Instantie: Commissie gelijke behandeling, 31 december 1994

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


De wederpartij hanteerde een bindpremie voor haar verpleegkundigen.
Verpleegkundigen kwamen niet in aanmerking voor de regeling bindpremie
indien zij langer dan drie maanden per jaar afwezig waren. Verzoekster
kwam in 1993 niet voor deze premie in aanmerking aangezien zij in dat
jaar langer dan drie maanden afwezig is geweest in verband met
zwangerschap. Verzoekster is van mening dat dit in strijd is met de
wetgeving gelijke behandeling van mannen en vrouwen. De Commissie is
van oordeel dat, hoewel de regeling bindpremie op zichzelf
sekse-neutraal is geformuleerd, hetgeen veeleer wijst op mogelijk
indirect onderscheid, hier in feite de vraag naar direct onderscheid
aan de orde is. Zwangerschap en bevalling zijn immers omstandigheden,
waardoor alleen vrouwen getroffen kunnen worden, deze omstandigheden
kunnen derhalve niet zonder meer gelijk gesteld worden met een in
beginsel sekse-neutraal begrip als verzuim wegens ziekte. Dit betekent
dat de werkgever een direct onderscheid naar geslacht maakt, indien in
het geval van verzuim vanwege zwangerschap en bevalling geen bijzondere
regeling wordt opgenomen. De werkgever heeft onderscheid naar geslacht
gemaakt.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

Op 14 april 1994 verzocht mevrouw te Schiedam
(hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en
vrouwen bij de arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of het
(hierna: wederpartij) onderscheid maakt op grond
van geslacht in strijd met de Wet gelijke behandeling van mannen en
vrouwen (WGB; Stb. 1989, 168).

De wederpartij hanteerde een bindpremie voor haar verpleegkundigen.
Verpleegkundigen kwamen niet in aanmerking voor de regeling bindpremie
indien zij langer dan drie maanden per jaar afwezig waren. Verzoekster
kwam in 1993 niet voor deze premie in aanmerking aangezien zij in dat
jaar langer dan drie maanden afwezig is geweest in verband met
zwangerschap. Verzoekster is van mening dat dit in strijd is met de
wetgeving gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid heeft het verzoek in behandeling genomen. Op 1 september 1994
is de Algemene Wet gelijke behandeling in werking getreden (AWGB; Stb.
1994, 230). De Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij
de arbeid is op die datum opgeheven. Zij heeft haar werkzaamheden
overgedragen aan de Commissie gelijke behandeling, die op 1 september
1994 is ingesteld. Deze Commissie heeft het onderzoek voortgezet.

2.2. Partijen zijn uitgenodigd hun standpunten nader toe te lichten
tijdens een zitting op 7 december 1994. De wederpartij heeft van deze
uitnodiging geen gebruik gemaakt.

Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster – de heer (gemachtigde van
verzoekster)

van de kant van de Commissie – dhr prof. mr P.F. van der Heijden
(voorzitter Kamer) – mw prof. mr J.E. Goldschmidt (lid Kamer) – mw drs
A.J. Huber (lid Kamer) – mw mr G.L.M. Lenssen (juridisch adviseur)

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder paragraaf 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

3.1. De wederpartij is een ziekenhuis. Zij hanteerde in de periode 1
januari 1991 tot en met 31 december 1993 een regeling bindpremie voor
haar verpleegkundigen. Ten grondslag aan het besluit van de
wederpartij deze regeling vast te stellen, lag het destijds bestaande
chronisch tekort aan gediplomeerd verpleegkundig personeel, waardoor de
continuiteit van de organisatie in gevaar kwam. Het personeelstekort
leidde tot een tijdelijke sluiting van beddencapaciteit van 100 bedden.
Met de regeling bindpremie wilde de wederpartij enerzijds de
verpleegkundigen aan de organisatie binden en anderzijds hen belonen
voor de bovenmaatse inspanningen die zij moesten leveren als gevolg van
het personeelstekort. De wederpartij heeft de regeling bindpremie
(‘oud’ en ‘nieuw’: zie hierna) in augustus 1993 geevalueerd. Zij heeft,
gelet op de verbeterde personele situatie binnen haar organisatie,
besloten de regeling op 31 december 1993 te laten aflopen. Het
personeel is in een nieuwsbulletin d.d. 1 september 1993 over het
bovengenoemde besluit genformeerd.

