Instantie: Commissie gelijke behandeling, 13 december 1994

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is op tijdelijke basis werkzaam bij de wederpartij. Haar
contract loopt af op 13 december 1994. Verzoekster stelt dat haar
contract niet verlengd zal worden omdat zij aan haar cheffin heeft
meegedeeld dat zij, als alleenstaande, zwanger wenst te worden. Zij is
van mening dat de wederpartij in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling handelt door haar contract niet te verlengen. De vraag die
voorligt is of de wederpartij verzoeksters contract niet heeft
verlengd, zoals gebruikelijk was bij gebleken geschiktheid, vanwege
haar afwezigheid in verband met IVF- behandelingen en/of angst voor
verzuim in het geval dat verzoekster zwanger zou worden. Aangezien
ongeschiktheid niet de reden kan zijn geweest voor niet-verlenging,
moet de afwezigheid van verzoekster wegens de met IVF verband houdende
behandelingen hebben meegespeeld bij het besluit om verzoekster niet in
dienst te houden. Aangezien IVF- behandelingen alleen door vrouwen
worden ondergaan, leidt dit tot direct onderscheid en heeft de
wederpartij in strijd met de Wet gehandeld. Onderscheid op grond van
beperkte inzetbaarheid bij zwangerschaps- en bevallingsverlof levert
dus direct onderscheid op.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 27 oktober 1994 verzocht mevrouw te Castricum
(hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling om met spoed
haar oordeel uit te spreken over de vraag of de te Castricum (hierna:
de wederpartij) jegens haar onderscheid maakt naar geslacht in strijd
met de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoekster is op tijdelijke basis werkzaam bij de wederpartij.
Haar contract loopt af op 13 december 1994. Verzoekster stelt dat haar
contract niet verlengd zal worden omdat zij aan haar cheffin heeft
meegedeeld dat zij, als alleenstaande, zwanger wenst te worden. Zij is
van mening dat de wederpartij in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling handelt door haar contract niet te verlengen.

2. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
spoedprocedure toegepast.

2.2. Partijen zijn opgeroepen voor de zitting van 29 november 1994.
Voorafgaand aan de zitting heeft de Commissie de wederpartij verzocht
om haar reactie te geven op het verzoekschrift, met afschrift aan
verzoekster.

2.3. Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster – mw (verzoekster)

van de kant van de wederpartij – dhr (voorzitter bestuur)
– mw (medewerkster personeelszaken) als
getuige – mw (hoofd huishoudelijke dienst bij de weder-
partij)

van de kant van de Commissie – mw mr Y. Telenga (Kamervoorzitter) – dhr
ing J. van Hemert (lid Kamer) – mw mr M. de Rooij (lid Kamer) – mw drs
J.A.M. Stolwijk (lid Kamer) – mw mr C.E. van Vleuten (lid Kamer) – mw
mr A.K. de Jongh (juridisch adviseur).

2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In
deze Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.3.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoekster is sinds 13 december 1993 werkzaam in een serviceflat
in de functie van huishoudelijk medewerkster. Zij is aangenomen door
het hoofd van de huishoudelijke dienst (hierna: het hoofd) van de
wederpartij. Haar is destijds een tijdelijk contract voor een jaar
aangeboden tot 13 december 1994 met twee maanden proeftijd.

Bij de wederpartij is het gebruik dat na een jaar het dienstverband bij
gebleken geschiktheid in een vast contract wordt omgezet.

3.2. Tijdens een gesprek in juni 1994 heeft verzoekster het hoofd
verteld dat zij al enige tijd als alleenstaande zwanger probeerde te
raken en dat zij daarvoor een aantal keren naar een kliniek moest ter
voorbereiding van een invitro fertilisatie-behandeling
(IVF-behandeling). Zij vermeldde dat de kans op een IVF-behandeling erg
klein is en dat als zij op de wachtlijst zou komen, de behandeling nog
anderhalf jaar op zich zou laten wachten. Het hoofd meende dat een
dergelijke behandeling erg zwaar was, vooral voor een alleenstaande.
Dat wist zij omdat zij dat in haar naaste omgeving had meegemaakt.
Verzoekster heeft in de periode van haar dienstverband, met goedvinden
van het hoofd, vier a vijf keer een vakantiedag opgenomen voor
ziekenhuisbezoek.

