Instantie
Rechtbank Amsterdam
Samenvatting
Partijen zijn 19 jaar gehuwd geweest en hebben twee kinderen van 15 en 18
jaar oud. De man stelt dat de vrouw geen behoefte heeft omdat zij meer
uren kan gaan werken. De vrouw heeft een verklaring van de werkgever
overgelegd waaruit blijkt dat haar verzoek tot uitbreiding van haar
werkuren is afgewezen. Op grond van het bovenstaande, de leeftijd van
partijen en de financiele omstandigheden van partijen oordeelt de
rechtbank dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende uitkering tot
levensonderhoud. Alimentatie wordt ƒ 950,=.
Volledige tekst
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder: -het op 5 juli
1994 ter griffie van deze rechtbank ingediende verzoekschrift; -het tijdig
daartegen ingediende verweerschrift; -de reactie op het verweerschrift.
De vrouw heeft onder andere verzocht dat op grond van duurzame
ontwrichting van hun huwelijk tussen partijen -Nederlanders- echtscheiding
zal worden uitgesproken met bepaling dat de man tot het levensonderhoud
van de vrouw ƒ 1.250,= per maand zal betalen. Tevens heeft de vrouw
verzocht haar te benoemen tot voogdes en de man tot toeziend voogd over
de minderjarige kinderen van partijen met bepaling dat de man als bijdrage
in de kosten van verzorging en opvoeding van die minderjarige kinderen ƒ
350,= per kind per maand zal betalen.
De man heeft erkend althans niet betwist hetgeen is gesteld omtrent de
huwelijkssluiting, het huwelijksgoederenregime, de geboorte van hun
minderjarige kinderen, de nationaliteit van partijen en de duurzame
ontwrichting van hun huwelijk en tegen het verzoek tot echtscheiding en
de voorgestelde gezagsvoorziening en kinderbijdrage geen verweer gevoerd.
Hij heeft echter het verzoek met betrekking tot de bijdrage in het
levensonderhoud van de vrouw -althans het bedrag- bestreden.
De vrouw heeft het in het verzoekschrift gestelde gehandhaafd.
Daarop is de zaak behandeld op de terechtzitting van 20 oktober 1994.
De rechtbank overweegt als volgt:
1. Ten processe staat vast, mede door het overgelegde bewijsstuk, dat
partijen zijn gehuwd op 28 maart 1975 te Uithoorn.
2. Tussen partijen staat voorts vast dat het huwelijk duurzaam is
ontwricht, zodat het verzoek tot echtscheiding als niet bestreden
toewijsbaar is.
3. Hetzelfde geldt voor het niet bestreden nevenverzoek tot verdeling van
de huwelijksgoederengemeenschap van partijen, het nevenverzoek te bepalen
dat de vrouw huurster van de echtelijke woning zal zijn, de voorgestelde
gezagsregeling en de verzochte kinderbijdrage.
De kinderen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt, hebben
schriftelijk doen weten dat zij met de voorgestelde gezagsregeling akkoord
gaan.
4. Met betrekking tot het alimentatieverzoek gaat de rechtbank op grond
van hetgeen uit de stukken en ter terechtzitting is gebleken van de
navolgende situatie:
ten aanzien van de vrouw: zij is 47 jaar oud en bewoont met de kinderen
van partijen de echtelijke woning waarvan de huur ƒ 763,37 per maand
bedraagt. Zij werkt parttime als telefoniste bij de PTT, waarmee zij
ongeveer ƒ 930,= netto per maand verdient, inclusief ƒ 113,55
reiskostenvergoeding en exclusief vakantietoeslag. Zij is nog ingedeeld
in tariefgroep 2, hetgeen tariefgroep 4 zal worden.
ten aanzien van de man: Hij is 49 jaar oud en bewoont een kamer op het
bedrijf waar hij werkzaam is. De huur bedraagt ƒ 450,= per maand. Zijn
inkomen bedraagt ƒ 5.416,= bruto per maand. Voor een lening bij zijn
werkgever ter aflossing van een belastingschuld betaalt hij, blijkens de
overgelegde salarisstrook, ƒ 100,= per maand aan aflossing en rente. De
premie voor een ziektekostenverzekering bedraagt ƒ 153,94. De premie voor
een levensverzekering bedraagt ƒ 46,= per maand.
