Instantie
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
Samenvatting
J werd op 23 juni 1994 door de Rechtbank ‘s-Hertogenbosch voor twee
verkrachtingen en diefstal met braak veroordeeld tot een
gevangenisstraf van drie jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk met een
proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, onder meer met
betrekking tot therapeutische behandelingen. Voorts legde de rechtbank
aan J de verplichting op tot betaling van ƒ 5000,- en ƒ 680,- materiele
schadevergoeding aan de twee slachtoffers. De vordering van een van hen
tot immateriele schadevergoeding wordt niet ontvankelijk verklaard.
Zowel J als de officier van justitie zijn tegen dit vonnis in beroep
gegaan. Het hof laat dit vonnis in stand, met uitzondering van de
bewijsvoering, de opgelegde straf en de strafmotivering, en met
uitzondering van de beslissing over de toegekende schadevergoeding aan
de slachtoffers en de motivering die daaraan ten grondslag ligt. Het
hof lijkt hierbij vooral belang te hechten aan de ernst van de begane
feiten en de mate waarin deze feiten persoonlijk leed teweeg hebben
gebracht. Het hof kent aan een slachtoffer in plaats van ƒ 5000,-
materiele schadevergoeding een bedrag van ƒ 8200,- toe, waarvan ƒ
3200,- materiele schadevergoeding en ƒ 5000,- immateriele
schadevergoeding.
Volledige tekst
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1. op
25 september 1993 te Waalre door geweld en bedreiging met geweld H
heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die H hebbende verdachte zijn
geslachtsdeel en een fles en zijn vuist in de anus en/of vagina van die
van H gestopt en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld
hierin dat verdachte die van H heeft geslagen en geschopt en een mes op
de keel gezet en heeft vastgebonden en aldus voor die van H een
bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2. op een tijdstip in de maand september 1993 te Eindhoven door geweld
B heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die B, hebbende verdachte
zijn geslachtsdeel en zijn hand in de anus en/of vagina van die B
gestopt en bestaande dat geweld hierin dat verdachte die B gewelddadig
bij de keel heeft gegrepen en geslagen;
3. op 30 oktober 1993 te Waalre met het oogmerk van wederrechtelijke
toeeigening uit een aan de ……. gelegen woning heeft weggenomen een
portemonnee, inhoudende een hoeveelheid geld en een bankpas,
toebehorende aan S, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des
misdrijf heeft verschaft door middel van braak, te weten door middel
van het forceren van een raam van die woning;
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het
bewezenverklaarde heeft begaan, op grond van feiten en omstandigheden
die zijn vervat in voornoemde bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit,
waarop zij betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is
verklaard acht de rechtbank niet bewezen. Verdachte dient hiervan te
worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op de hieronder
te kwalificeren misdrijven, voorzien en strafbaar gesteld: ten aanzien
van de sub 1 en 2 tenlastegelegde feiten, bij artikel 242 van het
Wetboek van Strafrecht; ten aanzien van de sub 1 en 2 tenlastegelegde
feiten, bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht; ten aanzien van
het sub 3 tenlastegelegde feit, bij artikel 311, eerste lid aanhef en
sub 5, juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht;
De strafbaarheid van de verdachte. Verdachte is strafbaar voor hetgeen
te zijnen laste bewezen is verklaard, omdat niet gebleken is van enige
omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
Motivering van de straf op grond van het bewezenverklaarde en de
omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van verdachte
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is
gebleken, is de rechtbank van oordeel, dat aan verdachte de straf,
maatregelen en bijkomende straf behoren te worden opgelegd, die zij
hierna zal bepalen.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste
normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een
andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf, welke
vrijheidsbeneming meebrengt, voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting ten bezware van verdachte er
rekening mee gehouden dat: – verdachte terzake soortgelijke feiten
reeds eerder is veroordeeld; – verdachte heeft erkend zich schuldig te
hebben gemaakt aan het strafbare feit, ad informandum vermeld op de
inleidende dagvaarding, voor welk feit verdachte niet afzonderlijk is
of zal worden vervolgd;
Het navolgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp is
van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is
met het algemeen belang. Bij het onderzoek ter terechtzitting is
gebleken dat het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 3
bewezenverklaarde feit is begaan.