In september 1994 deelde het hoofd aan verzoekster mee dat haar
arbeidscontract niet verlengd zou worden. Zij gaf hiervoor als redenen
op dat verzoekster: – vaak misselijk en moe op het werk rondliep – werk
weigerde – weigerde om met bepaalde schoonmaakmiddelen te werken –
weigerde bij bepaalde mensen te werken – een veel te emotionele band
had met de bewoners en telkens ziek werd wanneer een van hen overleed.
Verder zouden sommige bewoners haar niet als hulp willen en was het erg
lastig dat zij eenmaal per maand naar een kliniek ging.

Er zijn gedurende het dienstverband met verzoekster geen
functioneringsgesprekken geweest.

3.3. De Commissie heeft een verklaring van de admininstratieve
medewerkster ontvangen, die erbij aanwezig was toen verzoekster haar
arbeidscontract tekende.

In deze verklaring staat dat deze medewerkster nooit heeft toegezegd
dat verzoekster in vaste dienst zou komen. Zij heeft alleen gezegd dat
de wederpartij bij gebleken geschiktheid het contract zou kunnen
omzetten in een contract voor onbepaalde tijd.

Verzoekster heeft een vijftal schriftelijke verklaringen overgelegd van
personen bij wie zij gedurende het afgelopen jaar elke week heeft
gewerkt. Uit deze verklaringen blijkt dat deze personen tevreden waren
over verzoeksters werkzaamheden.

De standpunten van partijen

3.4. Verzoekster brengt het volgende naar voren. De wederpartij wil
haar contract niet verlengen omdat deze bang is dat zij het werk niet
vol zal kunnen houden, indien zij als alleenstaande een IVF-behandeling
ondergaat, dan wel indien zij zwanger wordt. Tevens is zij bang dat
verzoekster in de toekomst vaak ziek zal zijn en dat het bestuur in dat
geval de eerste zes weken zelf de ziektekosten moet betalen. Het hoofd
heeft gezegd dat zij bang was haar eigen baan te verliezen als zij een
verkeerde beslissing zou nemen. Volgens verzoekster heeft de
wederpartij benadrukt dat de niet- verlenging niet aan haar
functioneren lag. Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee
in strijd met de wetgeving gelijke behandeling onderscheid naar
geslacht maakt.

Verzoekster heeft in mei 1994 aan het hoofd gevraagd hoe deze haar
functioneren beoordeelde en wat haar perspectieven waren. Het hoofd zou
volgens verzoekster geantwoord hebben dat alles prima verliep, dat er
genoeg budget was voor personeel en dat verzoekster zich dus helemaal
geen zorgen hoefde te maken over een vaste aanstelling. Verzoekster
stelt bovendien dat haar bij het tekenen van het contract voor de
desbetreffende functie, door een administratieve medewerkster reeds was
meegedeeld dat het contract automatisch omgezet zou worden in een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Het is onjuist dat verzoekster voor bepaalde personen weigerde te
werken. In een geval is van de ene op de andere dag besloten om een
ander dan verzoekster bij een bepaalde flatbewoner in te delen. Dit is
buiten verzoekster omgegaan en had er niets mee van doen dat zij bij
deze persoon niet meer wilde schoonmaken. Ook klopt het niet dat
verzoekster weigerde om met bepaalde schoonmaakmiddelen te werken, zij
heeft altijd met alle middelen gewerkt. Wel is het voorgekomen dat zij
het hoofd erover heeft ingelicht dat een flatbewoonster de gewoonte had
haar kleren in wasbenzine te wassen. Verzoekster deed dit met het oog
op mogelijk gevaarlijke situaties die hierdoor konden ontstaan.

Verzoekster stelt dat zij nooit heeft geweigerd om de ramen te lappen.
Wel is het een keer voorgekomen dat zij na afronding van haar eigen
werk, aanbood om ander werk te doen. Haar werd toen gevraagd om buiten
ramen te lappen. Aangezien zij merkte dat het erg koud was en zij bang
was om ziek te worden, heeft zij om ander extra werk verzocht.

De veronderstelling van de wederpartij dat verzoekster de verklaringen
van de flatbewoners onder valse voorwendselen heeft verkregen, is
onjuist. Zij heeft hen allemaal eerlijk verteld van de hoorzitting bij
de Commissie. Nog voordat zij hierom had gevraagd, zijn sommige van de
flatbewoners uit zichzelf naar het hoofd toegegaan om te zeggen dat zij
wilden dat verzoekster voor hen bleef werken. Ook is het voorgekomen
dat als verzoekster inviel, tegen haar werd gezegd dat de voorkeur aan
haar werd gegeven boven de vaste hulp van de desbetreffende
flatbewoner.

Verzoekster heeft nooit iets gemerkt van ontevredenheid over haar werk.
Zij heeft slechts een keer van het hoofd een klacht doorgekregen. Deze
klacht betrof een flatbewoonster die vond dat verzoekster een zeem niet
goed genoeg had uitgespoeld.

