de conclusie van eis tevens inhoudende wijziging van eis, met
produkties, -de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van
eis in reconventie, met produkties, -de conclusie van repliek in conventie
tevens conclusie van antwoord in reconventie, met produkties, -de
conclusie van dupliek, in conventie, tevens van repliek in reconventie,
met een produkties, -de akte houdende uitlating produkties en overlegging
produkties, met een produktie.
2. De vaststaande feiten
In conventie en reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende
bewtist en/of op grond van de onweersproken inhoud van de overgelegde
produkties, staat tussen partijen het volgende vast:
a. Eiseressen in conventie/verweersters in reconventie zijn dochters van
B en B-de F.
b. W. is geboren op 22 september 1955. I.V. is geboren in 1956. M.V. is
geboren op 13 december 1958.
c. In september 1973 is het huwelijk van B en B-de F. door echtscheiding
ontbonden
d. B en Bu zijn 1974 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
e. Eiseressen hebben B gedagvaard in kort geding voor de president van
deze rechtbank. Bij vonnis van 16 oktober 1992 heeft de fungerend
president B veroordeeld tot betaling van een voorschot op de door
eiseressen geleden en te lijden immateriele schade ten bedrage van ƒ
3.000,= aan ieder van hen en is het meer of anders gevorderde afgewezen.
f. Eiseressen hebben op 15 september 1992 conservatoir beslag doen leggen
op de auto van B, op de inboedel van de woning van B en B alsmede onder
de ING Bank NV.
g. Op 1 oktober 1992 hebben eiseressen conservatoir beslag doen leggen
onder de werkgever van B.
3. De vordering in conventie
3.1. Eiseressen vorderen dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij
voorraad:
1. B zal veroordelen tot vergoeding van de schade ten bedrag van ƒ
230.00,=;
2. B zal veroordelen aan hen te betalen de wettelijke rente over het onder
1 genoemde bedrag vanaf de dagvaarding tot die der algehele voldoening;
3. zal bepalen dat Bu dient te gedogen dat verhaal in rechte ook zal
kunnen plaatsvinden op goederen en geldswaarden op haar naam staande,
vallend binnen de huwelijkse gemeenschap van goederen.
Kosten rechtens, waaronder die met betrekking tot het conservatoir beslag,
advokaats- en procureurssalaris.
3.2. Voormelde schade wordt aldus gespecificeerd: a. buitengerechtelijke
kosten ƒ 6.396,= b. materiele schade ƒ 1.000,= c. immateriele schade ƒ
222.604,= totaal ƒ 230.000,=
3.3. De gevorderde schadevergoeding wordt procentueel aldus verdeeld: -W
52% ƒ 119.600,= -I.V. 26% ƒ 59.800,= -M.V. 22% ƒ 50.600,=
3.4. Eiseressen leggen de volgende feiten aan hun vordering ten grondslag.
3.4.1. W. stelt dat B vanaf haar zesde tot zestiende jaar (1966 tot 1971)
onder toepassing van dwang en (dreiging) met geweld met haar ontucht heeft
gepleegd en haar regelmatig heeft mishandeld en verkracht.
3.4.2. I.V. stelt dat B vanaf haar tiende tot veertiende jaar (1966 tot
1970) onder toepassing van dwang en (dreiging met geweld) met haar ontucht
heeft gepleegd.
3.4.3. M.V. stelt dat B vanaf haar achtste tot tiende jaar (1966-1968)
onder toepassing van dwang en (dreiging) met geweld met haar ontucht heeft
gepleegd.
3.5. Eiseressen stellen dat door deze feiten zeer ernstige inbreuk is
gemaakt op hun lichamelijke integriteit, als gevolg van deze feiten hebben
zij zowel materiele als immateriele schade geleden en is nog meer leed te
verwachten. Tot op heden ervaren zij psychische en lichamelijke klachten,
waarvoor zij onder behandeling zijn (geweest).
3.6. Eiseressen stellen voorts dat B bij brief van 31 maart 1992 aan hen
allen heeft erkend schuld te hebben an wat in het verleden is gebeurd.
3.7. Volgens eiseressen valt in dit verband aan Bu niets te verwijten. Bu
is slechts in rechte betrokken omdat ook te haren laste conservatoir
beslag is gelegd.
