Instantie
Rechtbank Roermond
Samenvatting
Partijen zijn twintig jaar getrouwd geweest en hebben een minderjarig kind
van vijftien jaar. De man stelt dat de vrouw geen behoefte heeft. Zij
heeft een part-time baan en kan haar werkzaamheden uitbreiden. Verder
verzoekt de man de alimentatie te limiteren. De vrouw stelt -onder
overlegging van haar verklaring van haar werkgever- dat het aantal uren
bij haar werkgever niet kan worden uitgebreid, en voorts dat zij ten
gevolge van rugklachten niet in staat is meer uren te gaan werken. De
rechtbank gaat voorbij aan de gezondheidsklachten van de vrouw, nu zij
heeft nagelaten terzake bescheiden te produceren. Ten aanzien van de
behoefte en limitering overweegt de rechtbank voorts:
De vrouw heeft aannemelijk gemaakt dat bij haar huidige werkgever thans
geen mogelijkheden aanwezig zijn haar uren uit te breiden. Hoewel de vrouw
gelet op haar leeftijd en haar arbeidsverleden, zich beschikbaar kan
stellen voor een fulltime baan, valt, mede gelet op de situatie op de
arbeidsmarkt, doch in het midden latend haar gezondheidstoestand, thans
niet te voorzien op welke termijn zij daarin zal slagen. De rechtbank is
dan ook van oordeel dat thans aan de zijde van de vrouw behoefte aan een
uitkering tot levensonderhoud aanwezig is.
Gezien het huidige inkomen van de vrouw, welk inkomen is gelegen beneden
de op haar van toepassing zijnde ABW-norm voor een eenoudergezin, en de
welstand waarin partijen gedurende hun ruim twintig jaar durende huwelijk
hebben geleefd, acht de rechtbank het verzochte bedrag in overeenstemming
met de ten deze toepasselijke normen. De rechtbank acht gelet op het
vorenstaande geen termen aanwezig de uitkering tot levensonderhoud in tijd
te limiteren. Alimentatie wordt ƒ 145,=.
Volledige tekst
Het verloop van de procedure:
Bij exploit d.d. 17 augustus 1994 is het verzoekschrift aan B betekend.
-A heeft verzocht (kort samengevat): -echtscheiding althans scheiding van
tafel en bed; -handhaving van de ouderlijke macht; -betaling van een
uitkering voor levensonderhoud van ƒ 750,= per maand; -verdeling van de
gemeenschappelijke goederen;
B heeft op 27 september 1994 een verweerschrift bij de rechtbank ingediend
en verzocht af te wijzen de verzoeken tot: -de handhaving van de
ouderlijke macht -de uitkering tot levensonderhoud, althans de uitkering
te limiteren tot een periode van een jaar; Ten aanzien van de verzoeken
tot echtscheiding en de verdeling van de gemeenschappelijke goederen
refereerde B zich aan het oordeel van de rechtbank. B verzocht voorts:
-benoeming van hem tot voogd en A tot toeziend voogdes over het
minderjarige kind van partijen. -benoeming van A tot voogdes en hem tot
toeziend voogd over het minderjarige kind van partijen -bepaling dat de
omgangsregeling met voornoemde kinderen in goed onderling overleg zal
worden geregeld; -het voortgezet gebruik van de woning;
Blijkens zijn verklaring heeft de griffier op 27 september 1994 op de bij
de wet voorgeschreven wijze een afschrift van het verweerschrift aan A
gezonden.
A heeft op 9 november 1994 een verweerschrift tegen de zelfstandige
verzoeken bij de rechtbank ingediend en verzocht: -benoeming van haar tot
voogdes en B tot toeziend voogd over het minderjarige kind van partijen.
-benoeming van B tot voogd en haar tot toeziend voogdes over het
minderjarige kind van partijen. -bepaling dat de omgangsregeling in goed
onderling overleg zal worden geregeld; Ten aanzien van het verzoek van A
met betrekking tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning
refereerde B zich aan het oordeel van de rechtbank.
Blijkens zijn verklaring heeft de griffier op 14 november 1994 op de bij
de wet voorgeschreven wijze een afschrift van het verweerschrift aan A
gezonden.
Op 5 december 1994 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De
griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden. Bij deze
behandeling zijn verschenen: -de echtgenoten, bijgestaan door hun
advocaten;
De minderjarigen van twaalf jaar of ouder hebben een mening kenbaar
gemaakt omtrent de gezagsvoorziening.
