Instantie
Rechtbank Alkmaar
Samenvatting
Partijen zijn vijftien jaar gehuwd geweest en hebben drie minderjarige
kinderen van negen, elf en dertien jaar oud. De man verzoekt de
alimentatie te limiteren tot drie jaar. De rechtbank oordeelt dat de vrouw
behoefte heeft op grond van de volgende feiten en omstandigheden:
huwelijksdatum, drie kinderen, vrouw, vormt met kinderen een
eenoudergezin, vrouw heeft geen inkomen uit arbeid, vrouw kan voorlopig
niet deelnemen aan arbeidsproces omdat zij voornemens is een opleiding te
gaan volgen, financiele gegevens van de man. De rechtbank limiteert niet
en maakt daar ook geen opmerking over. Alimentatie wordt ƒ 1.700,=.
Volledige tekst
Gelet op de verwijzing naar deze kamer van de rechtbank; Gezien de
overgelegde en als hier ingevoegd geldende stukken, waaronder: de
bescheiden als bedoeld in artikel 817 (oud) van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering; authentieke afschriften van het door deze
rechtbank gewezen tussenvonnis van 2 juni 1994 en van het proces-verbaal
van de bij dit vonnis gelaste comparitie van partijen gehouden op 21 juni
1994; overweegt ten aanzien van de feiten: Eiseres heeft bij conclusie van
eis onder meer gevorderd echtscheiding subsidiair scheiding van tafel en
bed tussen partijen uit te spreken. Gedaagde heeft bij conclusie van
antwoord zich ten aanzien van de gevorderde echtscheiding en de scheiding
en deling van de huwelijksgoederengemeenschap gerefereerd aan het oordeel
van de rechtbank en verweer gevoerd tegen de nevenvordering met betrekking
tot de bijdrage in het levensonderhoud van eiseres voorzover die een
bedrag van ƒ 1.000,= per maand te boven gaat voor een periode van drie
jaar, althans met het verzoek een bedrag vast te stellen voor een periode
als de rechtbank juist acht en daartoe een comparitie van partijen te
gelasten, welke comparitie tevens gebruikt zal worden voor het
ouderenverhoor.
Hierop heeft de rechtbank bij voormeld tussenvonnis een comparitie van
partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op de hiervoor vermelde datum.
Bij gelegenheid van deze comparitie heeft eiseres haar vordering met
betrekking tot de bijdrage in haar levensonderhoud verminderd tot ƒ
1.700,= per maand en de rechtbank verzocht de bijdrage in de verzorging
en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen vast te stellen op
ƒ 600,= per kind per maand. Gedaagde heeft daarop nog een akte genomen met
betrekking tot de huurinkomsten van de voormalige echtelijke woning.
Eiseres heeft nog een akte genomen, waarbij zij een door partijen
ondertekende overeenkomst met betrekking tot de voogdij over de
minderjarigen heeft overgelegd. Tenslotte hebben partijen wederom de
stukken voor vonnis overgelegd. Overweegt ten aanzien van het recht: De
eisende partij wordt geacht te hebben voldaan aan het voorschrift van
artikel 817 (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De
rechtbank heeft de in dit vonnis vermelde voornamen en geslachtsnamen van
partijen en datum en plaats van de huwelijksvoltrekking alsmede de
voornamen, geboortedatum en -plaats van hun minderjarige kinderen,
overgenomen uit de desbetreffende bescheiden, voor zover nodig met
dienovereenkomstige rectificatie van de dagvaarding.
Door de omstandigheid dat de partijen de Canadese nationaliteit bezitten
draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter, zodat eerst de
vraag dient te worden beantwoord of de Nederlandse rechter in deze zaak
rechtsmacht toekomt. Deze vraag kan ten aanzien van de hoofdvordering in
bevestigende zin worden beantwoord, aangezien, naar uit de overgelegde
stukken nagenoegzaam is gebleken, eiseres ten tijde van de dagvaarding
langer dan twaalf maanden woonplaats in Nederland had, terwijl de
rechtbank ook ten aanzien van de nevenvorderingen gelet op de woonplaats
van gedaagde en de gewone verblijfplaats van de kinderen rechtsmacht
toekomt. Vervolgens komt aan de orde de vraag welk rechtsstelsel op de
hoofd- en de nevenvorderingen van toepassing is. Op de primaire
hoofdvordering is het Nederlandse rechtsstelsel van toepassing, aangezien
eiseres een daartoe strekkende rechtskeuze heeft gedaan en gedaagde deze
keuze niet heeft weersproken. De nevenvordering tot toekenning van een
bijdrage in het levensonderhoud van eiseres ten laste van gedaagde wordt
eveneens beheerst door het Nederlandse rechtsstelsel nu dit van toepassing
is op de hoofdvordering. De nevenvordering tot boedelscheiding wordt
beheerst door het Canadese rechtsstelsel, aangezien partijen, hun eerste
huwelijksdomicilie in Canada vestigden. Aangezien het Canadese recht de
algehele scheiding van goederen kent als wettelijk
huwelijksgoederenstelsel en niet gesteld of gebleken is dat partijen een
daarvan afwijkend huwelijksgoederenregime zijn overeengekomen, dient
eiseres in haar nevenvordering tot boedelscheiding niet ontvankelijk te
worden verklaard. Het gestelde omtrent de huwelijkssluiting, het
huwelijksgoederenregime, der partijen kinderen en de nationaliteit van
partijen staat als erkend dan wel niet weersproken en gedeeltelijk
gestaafd door de overgelegde bescheiden ten processe vast.
