Instantie
Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing
Samenvatting
Het beklag betreft het voorstel tot wegplaatsing naar een huis van
bewaring vanuit een half open inrichting ter herselectie omdat
cocainegebruik was geconstateerd. De beroepscommissie oordeelt dat, waar
de directeur ook reeds bij een eerste constatering van het gebruik van
harddrugs door klaagster haar niet langer geschikt had kunnen achten voor
verblijf in een half open inrichting, de onderhavige beslissing tot haar
wegplaatsing daaruit, gebaseerd op de uitslag van twee urinecontroles, bij
afweging van alle belangen en omstandigheden van het geval, niet
onredelijk of onbillijk kan worden geacht. Zie ook CRvS, 15 december 1994,
in zaaknr. A 94/675 bij CWI (minder diep ontsloten) op te vragen.
Volledige tekst
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als
volgt:
1. Inhoud van het beklag en de beslissing van de alleensprekende
beklagrechter: Het beklag betreft het voorstel tot klaagsters wegplaatsing
naar een huis van bewaring ter herselectie.
De alleensprekende beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard, op
de gronden als in de aangehechte beschikking weergegeven.
2. Standpunten van klaagster en de directeur: Klaagster heeft in beroep
volhard in het tegenover de alleensprekende beklagrechter ingenomen
standpunt. Voorts heeft zij wat het horen door de directeur betreft nog
betoogd dat zij in de gang, vanuit de isoleercel op weg naar het klaar
staande busje buiten, van de directeur wel heeft gehoord wat er aan de
hand was, doch niet de gelegenheid kreeg zelf het nodige naar voren te
brengen. Daarom was er volgens haar geen sprake van dat zij was gehoord.
Zij stond door het gebeuren dermate perplex dat zij er niet aan heeft
gedacht een contra- expertise van het urinemonster te vragen. Wel heeft
zij, toen zij eenmaal in het huis van bewaring was aangekomen, beklag
ingesteld. Wat de urinecontroles betreft wees de klaagster er op dat zij
die eerder heeft ondergaan en steeds negatief heeft gescoord. Toen zij op
haar verjaardag, een maandag, verlof had heeft zij cocaine gebruikt. Het
feit dat haar op die dinsdag afgenomen urine bij controle een positieve
uitslag had verbaasde haar dan ook niet. Zij meende evenwel recht te
hebben op een dergelijke eenmalige overtreding, zonder meteen te worden
overgeplaatst (ze had gerekend op een keer intrekking van het
weekendverlof), aangezien deze ingrijpende maatregel pas pleegt te worden
opgelegd wanneer voor de tweede keer sprake is van een positieve uitslag.
Aangezien cocaine hooguit drie dagen na gebruik in de urine aangetroffen
kan worden was zij ervan uitgegaan dat toen op de daaropvolgende donderdag
haar urine andermaal werd gecontroleerd, de uitslag negatief zou zijn. Dat
deze echter hoger uitviel dan de score van de test van dinsdag achtte zij
dan ook onbegrijpelijk; in de tussenliggende dagen had zij volstrekt niet
gebruikt.
De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de alleensprekende
beklagrechter. Voorts heeft hij aangevoerd dat hij bij het nemen van de
onderhavige maatregel is afgegaan -en zijns inziens ook mocht afgaan- op
de beide testuitslagen, die een stijgende lijn in klaagsters
cocainegebruik aantoonden. De directeur zette uiteen op welke wijze, door
welke functionaris en met welke voorzorgsmaatregelen de urinecontroles
worden afgenomen en uitgevoerd. Daarvan is in het onderhavige geval niet
afgeweken. Overigens is niet eerder sprake geweest van een klacht als
deze. Slechts eenmaal is verzocht om een contra- expertise; de uitslag
hiervan leverde niets nieuws op. Naar de directeur verklaarde wordt iedere
gedetineerde bij binnenkomst in de inrichting gewezen op hetgeen wel en
wat niet (druggebruik) kan, alsmede op de consequenties van het overtreden
van de regels; ook de mogelijkheid een contra- expertise aan te vragen
wordt daarbij vermeld, zodat hierop niet alsnog expliciet wordt gewezen
bij elke urinecontrole. Hoewel men na het maken van een “foutje” veelal
nog een kans krijgt betekent dit zeker niet dat men er recht op heeft om
pas bij een tweede overtreding van de regels te worden overgeplaatst.
3. Beoordeling: De beroepscommissie overweegt allereerst dat klaagster
voorafgaande aan het opleggen van de onderhavige maatregel – anders dan
wanneer sprake zou zijn van het opleggen van een disciplinaire straf-,
niet ingevolge enige wettelijk voorschrift behoefde te worden gehoord. Nu
de directeur haar naar aannemelijk is geworden, zelf mondeling heeft
geinformeerd omtrent de jegens haar genomen beslissing is in dat opzicht
geen sprake van onzorgvuldig handelen geweest. Zij overweegt voorts dat
klaagster niet heeft verzocht om een contra-expertise uit te voeren van
de haar afgenomen urinemonsters, terwijl harerzijds niet is betwist dat
zij op de hoogte was van de mogelijkheid daartoe. Zij komt tot het oordeel
dat, waar de directeur ook reeds bij een eerste constatering van het
gebruik van harddrugs door klaagster haar niet langer geschikt had kunnen
achten voor verblijf in een half open inrichting, de onderhavige
beslissing tot haar wegplaatsing daaruit, gebaseerd op de uitslag van de
twee urinecontroles, bij afweging van alle belangen en omstandigheden van
het geval, niet onredelijk of onbillijk kan worden geacht.
4. Beslissing. De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en
bekrachtigd de beschikking van de alleensprekende beklagrechter.
Rechters
Mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, drs. T. Jongsma, en mr. G.J. teLoo, leden, mr F.H.L Cussel-te Gussinklo, secretaris