4. Het verweer in conventie
4.1. Primair betwist B de onder 3.4. genoemde daden te hebben verricht,
behalve voor zover hij deze -als na te melden- erkent. De in 3.6. genoemde
brief levert geen bewijs op van de door eiseressen gestelde feiten.
4.1.1. B erkent dat hij met W tussen haar dertiende en zestiende jaar
geslachtsgemeenschap heeft gehad, omdat er tussen hen een wederzijdse
liefdesrelatie bestond, waarbij W. B niet als vader maar als vriend
beschouwde.
4.1.2. B erkent dat hij I.V. drie tot vier maal heeft betast in een
periode van zeven dagen in 1967 of 1968, toen W op een kamp was.
4.1.3. B erkent dat hij M.V. eenmaal in voormelde periode heeft betast.
4.2. Subsidiair voert B aan dat eiseressen het verband tussen de door hen
gestelde feiten en schade niet hebben aangetoond.
4.3. Meer subsidiair stelt B zich op het standpunt dat eiseressen op geen
enkele wijze hebben aangetoond wat hun schade in geld uitgedrukt zou zijn.
bovendien hebben eiseressen hun eventueel recht op schadevergoeding door
hun onrechtmatig handelen ten opzichte van B en Bu -namelijk door alles
in het werk te hebben gesteld om de buitenwereld tegen hen op te zetten-
verspeeld.
4.4. Nog meer subsidiair voert B aan dat eerst dient te worden onderzocht
in hoeverre hij ten tijde van het plegen van de gestelde onrechtmatige
gedragingen toerekeningsvatbaar was dan wel in staat van psychische
onmacht verkeerde. Indien van het een of ander sprake zou zijn, is B niet
tot vergoeding van enige schade gehouden.
4.5. Uiterst subsidiair verzoekt B om matiging van de eventuele toe te
wijzen schadevergoeding op grond van zijn financiele positie. Voorts is
volgens B sprake van willekeur bij de gevorderde vergoeding voor
immateriele schade en is de gevorderde materiele schade niet aangetoond.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn evenmin aangetoond, althans
niet voor vergoeding vatbaar.
4.6. Nu de vordering tegen B dient te worden afgewezen, geldt hetzelfde
voor de vordering tegen Bu.
5. De vordering in reconventie
5.1. B en Bu vorderen dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij
voorraad:
primair: -zal opheffen de te hunnen laste gelegde beslagen, dan wel WI,
MV zal bevelen om binnen 24 uur na het ten deze te wijzen vonnis, dan wel
binnen 24 uur na betekening daarvan, deze beslagen op te heffen;
subsidiair: -zal opheffen de te hunnen laste gelegde beslagen voor het
door de rechtbank in goede justitie te bepalen gedeelte, dan wel W, IV en
MV zal bevelen om binnen 24 uur na het te deze te wijzen vonnis, dan wel
binnen 24 uur na betekening daarvan, deze beslagen voor het door de
rechtbank in goede justitie te bepalen gedeelte op te heffen;
primair en subsidiair; -met veroordeling van W, IV en MV in de
proceskosten.
5.2. B en Bu leggen primair aan hun vordering ten grondslag hetgeen zij
als verweer in conventie hebben gevoerd.
5.3. Subsidiair voeren zij aan dat B niet over een groot vermogen beschikt
en geen grond is om te vrezen voor verduistering.
5.4. Meer subsidiair stellen zij dat de beslagen onrechtmatig zijn gelegd
c.q. dat het beslag op de bankrekeningen van B niet kleeft c.q. de op de
auto van B en de roerende zaken van B en Bu gelegde beslagen zinloos zijn.
Voorts maken de beslagen het aan B en Bu onmogelijk om hun vaste
maandelijkse lasten en kosten van levensonderhoud te voldoen.
6. Het verweer in reconventie
W, IV en MV betwisten de stellingen van B en Bu.
7. Beoordeling van het geschil
In conventie
7.1. Aangezien de gestelde schadeveroorzakende feiten in deze zaak voor
1 januari 1992 hebben plaatsgevonden moeten de aansprakelijkheid uit
onrechtmatige daad en de schadevergoeding, ook voor zover sprake is van
doorlopende schade, ingevolge artikel 173 van de Overgangswet naar het
oude recht worden beoordeeld.