Voorts is als gesteld en erkend komen vast te staan dat het huwelijk
duurzaam is ontwricht zodat de primaire vordering tot echtscheiding, nu
daartegen geen verweer wordt gevoerd, kan worden toegewezen. De door
partijen voorgestelde voorzieningen met betrekking tot het gezag over hun
minderjarige kinderen acht de rechtbank het meest in het belang van de
minderjarigen, zodat dienovereenkomstig zal worden beslist. Tussen
partijen is nog in geschil de door de vrouw gevorderde bijdrage in haar
levensonderhoud en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
van de minderjarige kinderen van partijen. Hieromtrent is uit de stukken
en uit de door partijen ter comparitie verstrekte inlichtingen het
volgende gebleken: a. Partijen zijn op 4 augustus 1979 in het huwelijk
getreden. Uit hun huwelijk zijn drie thans nog minderjarige kinderen
geboren. b. De vrouw vormt met de drie minderjarige kinderen van partijen
een eenoudergezin. Zij heeft geen inkomen uit arbeid. Te zijner tijd gaat
de vrouw de woning van partijen in Canada bewonen, waarbij zij geen
woonkosten zal hebben. Zij kan voorlopig niet deelnemen aan het
arbeidsproces nu zij voornemens is in een opleiding te gaan volgen.
Zij bezit in een bankrekening waarop 68.000 is gestort als haar aandeel
in verkoop van een zakenbelang. c. De man is alleenstaand. Hij werkt
als directeur bij , gevestigd te . In 1993 had hij een bruto
jaarinkomen van ƒ 119.269,= bij welk bruto inkomen een derde van de
hypotheekrente voor de huur van de wordt opgeteld van het eenderde deel
van de woning van de man in Bergen (N.H.) ter waarde van ƒ 18.840,=. In
verband met een reparatie van de woning in Bergen (N.H.) heeft de man een
flexibel krediet opgenomen, waarvan nu nog ƒ 11.000,= resteert, welke hij
met ƒ 250,= per maand aflost. Zijn wervingskosten bedragen ƒ 1.578,= per
jaar. De rente in verband met de schulden met betrekking tot de woning
bedraagt ƒ 38.472,= per jaar. De zakelijke lasten met betrekking tot die
woning bedragen ƒ 150,= per maand. Hij betaalt ten behoeve van een
levensverzekering een premie van ƒ 335,= per maand. Hij stelt dat zijn
omgangskosten met zijn kinderen ƒ 500,= per maand bedragen.
Uit het bovenstaande komt voldoende naar voren dat de vrouw behoefte heeft
aan een bijdrage in haar levensonderhoud. De rechtbank zal voor het
vaststellen van de draagkracht van de man rekening houden met het fiscaal
voordeel dat de man heeft bij het betalen van alimentatie. Op grond van
het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat na te melden bijdrage in
overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. Doet recht: Spreekt
tussen partijen, op te , gehuwd, echtscheiding uit; Benoemt over de
minderjarigen: geboren te , op en , geboren te op en
geboren te op tot voogdes de moeder voornoemd en tot
toeziend-voogd de vader voornoemd; Beveelt voor zover nodig de afgifte van
de minderjarigen aan de met het gezag belaste ouder;
Bepaalt dat de vader voornoemd als bijdrage in de kosten van verzorging
en opvoeding van de minderjarigen aan de vrouw telkens bij vooruitbetaling
zal betalen ƒ 600,= per kind per maand, te vermeerderen met het bedrag van
iedere uitkering, die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten
behoeve van deze minderjarigen kan of zal worden verleend, een en ander
met ingang van de dag waarop de voogdij aanvangt, met dien verstande, dat
de kosten van niet vrijwillige nakoming voor rekening van de
bijdrageplichtige komen;
Veroordeelt gedaagde aan eiseres tot haar levensonderhoud uit te keren ƒ
1.700,= (een duizend zeven honderd gulden) per maand, telkens bij
vooruitbetaling te voldoen met ingang van de dag van inschrijving van dit
vonnis; Verklaart eiseres niet ontvankelijk in haar vordering met
betrekking tot de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap;
Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd; Compenseert de proceskosten
tussen partijen, echtelieden, aldus, dat iedere partij haar eigen kosten
draagt.
Rechters
mr. Ng-A-Tham