Instantie
Hoge Raad der Nederlanden
Samenvatting
Aan de orde is de invulling van de begrippen ‘feitelijkheid’ en ‘door
een feitelijkheid dwingen’ in de delictsomschrijving van verkrachting.
De Hoge Raad concludeert ten aanzien van het eerste begrip dat het
vergrendelen van een auto onder omstandigheden een ‘feitelijkheid’ kan
opleveren conform art. 242 Sr. Van ‘door een feitelijkheid dwingen’
conform art. 242 Sr kan volgens de Hoge Raad alleen sprake zijn als de
verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het
slachtoffer de in art. 242 Sr bedoelde handelingen tegen zijn/haar wil
heeft ondergaan. Zie ook D.H. de Jong, De gewijzigde zedendelicten, een
tussenstand, DD 25 maart 1995, p. 193-201 en H.M. Verrijn Stuart, De
jacht op het onzegbare, Verkrachting, aanranding en seksueel
binnendringen, Nemesis 5, 1993, p. 141-148 en redactioneel H.M. Verrijn
Stuart, Tijgers op de weg, Evaluatie zedelijkheidswetgeving is slordige
inventarisatie, Nemesis 2, 1995, p. 33-35.
Volledige tekst
Arrest op het beroep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem,
militaire kamer, van 1 december 1993 alsmede tegen alle op de
terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak tegen
M.R.M.S. v.d. B te Rilland, advocaat mr. H.J.M.G.M. van der Meijden te
Nijkerk Hof: Bewezenverklaring Bewezenverklaard dat: 1. verdachte in de
periode van 27 december 1991 tot en met augustus 1992 in de gemeente
Z., door een feitelijkheid Bianca K. heeft gedwongen tot het ondergaan
van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die Bianca K., te weten het vingeren van Bianca K., welke
feitelijkheid hierin heeft bestaan dat verdachte opzettelijk die Bianca
opsloot in zijn wagen door middel van de centrale deurvergrendeling.
Bewijsmiddelen
1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het Hof
van 17 november 1993, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-: “In
de periode van 27 december 1991 tot en met augustus 1992 heb ik in de
gemeente Z seksueel handelingen gepleegd met Bianca K. Dat gebeurde in
mij wagen, die ik had afgesloten door middel van de centrale
deurvergrendeling. ( …)” 2. Een proces-verbaal ( …) onder meer
inhoudende -zakelijk weergegeven-( …: 2.1. als verklaring van
verdachte. ( …): “Op 31 december 1991 ben ik samen met Bianca gaan
schaatsen op de ijsbaan Z. Na het schaatsen zijn wij samen naar de auto
gegaan. Ik heb de deuren middels de centrale deurvergrendeling
afgesloten. Op dat moment had ik de bedoeling om lichamelijk contact
met Bianca te hebben. Ik wilde een manier vinden om haar zover te
krijgen en sloot een weddenschap af dat zij geen vijf minuten kon
stilzitten. Bianca deed aan deze weddenschap mee. Ik probeerde op een
gegeven moment haar broekriem te openen. Ik heb geprobeerd met mijn
hand haar geslachtsdeel aan te raken. Ik ging met mijn vinger over haar
clitoris.” 2.2 als verklaring van Bianca K.( …): “Op 31 december 1991
ben ik met Marcel gaan schaatsen in Z. Na het schaatsen kwamen wij in
de parkeergarage waar wij in de auto van Marcel stapten. De auto is
voorzien van een centrale deurvergrendeling. In de auto sloot Marcel
met mij een weddenschap af. Hij zei dat wij geen vijf minuten stil
konden zitten. Na enige minuten zei Marcel: “Ik houd het niet meer vol,
je bent ook zo moeilijk van af te blijven.” Toen ging hij met zijn
handen in mijn broek. Hij stopte een van zijn vingers in mijn
geslachtsdeel en begon mij te vingeren. Hij ging met zijn vinger in
mijn vagina. Hij drong daadwerkelijk mijn vagina binnen. Tijdens deze
handelingen had Marcel zijn portieren afgesloten middels de centrale
deurvergrendeling van de auto.”
