Instantie: Rechtbank Amsterdam, 23 november 1994

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


Partijen zijn 22 jaar getrouwd geweest en hebben twee minderjarige
kinderen van 11 en 14 jaar. De man stelt dat partijen gelijke
inkomenscapaciteiten hebben. De vrouw kan commercieler en efficienter gaan
werken (vrouw heeft eigen praktijk. Zij kan voorts fulltime gaan werken
en de man stelt dat hij dan de kinderen op kan vangen. De man verzoekt de
alimentatie tot 2 jaar te limiteren. Ten aanzien van dit verzoek overweegt
de rechtbank: Vaststaat dat de vrouw gedurende het huwelijk grotendeels
voor de kinderen heeft gezorgd en dat zij vanaf 1988 zich zelfstandig
heeft gevestigd. Zij heeft gedurende het huwelijk parttime gewerkt.

Gelet op de verdeling van de taken tussen partijen gedurende het huwelijk,
rekeninghoudend met de door partijen overeengekomen omgangsregeling en het
feit dat de man heeft verklaard dat hij fulltime zal blijven werken, acht
de rechtbank het niet redelijk voor de berekening van de draagkracht van
de vrouw uit te gaan van een andere verdiencapaciteit dan zij gedurende
de laatste jaren van het huwelijk heeft gehad. Om die reden zal ook de
stelling van de man dat, gelet op de gelijke inkomenscapaciteit, de
eventueel op te leggen uitkering in haar levensonderhoud niet langer dan
twee jaar zou behoren te worden opgelegd buiten beschouwing worden
gelaten. Alimentatie wordt ƒ 550,=.

Volledige tekst

Partijen worden hierna mede respectievelijk de vrouw en de man genoemd.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder: -het op 18
oktober 1993 ter griffie van deze rechtbank ingediende verzoekschrift;
-het tijdig daartegen ingediende verweerschrift tevens verzoekschrift;
-het verweerschrift van de vrouw naar aanleiding van het zelfstandig
verzoek. -binnengekomen is een brief met bijlagen van mr. Van Zanten d.d.
9 november 1994. De vrouw heeft onder andere verzocht haar te benoemen tot
voogdes en de man tot toeziend voogd over geboren te Hilversum op 18
mei 1979, en geboren te Hilversum op 29 augustus 1982, met bepaling
dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van die
minderjarigen ƒ 300,= per maand zal betalen. Tevens verzoekt zij een
uitkering in haar levensonderhoud van ƒ 2.500,= per maand, de verdeling
van de huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van een notaris alsmede
te bepalen dat zij jegens de man bevoegd zal zijn de echtelijke woning te
bewonen en het gebruik maken van de zaken behorende bij de echtelijke
woning gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding.

De man heeft onder andere primair verzocht dat op grond van duurzame
ontwrichting van hun huwelijk tussen partijen -Nederlanders- echtscheiding
zal worden uitgesproken. Hij heeft erkend althans niet betwist hetgeen is
gesteld omtrent de huwelijkssluiting, het huwelijksgoederenregime, de
geboorte van hun minderjarige kinderen, de nationaliteit van partijen en
de duurzame ontwrichting van hun huwelijk en tegen de verzochte
kinderbijdrage, alsmede dat de vrouw de echtelijke woning zal bewonen
gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheiding geen verweer
gevoerd.

Hij heeft echter het verzoek met betrekking tot de uitkering in het
levensonderhoud van de vrouw -althans het bedrag- en de vaststelling van
de gezagsvoorziening bestreden en zijnerzijds verzocht te bepalen dat de
behandeling betreffende de gezagsvoorziening zal worden aangehouden totdat
de kinderen op grond van de te verwachten ontwikkelingen in de
woonsituatie hun standpunt kunnen bepalen.

De vrouw heeft het in het verzoekschrift gestelde gehandhaafd.

Daarop is de zaak behandeld op de terechtzitting van 20 oktober 1994,
alwaar zijn verschenen: beide partijen, alsmede beide procureurs.

De rechtbank overweegt als volgt:

1. Ten processe staat vast, mede door het overgelegde bewijsstuk, dat
partijen zijn gehuwd op 20 november 1972 te Voorthuizen.

2. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde ten tijde van het
indienen van het verzoekschrift langer dan zes maanden in Nederlands,
zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.

3. Tussen partijen staat voorts vast dat het huwelijk duurzaam is
ontwricht, zodat het verzoek tot echtscheiding als niet bestreden
toewijsbaar is.