De man heeft gesteld dat de vrouw geen behoefte heeft aan een uitkering
tot levensonderhoud omdat zij meer uren kan gaan werken en aldus volledig
in haar levensonderhoud kan voorzien.
De vrouw heeft de stelling van de man weersproken en hiertoe aangevoerd
dat het haar niet gelukt is het aantal uren uit te breiden. Ter
ondersteuning hiervan heeft zij een verklaring van haar werkgever
overgelegd waaruit blijkt dat haar verzoek tot uitbreiding van haar
werkuren is afgewezen.
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de vrouw behoeft
heeft aan een aanvullende uitkering tot levensonderhoud.
Bij de berekening van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van
voormelde financiele gegevens. Voorts zal rekening worden gehouden met ƒ
50,= tandartskosten per maand en ƒ 100,= per maand omgangskosten.
De rechtbank gaat uit van de kamerhuur van de man en nu de vrouw
onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de man samenwoont en derhalve
geen of minder woonkosten zou hebben.
Hoewel de man ingeschreven staat voor zelfstandige woonruimte zal
vooralsnog slechts rekening worden gehouden met zijn kamerhuur nu hij al
bijna een jaar op deze wijze woont, onzeker is op welk tijdstip de man
andere woonruimte zal krijgen en hij zelf gesteld heeft dat dit nog wel
een tot twee jaar kan duren. De rechtbank zal derhalve ook geen rekening
houden met herinrichtingskosten.
Lettende op deze feiten en omstandigheden, op de daaruit blijkende
behoefte onderscheidenlijk draagkracht van partijen en op de duur van hun
huwelijk en rekening houdende met de omstandigheid dat de man ook een
onderhoudsplicht heeft jegens de kinderen van partijen, voor wie hij na
te noemen bedrag moet betalen alsook met de omstandigheid dat de door de
man tot het levensonderhoud van de vrouw te betalen uitkeringen voor hem
fiscaal aftrekbaar zijn terwijl zij voor de vrouw in beginsel belastbaar
en aan premieheffing onderworpen inkomen opleveren, is de rechtbank van
oordeel dat na te melden bijdrage redelijk en billijk en met de te dezen
aan te leggen maatstaven in overeenstemming is.
Bij de berekening van de bijdrage heeft de rechtbank ermee rekening
gehouden dat zodra het oudste kind de meerderjarige leeftijd bereikt de
door de man te betalen bijdrage voor dit kind, waarvan hij toegezegd heeft
deze ook na de meerderjarigheid te voldoen, geen fiscaal voordeel vanwege
buitengewone lasten oplevert.
Beslissing:
De rechtbank:
-spreekt echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op 27 maart 1975 te
Uithoorn;
-benoemt de vrouw tot voogdes en de man tot toeziend voogd over der
partijen kinderen:
geboren op 14 november 1976 te Amsterdam, geboren op 13 maart 1979 te
Amsterdam, en beveelt de afgifte, voorzover nodig en voorzover niet door
een eerdere rechterlijke beslissing uitgesloten, aan de benoemde voogdes;
-bepaalt dat de man ƒ 350,= (driehonderd en vijftig gulden) per kind per
maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
van voornoemde minderjarigen, bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw,
en te verhogen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van
geldende wetten of regelingen ten behoeve van die minderjarigen kan of zal
worden verleend.;
-bepaalt dat de man ƒ 950,= (negenhonderd en vijftig gulden) per maand zal
betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud vanaf de dag
van inschrijving van de uitspraak der echtscheiding, bij vooruitbetaling
te voldoen;
-bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de echtelijke woning aan de
te Uithoorn;
-verklaart voormelde nevenvoorzieningen uitvoerbaar bij voorraad;
-beveelt partijen met elkaar over te gaan tot verdeling van de tussen hen
bestaande gemeenschap van goederen en benoemt voor het geval van geschil
daaromtrent notaris mr. A.J. Gitzels te Uithoorn danwel de ambtelijke
bewaarder van diens protocol teneinde de verdeling op de door hem te
bepalen plaats en tijd te bewerkstelligen en voor het geval van
weigerachtigheid of nalatigheid tot medewerking de advocaten mr. A. Bos
te Uithoorn en mr. M.L.A. Verleun te Uithoorn ter vertegenwoordiging van
de man onderscheidenlijk de vrouw;
-wijst het meer of anders verzochte af.
Rechters
mr. C.E. Polak