Nadere bewijsoverweging Ten aanzien van de onder 1 bewezenverklaarde
feitelijkheid, bestaande in het opzettelijk opsluiten van Bianca door
verdachte in zijn wagen, door middel van de centrale deurvergrendeling,
merkt het Hof op dat een dergelijke feitelijkheid niet zonder meer
behoeft te worden beschouwd als een “opsluiten” in eigenlijke zin (“het
onmogelijk maken de wagen te verlaten”), nu -zoals ook door de raadsman
is betoogd- aangenomen mag worden dat een dergelijke vergrendeling
betrekkelijk eenvoudig ook vanaf de plaats van de passagier, kan worden
opgeheven. Het Hof is echter van oordeel dat onder de gegeven
omstandigheden, zoals daarvan blijkt uit de hiervoor gebezigde
bewijsmiddelen, en mede in aanmerking genomen de leeftijd van het
slachtoffer (een meisje van 14 jaar), het psychologische effect van het
door verdachte sluiten van de deurvergrendeling (hetgeen -naar het Hof
van algemene bekendheid acht- gepaard gaat met een duidelijk hoorbaar
geluid) zodanig moet worden geacht, dat van dat slachtoffer niet kon en
mocht worden verwacht dat zij er in zou slagen de belemmering van haar
bewegingsvrijheid op enigerlei wijze op te heffen.
Cassatiemiddelen:
( …)
II. Verzuim van vormen en/of schending van het recht, waarvan de
niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid
voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het
bijzonder het artikel 242 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 348,
350 en 352 Wetboek van Strafvordering, doordat het Gerechtshof te
Arnhem heeft overwogen en beslist dat “het opsluiten in zijn wagen door
middel van de centrale deurvergrendeling” moet worden aangemerkt als
een feitelijkheid bedoeld in artikel 242 Wetboek van Strafrecht
waardoor iemand wordt gedwongen tot het ondergaan van handelingen die
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, zulks ten
onrechte om de navolgende redenen. Toelichting ( …) 3. Het dwingen
door een andere feitelijkheid dan geweld is ( …) bij de Wet van 9
oktober 1991 (Stb 519) als bestanddeel in artikel 242 Wetboek van
Strafrecht opgenomen, zulks op suggestie van de leden van de
PvdA-fractie (VV, TK 1988-1989, 20930, p. 17), zonder dat daarbij de
nadere invulling van die feitelijkheid is gegeven. Ook uit de verdere
parlementaire geschiedenis valt dit niet af te leiden. 4. Door de leden
van de PvdA-fractie is hun suggestie onderbouwd door het voorbeeld “het
door een chef dwingen van een ondergeschikte tot seksueel contact door
het dreigen met de gevolgen in de arbeidsrechtelijke sfeer”. Mede
indachtig dit voorbeeld, dient naar het oordeel van requirant in
cassatie, anders dan het Hof stelt, in deze het criterium te worden
toegepast dat de gehanteerde feitelijkheid, in casu de handeling, dient
te leiden tot een situatie waarin er sprake is van een
machtsuitoefening waardoor men iemand tot iets noodzaakt. Het afsluiten
van een wagen middels de centrale deurvergrendeling, welke afsluiting –
gelijk het Hof heeft gesteld- van de plaats van de passagier
betrekkelijk eenvoudig kan worden opgeheven, is niet een zodanig
feitelijk handelen dat leidt tot een situatie dat er sprake is van een