4. Hetzelfde geldt voor het niet bestreden nevenverzoek tot verdeling van
de huwelijksgoederengemeenschap van partijen en tot het voortgezet gebruik
van de echtelijke woning door de vrouw gedurende zes maanden na
inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

5. Met betrekking tot het alimentatieverzoek gaat de rechtbank op grond
van hetgeen uit de stukken ter terechtzitting is gebleken uit van de
navolgende situatie:

ten aanzien van de vrouw: Zij is 46 jaar oud en bewoont met de kinderen
van partijen in de leeftijd van 14 en 11 jaar de echtelijke woning waarvan
de hypotheekrente ƒ 902,= per maand bedraagt. Daarnaast heeft zij de
gebruikelijke eigenaarslasten. De rechtbank houdt naast de hypotheekrente
rekening met de aflossing van de hypotheek van ƒ 250,= per maand, nu de
vrouw deze aflossing maandelijks voldoet en tussen partijen nog geen
overeenstemming is over de scheiding en deling van de
huwelijksgoederengemeenschap. De verrekening of verkoop van de echtelijke
woning (waaronder de aflossing van de hypotheek en de daarbij behorende
vermogensvorming valt) kan plaatsvinden in het kader van de
boedelscheiding.

Zij werkt part-time als fysiotherapeute en heeft praktijk aan huis. De man
stelt primair dat partijen een gelijke inkomenscapaciteit hebben. Volgens
de man zou het inkomen van de vrouw hoger kunnen zijn als zij commercieler
en efficienter haar praktijk zou uitoefenen. Zo zou de vrouw, die naast
fysiotherapie ook alternatieve behandeling geeft, deze alternatieve
behandelingen niet volgens het ziekenfonds tarief moeten declareren, maar
zou zij een hoger tarief kunnen hanteren, wat de inkomsten uit de praktijk
zou verhogen. Ook zou de vrouw full-time kunnen gaan werken, nu de
kinderen door de week regelmatig bij de man zouden kunnen verblijven.

Vaststaat dat de vrouw gedurende het huwelijk grotendeels voor de kinderen
heeft gezorgd en dat zij vanaf 1988 zich zelfstandig gevestigd heeft als
fysiotherapeute. Zij heeft gedurende het huwelijk part-time gewerkt,
waarbij zij de laatste jaren naast fysiotherapie ook alternatieve
behandelingen heeft verricht en gedeclareerd volgens het
ziekenfondstarief. Gelet op de verdeling van de taken tussen partijen
gedurende het huwelijk, rekeninghoudend met de door partijen
overeengekomen omgangsregeling en het feit dat de man heeft verklaard dat
hij full-time zal blijven werken, acht de rechtbank het niet redelijk voor
de berekening van de draagkracht van de vrouw uit te gaan van een andere
verdiencapaciteit dan zij gedurende de laatste jaren van het huwelijk
heeft gehad. Om die reden zal ook de stelling van de man dat, gelet op de
gelijke inkomenscapaciteit, de eventueel op te leggen uitkering in haar
levensonderhoud niet langer dan twee jaar zou behoren te worden opgelegd
buiten beschouwing worden gelaten.

De rechtbank gaat uit van het inkomen van de vrouw zoals blijkt uit de
door haar overgelegde jaarstukken over 1993. Volgens de door de vrouw
overgelegde jaarcijfers bedraagt het honorarium van de vrouw over 1993 ƒ
72.678,=. De rechtbank gaat na aftrek van de kosten voor
egalisatierekening, algemene kosten (waarbij de post advieskosten tot een
bedrag van ƒ 2268,= beperkt wordt) en pensioen premie uit van een bruto
jaarinkomen van de vrouw van ƒ 50.031,=. De rechtbank houdt geen rekening
met de opgevoerde post dubieuze debiteuren, noch met de post
vervoerskosten nu de vrouw ter zitting heeft verklaard dat zij deze kosten
niet heeft gemaakt en deze posten de afgelopen jaren ook niet op de balans
hebben gestaan. Ook met de post huisvestingskosten wordt geen rekening
gehouden, nu de vrouw (voorlopig) praktijk aan huis heeft en nog onzeker
is of zij een vervangende praktijkruimte zal moeten betrekken. Indien zij
vervangende praktijkruimte zal moeten betrekken. Indien zij vervangende
praktijkruimte zal betrekken, kan dit een wijziging van omstandigheden
opleveren.

Er wordt een kamer van de echtelijke woning verhuurd, de huuropbrengst
bedraagt ƒ 300,= per maand.

De vrouw heeft ƒ 615,= per jaar aan rente inkomsten.

De arbeidsongeschiktheidsverzekering bedraagt ƒ 283,= per maand.

De premie ziektekosten voor de vrouw en de kinderen bedraagt ƒ 300,= per
maand.

ten aanzien van de man:

Hij is 46 jaar oud en bewoont een woning waarvan de woonlasten ƒ 1050,80
per maand bedragen (huur ƒ 966,11 per maand en ƒ 84,70 servicekosten). Hij
is werkzaam bij het GAK (GMD) te Amsterdam. Zijn bruto jaarinkomen
bedraagt ƒ 93.922 (jaaropgave 1993).

Bij de berekening van de draagkracht van de man wordt rekening gehouden
met een premie ziektekosten van ongeveer ƒ 165,= per maand (f 2.000,= per
jaar) en een bijdrage ziektekosten van de werkgever van ƒ 1.000,= per
jaar.