Dit voorwerp zal aan het verkeer worden onttrokken. -1 slagwapen, kleur
bruin.
Het navolgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, ten
aanzien waarvan bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat
het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 3 bewezenverklaarde
feit is begaan, zal worden verbeurd verklaard.
– 1 muts, kleur blauw.
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel
ten aanzien van het slachtoffer B besloten omdat verdachte naar het
oordeel van de rechtbank jegens B naar burgerlijk recht aansprakelijk
is voor de schade die door het strafbare feit 2 is toegebracht aan
benadeelde B. De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te
noemen maatregel ten aanzien van het slachtoffer S besloten omdat
verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens S naar burgerlijk
recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit 3 is
toegebracht aan benadeelde S.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van
de benadeelde partij B voor zover die hierna zal worden toegewezen, van
zodanige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze
strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij
als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit,
door de handelingen van verdachte, rechtstreekse schade heeft geleden
tot een bedrag van ƒ 5.000,–, kan de vordering tot dat bedrag worden
toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het overige gedeelte van de
vordering van de benadeelde partij B niet van zo eenvoudige aard dat
die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet
hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel
van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij die vordering slechts
bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van
de benadeelde partij S van zodanige aard is dat deze zich leent voor
behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de
benadeelde als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezenverklaarde
strafbare feit, door de handelingen van verdachte, rechtstreekse schade
heeft geleden tot een bedrag van ƒ 680,–, kan de vordering tot dat
bedrag worden toegewezen.
Toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen straf, maatregel en
bijkomende straf zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de
artikelen: 10, 14a, 14c, 14d, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, en 57 van het
Wetboek van Strafrecht.
Bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch van 23
juni 1994 ter zake van: betr. 01/038612/93: sub 1 en 2 telkens:
‘Verkrachting’, sub 3: ‘Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang
tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’,
is veroordeeld tot: een gevangenisstraf voor de tijd van drie jaar,
waarvan en gedeelte groot een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van
twee jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige
hechtenis door gebracht met als bijzonder voorwaarde: dat veroordeelde
zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te
geven door of namens de Stichting Reclassering Oost-Brabant,
werkeenheid S.P.W., gevestigd te Eindhoven aan de Julianastraat 1a,
zolang deze instelling zulks, in overleg met het arrondissements-bureau
van de Stichting Reclassering Oost-Brabant, Zuiderparkweg 280 te
‘s-Hertogenbosch, noodzakelijk acht, ook indien dit toezicht inhoudt
dat veroordeelde binnen de proeftijd:
1. zal deelnemen aan de partnerrelatie-therapie van de heer
Speldenbrink van voornoemde werkeenheid,
2. zal deelnemen aan de dagbehandeling op de forensisch psychiatrische
kliniek de Grote Beek te Eindhoven, en
3. zal deelnemen aan een poliklinische behandeling bij voormelde
kliniek,
verklaart verbeurd: 1 muts, kleur blauw, verklaart onttrokken aan het
verkeer: 1 slagwapen, kleur bruin, legt aan verdachte de verplichting
op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, genaamd B, wonende te
Utrecht te betalen een som gelds ten bedrage van vijfduizend gulden,
subsidiair honderd dagen hechtenis, met dien verstande dat de
toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting niet
opheft, legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve
van het slachtoffer, genaamd S, wonende te V te betalen een som gelds
ten bedrage van ƒ 680,- subsidiair 13 dagen hechtenis met dien
verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde
verplichting niet opheft.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt
verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan B voornoemde een
bedrag van vijfduizend gulden, verklaart benadeelde partij B niet
ontvankelijk in haar overige vordering, veroordeelt verdachte tevens in
de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten
behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op
nihil, wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt
verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan S voornoemde een
bedrag van zeshonderdentachtig gulden, veroordeelt verdachte tevens in
de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten
behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op
nihil, bepaalt daarbij dat indien verdachte heeft voldaan aan de
verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van vijfduizend
gulden en een bedrag van zeshonderdentachtig gulden ten behoeve van de
slachtoffers B en S voornoemd, daarmee de verplichting van verdachte om
aan de benadeelde partijen een bedrag van vijfduizend gulden en een
bedrag van zeshonderdentachtig gulden te betalen komt te vervallen
(zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte aan de benadeelde
partij een bedrag van ƒ 5.000,= en een bedrag van ƒ 680,= heeft
betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een
bedrag van ƒ 5.000,= en een bedrag van ƒ 680,= ten behoeve van de
slachtoffers B en S komt te vervallen), met vrijspraak van hetgeen meer
of anders is tenlastegelegd dan bewezen is verklaard.