Omvang van het onrechtmatige handelen van B
7.2. Gelet op de erkenning daarvan door B staat ten minste vast dat hij
met W tussen haar dertiende en zestiende jaar geslachtsgemeenschap heeft
gehad, dat hij IV op elf/twaalfjarige leeftijd drie tot vier maal
onzedelijk heeft betast en dat hij zich aldus ook eenmaal heeft vergrepen
aan de negen/tienjarige MV.
7.3. Tegenover B’s betwistingen van hetgeen hem verder door eiseressen
wordt verweten hebben eiseressen zich beroepen op eigen verklaringen en
op hetgeen door hen aan hulpverleners is meegedeeld. Nu voorts aan B moet
worden toegegeven dat aan zijn brief van 31 maart 1992 (die hij schreef
nadat zijn dochters hem voor het eerst zijn gedragingen hadden durven
verwijten) op dit punt geen nader bewijs valt te ontlenen en eiseressen
zelf bij conclusie van repliek en conventie aangeven het geheel overbodig
te vinden om aanvullend bewijs te leveren c.q. een nader (deskundigen)
onderzoek naar de feiten onwenselijk te achten (hetgeen de rechtbank
overigens onderschrijft), dient daaraan de gevolgtrekking te worden
verbonden dat anders dan de in 7.2. vermelde onrechtmatige gedragingen van
B in deze procedure niet zijn komen vast te staan.
7.4. In de vaststaande incestueuze feiten ligt reeds besloten dat B
ongeoorloofde dwang heeft uitgeoefend, voor zover geloof moet worden
gehecht aan de stelling van B dat het geslachtelijk verkeer tussen hem en
W is voortgesproten uit een wederzijdse liefdesrelatie, leidt dit ten
aanzien van deze relatie geenszins tot een andere conclusie, aangezien
alsdan moet worden geoordeeld dat B jegens zijn minderjarige dochter
misbruikt heeft gemaakt van het overwicht dat hij op haar had. Een en
ander brengt tevens met zich dat in het midden kan blijven of B zijn
dochters heeft bedreigd of geweld heeft gebruikt om zijn doel te bereken.
De door eiseressen gestelde gevolgen en het causaal verband.
7.5. Eiseressen hebben gesteld dat de onrechtmatige gedragingen van B hun
als kind ernstige schade hebben toegebracht, nu als volwassene nog steeds
toebrengen alsmede dat nog meer leed te verwachten is.
7.6. W heeft onder meer aangevoerd dat zij voor haar zestiende jaar
angstdromen kende, in haar bed plaste, buikklachten ondervond, een
miskraam had en hyperventileerde. Zij heeft twee maal gepoogd zelfmoord
te plegen. Voorts heeft zij als kind belemmeringen in de omgang met
vrienden, vriendinnen en schoolgenoten ervaren. Nadat zij volwassen was
geworden duurden, afgezien van klachten van vooral gynaecologische aard,
haar psychische problemen voort en vertoonde haar relatie met echtgenoot
en kinderen stoornissen. Sedert het moment dat zij met haar traumatische
ervaringen voor de dag durfde te komen (als gevolg waarvan haar zuster ook
hun jarenlange stilzwijgen hebben doorbroken) is W onder geneeskundige en
psychiatrische behandeling en ontvangt zij tevens hulp van een huisarts
een maatschappelijk werker.
7.7. IV heeft onder meer melding gemaakt van veel pijn in de onderbuik,
angst, in zich zelf gekeerdheid en concentratiestoornisen op school. Deze
klachten dateren van voor haar veertiende jaar. Als volwassene ervaart zij
onder meer gynaecologische problemen en stoornissen in de seksuele relatie
met haar echtgenoot; daarnaast is sprake van sterk gewichtsverlies. Thans
is zij onder behandeling van een gynaecoloog en een psychiater en neemt
zij voorts deel aan een gespreksgroep voor misbruikte vrouwen.
7.8. MV heeft onder meer aangegeven dat zij als kind regelmatig last had
van buikpijn, angsten heeft ervaren, epilepsieaanvallen heeft gehad,
ziekhuisopnames heeft moeten ondergaan en op school niet goed presteerde,
terwijl als volwassene haar angsten voortduurden, slechte zwangerschappen
haar ten deel vielen en het contact met echtgenoot en dochtertje storingen
vertoonde. Nadat zij hulp had ontvangen van de Stichting Home Video wordt
zij thans begeleid door een gezinstherapeute.