De echtgenoten hebben in de loop van de procedure een aantal produkties
overgelegd.
Vaststellingen en overwegingen:
Uit de overgelegde bescheiden blijkt hetgeen bij verzoekschrift is gesteld
over: het huwelijk van de echtgenoten; de thans nog minderjarige kinderen;
de Nederlandse nationaliteit van de echtgenoten.
B heeft de door A gestelde duurzame ontwrichting niet weersproken en zich
aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd, zodat het verzoek tot
echtscheiding voor toewijzing vatbaar is. Dit geldt eveneens ten aanzien
van het nevenverzoek tot de verdeling van de gemeenschappelijke goederen.
Nu beide partijen om zulks hebben verzocht en de rechtbank dit het meest
in het belang van de minderjarige kinderen van partijen acht, zal de
rechtbank ten aanzien van de gezagsvoorziening en de omgangsregeling
beslissen in voege als hierna vermeld.
A heeft zich gerefereerd ten aanzien van het verzoek van B tot het
voortgezet gebruik van de echtelijke woning, weswege de rechtbank het
verzoek zal toewijzen.
Ten aanzien van het alimentatieverzoek van A overweegt de rechtbank het
navolgende. A heeft ter zitting haar verzoeken aangepast in deze zin dat
zij een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het
minderjarige kind van partijen van ƒ 400,= per maand verzoekt, alsmede een
uitkering tot levensonderhoud van ƒ 350,= per maand.
B heeft de behoefte van A aan een uitkering tot levensonderhoud bestreden,
daartoe stellende dat A die momenteel een part-time baan heeft, haar
werkzaamheden kan uitbreiden. A heeft tegen deze stellingname verweer
gevoerd. Onder overlegging van een schrijven van haar werkgever d.d. 24
augustus 1994 stelt zij dat het aantal uren bij haar werkgever niet kan
worden uitgebreid, en voorts dat zij tengevolge van rugklachten niet in
staat is meer uren te gaan werken.
De rechtbank overweegt te dezer zake het navolgende.
De rechtbank gaat aan het door A gestelde ten aanzien van haar gezondheid
voorbij nu B dit heeft weersproken en A heeft nagelaten te dezer zake
bescheiden te produceren.
A heeft aannemelijk gemaakt dat bij haar huidige werkgever thans geen
mogelijkheden aanwezig zijn haar uren uit te breiden. Hoewel A gelet op
haar leeftijd en haar arbeidsverleden, zich beschikbaar kan stellen voor
een full-time baan, valt mede gelet op de situatie op de arbeidsmarkt doch
in het midden latend haar gezondheidstoestand, thans niet te voorzien op
welke termijn zij daarin zal slagen. De rechtbank is dan ook van oordeel
dat thans aan de zijde van A behoefte aan een uitkering tot
levensonderhoud aanwezig is. Gezien het huidige inkomen van A van ƒ 1300,=
per maand netto, welk inkomen is gelegen beneden de op haar van toepassing
zijnde ABW-norm voor een een- oudergezin, en de welstand waarin partijen
gedurende hun ruim twintig jaar durende huwelijk hebben geleefd, acht de
rechtbank het verzochte bedrag in overeenstemming met de ten deze
toepasselijke normen.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande geen termen aanwezig de
uitkering tot levensonderhoud in tijd te limiteren.
Bij de beoordeling van de draagkracht van B is de rechtbank uitgegaan van
een bruto- inkomen inclusief vakantiegeld, dertiende maand uitkering en
de tegemoetkoming in de ziektekostenverzekering en de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, doch exclusief overhevelingstoeslag,
van ƒ 69,735,= per jaar. De rechtbank gaat bij de berekening van de
verschuldigde inkomstenbelasting en premieheffing uit van tariefgroep 4.
De rechtbank houdt rekening met de ABW-norm voor een een-oudergezin ad ƒ
1.686,= per maand.
A heeft aangevoerd dat slechts met een gedeelte van de door B opgevoerde
woonlasten rekening gehouden dient te worden. De rechtbank is te dien
aanzien van oordeel dat nu de netto-woonlast (hypothecaire rente en
aflossing plus forfaitaire zakelijke lasten minus fiscaal voordeel) van
B circa ƒ 1.200,= bedraagt, deze last gelet op zijn inkomen alsook op de
in de regio gangbare huurprijzen niet als buitensporig is aan te merken.
De rechtbank houdt derhalve met voornoemde woonlast rekening.