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tijdig tegen genoemd
vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de
terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de procureur-generaal
en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop
dit berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering, de opgelegde
straf en de strafmotivering, en voor wat betreft de beslissing op de
vordering van de benadeelde partij en de motivering die daaraan ten
grondslag ligt.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de
orde is gekomen, verbetering. Om wille van de leesbaarheid wordt de
bewijsvoering in haar geheel vervangen. De bewezenverklaring door de
eerste rechter komt uitsluitend te berusten op de hierna volgende
bewijsmiddelen en bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
De telastelegging
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de
telastelegging over. In deze weergave van de telastelegging zijn de in
eerste aanleg toegelaten wijzigingen begrepen.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Pro memorie
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan
berust op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven
vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen
verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
(Pro memorie: bijzondere overwegingen, Meer en Vaart-verweren)
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de
ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder
het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte,
zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is
gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of
lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke
vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in
de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot
uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de
straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, en in de mate
waarin het onder 1 en onder 2 bewezen verklaarde persoonlijk leed
teweeg heeft gebracht.
Bij de straftoemeting heeft het hof ten bezware van de verdachte er
rekening mee gehouden dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te
hebben gemaakt aan het strafbare feit, ad informandum vermeld op de
inleidende dagvaarding, voor welk feit de verdachte niet afzonderlijk
is of zal worden vervolgd.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de inhoud van de rapporten
van de psychiater P.J..A Panhuis van 4 mei 1994 en van de psycholoog
drs. W.F. Kordelaar van 27 april 1994. Beide deskundigen komen tot de
conclusie dat de verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling
van de persoonlijkheid. Voorts wordt aangegeven dat er sprake is van
recidive-gevaar en adviseert drs. Kordelaar tot een hulpaanbod waarin
enerzijds gespecialiseerde aandacht moet bestaan voor bewerking van de
partnerrelatie en daarbinnen het aspect van seksualiteit en anderzijds
uit het bevorderen van een zinvolle dagbesteding.
De verdacht heeft ten aanzien van de op te leggen straf, voor wat
betreft het onder 3 te laste gelegde, een aanbod gedaan tot het
verrichten van onbetaalde arbeid ten algemene nutte, voor het geval het
hof voornemens zou zijn een geheel of gedeeltelijk onvoorwaardelijke
vrijheidsstraf op te leggen. Dit aanbod moet worden verworpen omdat,
met toepassing van het bepaalde in artikel 57, eerste lid van het
Wetboek van Strafrecht, niet voldaan is aan de wettelijke voorwaarde
dat het hof voornemens is aan de verdachte een straf op te leggen die
onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van niet meer dan zes maanden met
zich mee zou brengen.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven muts, kleur blauw,
volgens eigen opgave aan de verdachte toebehorend, is vatbaar voor
verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken
dat het een voorwerp betreft met behulp waarvan het onder 3 bewezen
verklaarde is begaan. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de
financiele draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter
terechtzitting is gebleken.