machtsuitoefening waardoor men iemand tot iets noodzaakt. Uit dit
handelen kan niet het dwangmatige aspect van de feitelijkheid worden
afgeleid, laat staan de dwangmatigheid ten aanzien van het dulden van
seksuele delicten. Nu het Hof op een onjuiste wijze uitleg heeft gegeven
aan het begrip feitelijkheid als bedoeld in artikel 242 Wetboek van
Strafrecht, had requirant in cassatie terzake vrijgesproken behoren te
worden. 5. Subsidiair, voor het geval uw Raad het Hof volgt voor wat
betreft het te hanteren criterium, zij gesteld dat het Hof niet op
goede gronden tot de constatering is kunnen geraken dat van het
slachtoffer niet kon en mocht worden verwacht dat zij er in zou slagen
de belemmering van haar bewegingsvrijheid op enigerlei wijze op te
heffen. Het Hof gaat voorbij aan het feit dat het slachtoffer met enige
regelmaat vervoerd is in die wagen van requirant in cassatie en bekend
was met het verschijnsel centrale deurvergrendeling. Dit brengt met
zich mee dat het sluiten van de wagen door middel van de centrale
deurvergrendeling onder die omstandigheden nimmer kan leiden tot een
zodanig psychologisch effect als door het Hof is bedoeld. Voor een
dergelijke stelling is in het geheel ook geen ruimte, nu die stelling
niet af te leiden is uit de verklaring van het slachtoffer zelf.
Daarnaast wordt door het Hof voorbijgegaan aan hetgeen uit de door het
Hof gebezigde bewijsmiddelen naar voren komt, dat na het vergrendelen
van de deuren, requirant in cassatie zowel als het slachtoffer “enige
tijd” hebben stilgezeten in de auto, en wel zodanig lang dat hoe dan
ook een bezinning op die situatie, ook bij het slachtoffer aanwezig kon
zijn. ( …)
Conclusie A-G mr. Van Dorst:
1. Verzoeker tot cassatie bij arrest van de militaire kamer van het
gerechtshof te Arnhem van 1 december 1993, waarbij het vonnis van de
militaire kamer in de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 25 mei
1993 is vernietigd, wegens 1. “verkrachting” en 2. “feitelijke
aanranding van de eerbaarheid” veroordeeld tot een gevangenisstraf van
twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd
van twee jaren. ( …) 9. Het tweede middel houdt in dat het hof ten
onrechte het bewezenverklaarde, voor zover inhoudende dat verzoeker
“opzettelijk die Bianca opsloot in zijn wagen door middel van de
centrale deurvergrendeling” heeft aangemerkt als een feitelijkheid als
bedoeld in art. 242 WvSr. ( …) II. Ik versta de nadere
bewijsoverweging van het hof aldus, dat daarin tot uitdrukking is
gebracht zijn -in het licht van de inhoud van de gebezigde
bewijsmiddelen te begrijpen- feitelijke oordeel dat het afsluiten van
de auto door middel van de centrale deurvergrendeling door de verzoeker
is gebezigd als middel om een zodanige psychische druk op het
slachtoffer uit te oefenen dat deze geen weerstand zou bieden aan het
vrijwillig ondergaan van de bewezenverklaarde handelingen. Dit oordeel
is niet onbegrijpelijk en doet niet blijken van een onjuiste
rechtsopvatting. Zie ook Noyon- Langemerijer-Remmelink, aant. 6 bij
art. 242 en aant. 3 bij art. 284. Tekst en Commentaar, aant. 9 bij art.