De rechtbank houdt op voet van het Trema rapport rekening met een lening
van ƒ 20.000,= herinrichtingskosten en een aflossing van deze schuld van
ƒ 250,= per maand.

Verder wordt rekening gehouden met ƒ 180,= omgangskosten per maand en een
te betalen kinderbijdrage van ƒ 300,= per kind per maand.

Lettende op deze feiten en omstandigheden, op de daaruit blijkende
behoefte onderscheidenlijk draagkracht van partijen en op de duur van hun
huwelijk en de welstand gedurende hun huwelijk, rekening houdende met de
omstandigheid dat de man ook een onderhoudsplicht heeft jegens de kinderen
van partijen, voor wie hij na te noemen bedrag moet betalen alsook met de
omstandigheid dat de door de man tot het levensonderhoud van de vrouw te
betalen uitkeringen voor hem fiscaal aftrekbaar zijn terwijl zij voor de
vrouw in beginsel belastbaar en aan premieheffing onderworpen inkomen
opleveren, is de rechtbank van oordeel dat na te melden uitkering redelijk
en billijk en met de te dezen aan te leggen maatstaven in overeenstemming
is.

6. Partijen zijn ter zitting een omgangsregeling overeengekomen waarbij
de kinderen van partijen twee dagen en een nacht per week alsmede vier
weken gedurende de zomervakantie bij de man verblijven. Welke dagen (en
nacht) in de week de kinderen bij de man verblijven zullen partijen in
onderling overleg regelen.

7. De vrouw verzoekt te worden benoemd tot voogdes en de man tot toeziend
voogd over der partijen minderjarigen kinderen. De man heeft verzocht de
behandeling omtrent de gezagsvoorziening aan te houden tot een nader te
bepalen datum, totdat de kinderen op grond van de te verwachten
ontwikkelingen in de woonsituatie hun standpunt kunnen bepalen. De vrouw
heeft zich gerefereerd ten aanzien van de aanhouding van de
gezagsvoorziening.

Nu de kinderen van partijen, die de leeftijd van twaalf jaar hebben
bereikt, bij schriftelijke verklaring hebben doen weten dat zij akkoord
gaan met de door de vrouw verzochte gezagsvoorziening en partijen reeds
een omgangsregeling overeen zijn gekomen, zal de rechtbank, nu het belang
van de minderjarigen zich daar niet tegen verzet, navolgende
gezagsvoorziening vaststellen.

8. De vrouw verzoekt een kinderbijdrage van ƒ 300,= per kind per maand.
Nu de man zich heeft gerefereerd ten aanzien van de gevorderde
kinderbijdrage en de bijdrage niet in strijd is met de geldende
maatstaven, zal dienovereenkomstig worden beslist.

Beslissing:

De rechtbank:

spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op 20 november 1994
te V; -benoemt de vrouw tot voogdes en de man tot toeziend voogd over der
partijen kinderen; geboren, te Hilversum op 18 mei 1979, geboren te
Hilversum op 29 augustus 1982, en beveelt de afgifte, voorzover nodig en
voorzover niet door een eerdere rechterlijke beslissing uitgesloten, aan
de benoemde voogdes;

-bepaalt dat de man ƒ 300,= (driehonderd gulden) per kind per maand zal
betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
voornoemde minderjarigen, bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw en
te verhogen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van
geldende wetten of regelingen ten behoeve van die minderjarigen kan of zal
worden verleend;

-bepaalt dat de man ƒ 550,= (vijf honderd en vijftig gulden) per maand zal
betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud vanaf de dag
van inschrijving van de uitspraak der echtscheiding, bij vooruitbetaling
te voldoen;

-bepaalt dat de verhoging van rechtswege met het wettelijke
indexeringspercentage van de hiervoor vastgestelde bijdragen niet eerder
zal worden toegepast dan per 1 januari 1996;

-bepaalt dat de vrouw, indien deze ten tijde van de dag van inschrijving
van de uitspraak der echtscheiding nog de echtelijke woning aan
bewoont, jegens de man bevoegd zal zijn de bewoning en het gebruik van de
bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes
maanden na die inschrijving voort te zetten;

-verklaart voormelde nevenvoorzieningen uitvoerbaar bij voorraad;

-beveelt partijen met elkaar over te gaan tot verdeling van de tussen hen
bestaande gemeenschap van goederen en benoemt voor het geval van geschil
daaromtrent notaris mr. L. Davina te Hilversum danwel de ambtelijke
bewaarder van diens protocol teneinde de verdeling op de door hem te
bepalen plaats en tijd te bewerkstelligen en voor het geval van
weigerachtigheid of nalatigheid tot medewerking de advocaten mr. M.J. Dito
te Hilversum en mr. A.F. Leeman te Hilversum ter vertegenwoordiging van
de man onderscheidenlijk de vrouw;

-bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt;

-wijst het meer of anders verzochte af.

Rechters

mr. R.H.M. Jansen