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven slagwapen, kleur bruin,
is van zulke aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is
met de wet. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het
een voorwerp is met behulp waarvan het onder 3 bewezen verklaarde is
begaan of voorbereid. Dit voorwerp zal aan het verkeer worden
onttrokken.
De oplegging van een betalingsverplichting ten behoeve van het
slachtoffer B.
Uit een voegingsformulier van de benadeelde partij in het strafproces,
blijkt dat het slachtoffer B zich in eerste aanleg in het geding heeft
gevoegd. De vordering strekte tot vergoeding van ƒ 5.097,- materiele
schade en ƒ 10.000,- immateriele schade. In eerste aanleg is aan de
benadeelde partij ƒ 5.000,- materiele schade toegewezen. Namens het
slachtoffer heeft mr. Van Bon-Moors thans fl.15.000,- gevorderd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat, als gevolg van
het onder 2 bewezen verklaarde feit, B voornoemde schade heeft geleden.
Het hof stelt de totale materiele schade vast op ƒ 3.200,-. Uit het
onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat het slachtoffer
immateriele schade heeft geleden, welke het hof naar billijkheid
begroot op ƒ 5.000,-. Verdachte is naar burgerlijk recht
aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal daarom aan de verdachte de
verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van ƒ 8.200,- te
betalen ten behoeve van het slachtoffer.
De vordering van de benadeelde partij B
B heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van
Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde
partij en een vordering ingediend. Deze vordering strekt tot vergoeding
van geleden schade. Ter terechtzitting in hoger beroep is de vordering
terzake de materiele schade beperkt tot ƒ 5.000,=. Terzake de
immateriele schade is gepersisteerd bij de vordering van ƒ 10.00,=.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de
vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat
deze zich leent voor de behandeling binnen het kader van dit
strafgeding. Uit het onderzoek ter terechtzitting, en met name uit de
bijlagen bij het “Voegingsformulier benadeelde partij in het
strafproces” en de door Mr. Van Bon-Moors aan het hof overgelegde
pleitnota, is komen vast te staan dat de benadeelde partij als
rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen schade
heeft geleden. Het Hof stelt de materiele schade, bestaande uit de
kosten van opname in de Stichting de Paula te Oosterbeek, de
verhuiskosten en de kosten rechtsbijstand, vast op ƒ 3.200,=. Het te
dien aanzien meer of anders gevorderde moet, als ongegrond of
onvoldoende bewezen, worden ontzegd.
Aan de benadeelde partij is voorts door het onder 2 bewezen verklaarde
rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat.
Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten,
waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar
maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op ƒ
5.000,= en moet het te dien aanzien meer of anders gevorderde worden
afgewezen. De proceskosten van de benadeelde partij worden tot na te
melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht.
Het Hof zal, gelet op het vorenstaande, de vordering van de benadeelde
partij toewijzen met dien verstande dat, indien verdachte heeft voldaan
aan bovenvermelde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve
van het slachtoffer van het hierboven vermelde bedrag, de verplichting
tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en indien de
verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de
benadeelde partij, de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer van bovenvermeld bedrag komt te vervallen.
De oplegging van een betalingsverplichting ten behoeve van het
slachtoffer S.
Uit een voegingsformulier van de benadeelde partij in het strafproces,
blijkt dat het slachtoffer S zich in eerste aanleg in het geding heeft
gevoegd. De vordering strekt tot vergoeding van ƒ 680,= materiele
schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat, als gevolg van
het onder 3 bewezenverklaarde feit, S voornoemd schade heeft geleden.