3.5. De wederpartij stelt het volgende. Het feit dat verzoekster in
verband met gewenste zwangerschap af en toe afwezig was en in
aanmerking wilde komen voor IVF, heeft geen rol gespeeld bij het
besluit om haar contract niet te verlengen. Na eerst overleg te hebben
gepleegd met het hoofd van de serviceflat en met een medewerkster van
personeelszaken, heeft het hoofd in een bestuursvergadering geadviseerd
om het contract niet te verlengen. Het bestuur, op dat moment niets
wetende van de IVF-plannen van verzoekster, heeft het advies van het
hoofd overgenomen. Toen het bestuur van de IVF-plannen vernam, heeft
zij uit zorgvuldigheidsoverwegingen in een volgende bestuursvergadering
nogmaals aan het hoofd gevraagd wat de redenen van niet- verlenging
waren. Het hoofd verzekerde het bestuur dat de IVF-kwestie niet had
meegespeeld. Van deze bestuursvergadering is geen verslag opgemaakt.

Tot slot brengt de wederpartij naar voren dat haar ter ore is gekomen
dat verzoekster overgelegde verklaringen van de flatbewoners heeft
gevraagd, om bij eventuele sollicitaties naar andere banen te kunnen
gebruiken. De wederpartij betwijfelt of verzoekster de flatbewoners
erover heeft ingelicht dat de verklaringen gebruikt zouden worden in
een procedure bij de Commissie.

3.6. Ter zitting heeft het hoofd het volgende verklaard. Het is niet
juist dat bij het besluit om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen
heeft meegespeeld dat verzoekster eenmaal per maand afwezig was, wegens
bezoek aan een kliniek in verband met gewenste zwangerschap. De overige
in paragraaf 3.2. genoemde redenen zijn wel juist, zij het dat werk
weigeren iets te cru is gesteld. Er waren werkzaamheden die verzoekster
liever niet deed, zoals ramen lappen als het buiten koud was. Dit heeft
verzoekster doorgegeven aan degene die het rooster maakte voor
ramenlappen, hetgeen tot gevolg had dat verzoekster hiervoor niet meer
werd ingedeeld. Ook heeft verzoekster aangegeven dat zij het er niet
mee eens was dat zij bepaalde schoonmaakmiddelen moest gebruiken. Het
was echter niet zo dat zij bepaalde schoonmaakmiddelen daadwerkelijk
niet heeft gebruikt.

Het hoofd kan zich twee gevallen herinneren dat verzoekster weigerde om
bij bepaalde flatbewoners schoon te maken, omdat zij naar de mening van
verzoekster te hoge eisen stelden. Wat betreft het misselijk en moe
rondlopen op het werk, is het zo dat verzoekster hier inderdaad
regelmatig over klaagde. Dit heeft haar er niet van weerhouden om te
komen werken, maar hierdoor ontstond wel de indruk dat het werk te
zwaar voor haar was en de angst dat verzoekster in de toekomst wegens
ziekte zou verzuimen.

Enkele keren zijn er bij het hoofd klachten gekomen van flatbewoners
over het functioneren van verzoekster. De klachten waren dat
verzoekster te weinig deed en dat zij niet goed genoeg schoonmaakte.
Dit was heel uitzonderlijk, aangezien het zelden voorkomt dat er
klachten zijn over het functioneren van huidhoudelijke krachten. De
klachten heeft het hoofd met verzoekster besproken.

Tot slot ontkent het hoofd dat zij tegen verzoekster gezegd zou hebben
dat zij bang was voor haar eigen baan als zij een verkeerde beslissing
zou nemen.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij onderscheid maakt naar
geslacht in strijd met de wetgeving gelijke behandeling door het
tijdelijk contract met verzoekster niet te verlengen.

4.2. Artikel 7A:1637ij lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) schrijft voor dat
het verboden is bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst onderscheid
te maken tussen mannen en vrouwen. Alleen in het geval van een
wettelijke uitzonderingsgrond mag van dit verbod worden afgeweken. De
wettelijke uitzonderingsgronden zijn hier niet van toepassing.

Onderscheid op grond van zwangerschap is blijkens lid 5 van artikel
7A:1637ij BW een vorm van direct onderscheid waarvoor het systeem van
de Wet geen rechtvaardiging biedt. De Commissie gelijke behandeling van
mannen en vrouwen bij de arbeid, voorgangster van deze Commissie, heeft
in eerdere oordelen uitgemaakt dat ook als zwangerschap een van de
redenen en niet de enige reden voor het gemaakte onderscheid is, dit
strijd met de Wet oplevert (Zie onder andere Commissie gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, 23 juni 1992,
oordeelnummer 518-92-37).