A heeft ten aanzien van de gestelde verplichtingen doorlopend krediet van
ƒ 460,= per maand opgemerkt dat, nadat zij de echtelijke woning heeft
verlaten, B terzake die krediet een bedrag groot ƒ 13.000,= heeft
opgenomen. De rechtbank overweegt dat, nu B heeft verklaard de opgenomen
gelden mede te hebben aangewend in verband met de recent gereedgekomen
woning, (inrichting, nabetaling hypotheek etc.) en hij bereid is de
verplichtingen terzake dit krediet onder vrijwaring van A op zich te nemen
en overigens de hoogte van de maandelijkse verplichtingen terzake een
doorlopend krediet niet afhankelijk is van het nader opgenomen bedrag, er
voldoende termen aanwezig zijn rekening te houden met de door A opgevoerde
post.
De rechtbank houdt voorts rekening met premie ziektekostenverzekering ten
behoeve van B in het bij hem verblijvende kind van ƒ 245,= per maand,
(inclusief een eigen risico van ƒ 25,= per maand), met premie
arbeidsongeschiktheidsverzekering ad ƒ 77,= per maand, en met premie
risicoverzekering ad ƒ 45,= per maand.
Gelet op bovenstaande gegevens en rekening houdend met de fiscale aspecten
van de zaak acht de rechtbank B in staat een bijdrage in de kosten van
verzorging en opvoeding van het minderjarig kind van partijen van ƒ 400,=
per maand, alsmede een uitkering tot levensonderhoud van ƒ 145,= per maand
te voldoen.
De hierna te treffen voorzieningen moeten het meest in het belang van de
minderjarigen worden geacht.
De rechtbank acht termen aanwezig de proceskosten tussen de echtgenoten
te compenseren.
Beslissing:
De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen echtgenoten, gehuwd op . benoemt
over het thans nog minderjarige kind van de echtgenoten: geboren te op
tot voogdes: de moeder: en tot toeziend voogd: de vader:
beveelt de afgifte van voornoemd kind aan de met de voogdij belaste ouder;
benoemt over het thans nog minderjarige kind van de echtgenoten: geboren
te op tot voogd: de vader: en tot toeziend voogdes: de moeder:.
beveelt de afgifte van voornoemd kind aan de met de voogdij belaste ouder;
bepaalt dat de vader ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de
minderjarige voornoemd, te beginnen met de dag dat deze beschikking zal
zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij
vooruitbetaling aan de ouder die het gezag over de minderjarige uitoefent
heeft te betalen een bedrag van ƒ 400,= (vierhonderd gulden) per maand,
telkens vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering die krachtens
geldende wetten of regelingen ten behoeve van die minderjarige kan of zal
worden verleend;
verstaat dat de echtgenoten met elkaar in goed onderling overleg een
omgangsregeling hebben afgesproken;
bepaalt dat B met ingang van de dag, waarop de beschikking tot
echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke
stand aan A voor levensonderhoud heeft te betalen de somma van ƒ 145,=
(honderdvijfenveertig gulden) per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
sluit voor het eerstkomende kalenderjaar geheel uit de wijziging van
rechtswege die de bij deze uitspraak bepaalde onderhoudsverplichtingen,
zonder deze uitsluiting, na heden zouden ondergaan;
beveelt de echtgenoten over te gaan tot verdeling van de goederen tussen
de echtgenoten gemeen;
benoemt, tenzij de echtgenoten binnen acht dagen na de inschrijving dezer
echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand anders
overeenkomen, notaris Van Duysens ter standplaats Tegelen, of diens
waarnemer of opvolger om op de door deze te bepalen tijd en plaats en
onder zijn leiding de verdeling te bewerkstelligen;
benoemt, voor het geval een echtgenoot weigert of nalatig blijft aan de
verdeling mede te werken, tot onzijdig persoon volgens de wet voor A, mr.
H. Theunissen, advocaat en procureur te Venlo, voor B, mr. L. Caundri,
advocaat en procureur te Venlo;
bepaalt dat A als deze op het ogenblik van de inschrijving van deze
beschikking in de registers van de burgerlijke stand de echtelijke woning
aan de nog bewoont, jegens B bevoegd is de bewoning en het gebruik van
de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes
maanden na die inschrijving voort te zetten;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart de beslissing over de gezagsvoorziening en die over de
kinderbijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart de beslissing tot toekenning van een uitkering tot
levensonderhoud voor A uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen de echtelieden zodanig dat ieder van
hen de eigen kosten draagt.
Rechters
mr. W.P.C.M. Bruinsma