Het Hof stelt de totale materiele schade vast op ƒ 680,=. Verdachte
is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het Hof zal
daarom aan de verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een
bedrag van ƒ 680,= te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
De vordering van de benadeelde partij S
S, wonende te Keldonk, heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het
Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als
benadeelde partij en een vordering ingediend. Deze vordering strekt tot
vergoeding van geleden materiele schade tot een bedrag van ƒ 680,=.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de
vordering van de benadeelde partij van zodanige eenvoudige aard is dat
deze zich leent voor de behandeling binnen het kader van dit
strafgeding. De vordering is niet betwist. Uit het onderzoek ter
terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als
rechtstreeks gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen schade
heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering is voor
toewijzing vatbaar, met veroordeling van de verdachte in de
proceskosten van de benadeelde partij.
Het hof zal, gelet op het vorenstaande, de vordering van de benadeelde
partij toewijzen met dien verstande dat, indien verdachte heeft voldaan
aan bovenvermelde verplichtingen tot betaling aan de Staat ten behoeve
van het slachtoffer van het hierboven vermelde bedrag, de verplichting
tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en indien de
verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de
benadeelde partij; de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer van bovenvermeld bedrag komt te vervallen.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De oplegging van de straffen en maatregel is gegrond op de artikelen:
10, 14a, 14b, 14c, 24, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 57, 242, 310 en 311
van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis, doch alleen voor zover dit betreft de
aan de verdachte opgelegde straffen en maatregel en doet in zoverre
opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van drie
jaar.
Beveelt dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot een jaar
niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht
gelasten op grond dat de veroordeelde de voorwaarde niet heeft
nageleefd zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet
schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de volgende
bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzonder voorwaarden dat de veroordeelde: 1. zich gedurende
de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of
namens de Stichting Reclassering Oost-Brabant, werkeenheid S.P.W.,
gevestigd te Eindhoven aan de Julianastraat 1a, voor zover en voor
zolang deze instelling zulks, in overleg met het arrondissementsbureau
van de Stichting Reclassering Oost-Brabant, Zuiderparkweg 280 te
‘s-Hertogenbosch, noodzakelijk acht, 2. zo spoedig mogelijk na de
ingang van de proeftijd, gedurende die proeftijd zal deelnemen aan de
dagbehandeling van de Dr. Henri Van der Hoeven Kliniek te Utrecht (of
enige andere door de S.P.W. aan te wijzen behandelingsinstelling.
Verleent aan de werkeenheid voornoemd de opdracht als bedoeld in
artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging in
verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van
de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden
gebracht.
Verklaart verbeurd het navolgende inbeslaggenomen, nog niet
teruggegeven voorwerp, te weten: een muts, kleur blauw.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het navolgende inbeslaggenomen nog
niet teruggegeven voorwerp, te weten: een slagwapen, kleur bruin.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van
het slachtoffer B te betalen een bedrag van ƒ 8200,= (zegge:
tweeentachtig gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen
door hechtenis voor de duur van veertig dagen, met dien verstande dat
de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot
schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de
verdachte om, door tussenkomst van de advocate Mr. Van Bon-Moors,
Graafseweg 54, te Nijmegen, tegen bewijs van kwijting te betalen aan B
een bedrag van ƒ 8200,=.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de
benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog
te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling aan
de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door verdachte aan de
opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot schadevergoeding
aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van
voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt,
indien en voorzover door verdachte aan zijn verplichting tot betaling
van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van ƒ
8.200,= is voldaan.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van
het slachtoffer S te betalen een bedrag van ƒ 680,= (zegge:
zeshonderdtachtig gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te
vervangen door hechtenis voor de duur van veertien dagen, met dien
verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de
verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet
opheft.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de
verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan S wonende te
een bedrag van ƒ 680,=.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de
benadeelde partij gemaakt ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de aan verdachte opgelegde verplichting tot betaling aan de
benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door verdachte aan de
opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot schadevergoeding
aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, is voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van
voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt,
indien en voorzover door verdachte aan zijn verplichting tot betaling
van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van ƒ 680,=
is voldaan.
Bevestigt het beroepen vonnis voor al het overige.
Rechters
Mrs Feith, Van Etten, Hulleman