242 Sr en (uitvoeriger) Machielse, DD 1992, blz. 716 e.v. 12 Het middel
faalt mitsdien ( …) 18. Gronden waarop Uw Raad gebruik zou behoren te
maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te
vernietigen heb ik niet aangetroffen.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
Hoge Raad:
6. Beoordeling van het tweede middel 6.1.1. De woorden ‘of een andere
feitelijkheid’ zijn in het voorgestelde art. 2142 Sr toegevoegd bij
nota van wijziging (Kamerstukken II, 1988/89, 20 930, nr. 6) De Memorie
van Antwoord (Kamerstukken II, 1988/89, 20 930, nr. 5, blz. 11) houdt
dienaangaande onder meer in: ‘De leden van de C.D.A.-fractie willen
vervolgens weten of ( …) de delictsomschrijving moet worden aangevuld
met dwang door andere feitelijkheden. ( …) Ook kan men iemand in een
bedreigende situatie brengen, bijvoorbeeld door de deur van een vertrek
in een verlaten woning af te sluiten. Ik heb de indruk dat door een
aanvulling als voorgesteld door deze leden een aantal situaties onder
de werking van dit artikel worden gebracht die inderdaad even
bedreigend kunnen zijn als geweld of bedreiging met geweld. Ik neem het
voorstel dan ook gaarne over.’ 6.1.2. Voorts houdt de Memorie van
Antwoord (blz. 17) in: ‘ De leden van de fractie van de P.v.d.A. waren
van mening dat deze uitbreiding zou kunnen bijdragen aan het
bijvoorbeeld tegengaan van ernstige ongewenste intimiteiten op de
werkvloer. Dit zou mogelijk zijn, doch de andere feitelijkheid moet wel
zo bedreigend zijn dat het slachtoffer er echt door ‘gedwongen’ wordt,
dus geen ‘weerstand kan bieden.’ 6.1.3. Tenslotte houdt de Nota naar
aanleiding van het eindverslag (kamerstukken II, 1989/90, 20 930, nr 8,
blz. 8) omtrent de vraag wanneer er sprake van kan zijn dat iemand door
een feitelijkheid wordt gedwongen in: ‘Het gaat er ( …) om dat de
feitelijkheid zo bedreigend moet zijn dat wanneer zij niet wordt
gebezigd, het slachtoffer niet zou hebben gehandeld of nagelaten,
althans niet op het ogenblik waarop en in de omstandigheden waarin hij
(zij) thans gehandeld heeft of niet gehandeld heeft. Er moet dus een
relatie zijn tot het gebezigde middel en het handelen of nalaten. Als
een feitelijkheid zeer bedreigend is voor het slachtoffer zal zij geen
weerstand meer kunnen bieden.’ 6.2. Gelet op het hiervoren onder 6.1.
overwogene dient art. 242 Sr aldus te worden opgevat dat niet valt uit
te sluiten dat het afsluiten van een auto door middel van een centrale
deurvergrendeling onder omstandigheden een feitelijkheid kan opleveren
waardoor een slachtoffer tot het ondergaan van handelingen als bedoeld
in die bepaling wordt gedwongen. De primaire klacht van het middel, die
van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve. 6.3. Van door een
feitelijkheid tot het ondergaan van handelingen als in art. 242 Sr
bedoeld dwingen in de zin van die bepaling, kan, mede gelet op het
hiervoren onder 6.1. overwogene, slechts sprake zijn indien de
verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het
slachtoffer die handelingen tegen haar/zijn wil heeft ondergaan. 6.4.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan, ook in het licht van
’s Hofs hiervoren onder 4.3. weergegeven overweging, niet volgen dat
het opzet van de verdachte omvatte door de afsluiting van de deuren te
bereiken dat Bianca K. de bewezenverklaarde handelingen tegen haar wil
zou ondergaan, noch dat Bianca K. die handelingen tegen haar wil heeft
ondergaan. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet
met redenen omkleed, zodat het middel gegrond is.
7. Slotsom Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden uitspraak
niet in stand kan blijven en verwijzing moet volgen.
8. Beslissing De Hoge Raad: Vernietigt de bestreden uitspraak, doch
uitsluitend voor wat betreft de aangaande het onder 1 telastegelegde
genomen beslissingen en de strafoplegging; Verwijst de zaak naar het
Gerechtshof te Arnhem (militaire kamer) ten einde in zoverre op het
bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan; Verwerpt
het beroep voor het overige.
Rechters
Mrs Haak, Mout, Davids, Keijzer, Bleichrodt