4.3. De vraag die voorligt is of de wederpartij verzoeksters contract
niet heeft verlengd, zoals gebruikelijk was bij gebleken geschiktheid,
vanwege haar afwezigheid in verband met IVF- behandelingen en/of angst
voor verzuim in het geval dat verzoekster zwanger zou worden.

De wederpartij heeft verschillende redenen aangedragen voor het niet
verlengen van verzoeksters contract. Deze redenen zijn echter ter
zitting niet aannemelijk gemaakt. De Commissie is dan ook geenszins
overtuigd dat op grond hiervan het contract niet is voortgezet. Bij de
ondervraging van het hoofd is immers gebleken dat van daadwerkelijke
werkweigering geen sprake is geweest. Ook heeft het hoofd toegegeven
dat verzoekster, hoewel zij bezwaar had tegen het gebruik van bepaalde
schoonmaakmiddelen, nimmer heeft geweigerd met dergelijke middelen
schoon te maken. Ook is het weigeren bij bepaalde mensen te werken en
ontevredenheid van flatbewoners over verzoeksters werk niet aannemelijk
gemaakt.

De angst van de wederpartij dat verzoekster in de toekomst wegens
ziekte zou verzuimen, baseerde zij op het feit dat verzoekster -volgens
eigen zeggen- vaak misselijk en moe op het werk rondliep. De Commissie
heeft echter niet kunnen constateren dat verzoekster bovenmatig heeft
verzuimd. De angst voor verzuim van de wederpartij op deze grond acht
de Commissie daarom niet reeel.

Wat er resteert van de aangevoerde redenen, kan naar het oordeel van de
Commissie niet leiden tot de conclusie dat verzoekster niet geschikt is
voor haar werk. Aangezien ongeschiktheid niet de reden kan zijn geweest
voor niet-verlenging, moet de afwezigheid van verzoekster wegens de met
IVF verband houdende behandelingen hebben meegespeeld bij het besluit
om verzoekster niet in dienst te houden. Aangezien IVF-behandelingen
alleen door vrouwen worden ondergaan, leidt dit tot direct onderscheid
en heeft de wederpartij in strijd met de Wet gehandeld.

4.4. De Commissie heeft niet kunnen vaststellen of angst voor verzuim
in geval van zwangerschap van verzoekster een rol heeft gespeeld bij
het besluit tot niet-verlenging.

Voor zover dit wel het geval is, wijst de Commissie op het volgende.

De Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid
heeft herhaalde malen uitgesproken (Commissie gelijke behandeling van
mannen en vrouwen bij de arbeid, 21 juni 1993, oordeelnummer 449-93-24;
17 november 1992, oordeelnummer 421-92-59; 2 oktober 1991,
oordeelnummer 438-91-68; 17 september 1990, oordeelnummer 158-90-134; 8
mei 1990, oordeelnummer 172-90-31) dat afwezigheid of verminderde
inzetbaarheid wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof een
onlosmakelijk en onvermijdelijk gevolg is van de zwangerschap zelf en
daardoor op een lijn te stellen is met de zwangerschap zelf.
Onderscheid op grond van beperkte inzetbaarheid om hiergenoemde reden
levert dus direct onderscheid op. Het systeem van de Wet kent niet de
mogelijkheid direct onderscheid naar geslacht door verwijzing naar
(afwezigheid ten gevolge van) zwangerschap te rechtvaardigen. De Hoge
Raad heeft zich hierover in genoemde zin uitgesproken in de zaak Dekker
(Dekker vs Stichting Vormingscentrum voor Jong Volwassenen VJV-centrum,
arrest 13 september 1991, NJ 1992, 855. Zie in dezelfde zaak Hof van
Justitie van de Europese Gemeenschappen, 8 november 1990, zaak
C-177/88. ), in navolging van de uitspraak van het EG-Hof in dezelfde
zaak.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de
te Castricum bij het aangaan van een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, jegens mevrouw
te Castricum onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in strijd met
artikel 7A:1637ij Burgerlijk Wetboek, door haar tijdelijke arbeidscon-
tract niet te verlengen.

Rechters

Mw mr Y. Telenga (Kamervoorzitter), dhr ing J. van Hemert (lidKamer), mw mr M. de Rooij (lid Kamer), mw drs J.A.M. Stolwijk (lidKamer), mw mr C.E. van Vleuten (lid Kamer), mw mr A.K. de Jongh(juridisch adviseur).