7.9. B heeft niet, althans onvoldoende bestreden dat eiseressen voornoemde
klachten van fysieke en psychosociale aard hebben moeten ondergaan en dat
deze klachten nog niet ten einde zijn. Voorts is reeds op grond van de
vaststaande feiten onder 7.2. alleszins aannemelijk dat eiseressen smart
hebben ondervonden in de mate als door hen gesteld.
7.10. B zet slechts vraagtekens bij het causaal verband tussen zijn
handelen en de gevolgen daarvan.
7.11. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst en de aard
van de niet bestreden klachten van eiseressen, als vaststaand worden
aangenomen dat een substantieel deel daarvan verband houdt met de
traumatische ervaringen die zij als kind hebben moeten ondergaan. Immers,
niet valt te loochenen dat de gedragingen die B -vooral jegens W – zich
heeft veroorloofd op zichzelf geschikt zijn om de verschijnselen die door
eiseressen zijn gesteld te veroorzaken. Dit klemt temeer nu B onvoldoende
heeft aangegeven welke andere oorzaken daaraan ten grondslag zouden kunnen
liggen. In zoverre faalt het verweer van B en staat het causale verband
dus vast.
7.12. Reeds omdat hij ter zake geen reconventie vordering heeft ingesteld,
kan het verweer zoals weergegeven in de tweede volzin van 4.3. B niet
baten.
Toerekening
7.13. B heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan dat
kan worden geconcludeerd dat hij ten tijde van zijn onrechtmatig handelen
ontoerekeningsvatbaar was dan wel in een staat van psychische onmacht
verkeerde. Voorts brengen deze omstandigheden niet per se mee dat geen
sprake zou zijn van schuld in de zin van artikel 1401 BW (oud). Dus ook
dit verweer faalt.
Schade-omvang en draagkracht
7.14. Gelet op de omvang van het onrechtmatig handelen en de gevolgen
daarvan voor de onderscheiden eiseressen stelt de rechtbank de immateriele
schade naar billijkheid vast op een bedrag van:
– ƒ 20.000,= voor W; – ƒ 5.000,= IV; – ƒ 5.000,= voor MV.
7.15. De gevorderde materiele schade ad ƒ 1.000,= ligt, nu deze door
eiseressen voldoende is gespecificeerd, voor toewijzing gereed.
7.16. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen,
aangezien deze kosten, blijkens de door eiseressen verschafte specificatie
daarvan, moeten worden geacht te zijn begrepen in de onder artikel 57 RV
bedoelde vergoedingen.
7.17. Uit het voorgaande vloeit voort dat de vordering sub s tot een
totaalbedrag van ƒ 31.000,= vermeerderd met de sub 2 gevorderde rente, zal
worden toegewezen.
7.18. De draagkracht van B is in evengenoemd bedrag verdisconteerd, en
geeft geen aanleiding tot verdergaande matiging.
7.19. De vordering sub 3 is eveneens toewijsbaar, nu B en Bu in
gemeenschap van goederen zijn gehuwd.
In reconventie
7.20. Gelet op de uitslag van het geding in conventie, dient de gevorderde
opheffing der beslagen te worden afgewezen en behoeven de stellingen
onder 5.2., 5.3. en 5.4., eerste volzin, geen bespreking meer. Ten
overvloede zij nog overwogen dat de juistheid van de in de tweede volzin
van 5.4. weergegeven stelling niet is gebleken, nu op grond van
overgelegde produkties aannemelijk is dat Bu voor de voldoening van
bedoelde lasten en kosten genoegzaam inkomen geniet.
In conventie en reconventie
Proceskosten
7.21. Gezien de bestaande familierelatie van B, W, IV en MV zullen de
proceskosten worden gecompenseerd.
8. Beslissing
De rechtbank:
In conventie
8.1. Veroordeelt B te betalen aan W, IV en MV een bedrag van ƒ 31.000,=
(eenendertig duizend gulden), te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening.
8.2. Bepaalt dat Bu dient te gedogen dat verhaal in rechte ook zal kunnen
plaatsvinden op goederen en geldswaarden op haar naam staande, vallend
binnen de gemeenschap van goederen.
8.3. Compenseert de proceskosten in dier voege dat iedere partij de eigen
kosten draagt.
8.4. Wijst af het meer of anders gevorderde.
8.5. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
In reconventie
8.6. Wijst de vordering af.
8.7. Compenseert de proceskosten in dier voege dat iedere partij de eigen
kosten draagt.
Rechters
mr. Verwoerd