3.2. De regeling bindpremie had een tweeledig karakter en bestaat uit
de regeling bindpremie ‘nieuw’ en de regeling bindpremie ‘oud’. De
regeling bindpremie ‘nieuw’ is een regeling die van toepassing is op de
na 31 december 1990 in dienst getreden gediplomeerd verpleegkundigen
binnen de algemene verplegingsdienst. De regeling bindpremie ‘oud’
geldt voor voor 1 januari 1991 in dienst getreden personeel (deze
regeling geldt voor verzoekster). Deze regeling houdt in dat aan de
gediplomeerde verpleegkundige binnen de algemene verplegingsdienst,
onder bepaalde voorwaarden, de volgende bedragen worden uitgekeerd:
1991 een bedrag van ƒ 1.000,- bruto 1992 een bedrag van ƒ 1.500,-
bruto 1993 een bedrag van ƒ 2.000,- bruto. Daarbij is de eis dat men
op 31 december van dat jaar in dienst was. Verder gold dat bij een
onderbreking van de werkzaamheden wegens ziekte of afwezigheid
anderszins (b.v. zwangerschaps-, ouderschaps- of onbezoldigd verlof)
gedurende een periode van langer dan drie maanden aaneengesloten, geen
uitkering wordt verstrekt. Regulier opgenomen vakantiedagen
voorafgegaan of gevolgd door een hierboven bedoelde afwezigheid, werden
niet bij de periode van afwezigheid meegeteld.

3.3. Verzoekster is reeds 15 jaar werkzaam bij de wederpartij als
verpleegkundige. Zij heeft in 1991 en 1992 een uitkering gekregen op
grond van de regeling bindpremie ‘oud’. In 1993 heeft zij echter geen
uitkering ontvangen omdat zij in dit jaar langer dan drie maanden
afwezig is geweest. De reden hiervoor was haar zwangerschap: zij was 16
weken met zwangerschapsverlof en 10 weken afwezig in verband met
problemen tijdens de zwangerschap.

3.4. Verzoekster verzocht de wederpartij op 2 januari 1994 schriftelijk
de regeling bindpremie aan te passen in de zin dat afwezigheid door
zwangerschap niet als ziekte wordt meegeteld en de bindpremie alsnog
aan haar uit te keren. De wederpartij heeft dit verzoek bij brief van
19 januari 1994 afgewezen. Bij afwezigheid, ongeacht de reden,
gedurende een aaneengesloten periode van langer dan drie maanden, is er
conform het reglement, namelijk geen grond om de premie toe te kennen.
Hierop reageerde verzoekster vervolgens in een brief van 21 februari
1994. Zij wijst hierin de wederpartij op de notulen van de
Hoofdenvergadering van 16 december 1993. Volgens verzoekster wordt in
deze notulen gesteld dat zwangerschap niet gelijk is aan afwezigheid
door ziekte. Naar aanleiding hiervan verzoekt verzoekster de regeling
bindpremie overeenkomstig te interpreteren.

3.5. De ondernemingsraad heeft getracht het beleid van de wederpartij
in de door verzoekster en hemzelf gewenste zin te doen bijstellen. Dat
is niet gelukt.

3.6. Verzoekster stelt het volgende. De wederpartij maakt zich schuldig
aan discriminatie van de vrouwelijke verpleegkundige ten opzichte van
haar mannelijke collega, nu zij de afwezigheid door zwangerschap
beschouwt als ziekte en meetelt bij de beoordeling van het uitkeren van
de bindpremie aan een vrouwelijke verpleegkundige. Mannelijke
verpleegkundigen kunnen namelijk geen ziektedagen hebben door
zwangerschap.

3.7. De wederpartij is het niet eens met de stellingname van
verzoekster dat zij onterecht over het jaar 1993 geen bindpremie heeft
ontvangen en motiveert dat als volgt. Het criterium voor de beloning
was daadwerkelijke aanwezigheid. De regeling kent als bepaling dat
indien een werknemer langer dan een periode van drie maanden
aaneengesloten in een kalenderjaar afwezig is geweest, niet tot
uitbetaling zal worden overgegaan. Volgens de wederpartij is de reden
van de afwezigheid niet ter zake doende. De regeling kent, volgens de
wederpartij, geen enkel onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke
verpleegkundigen.

Ook ten aanzien van de situatie van verzoekster is de wederpartij van
mening dat de reden voor haar afwezigheid niet ter zake doet. Hierdoor
is ook de discussie over de vraag of zwangerschapsverlof als ziekte of
als verlof moet woren aangemerkt niet relevant.

3.8. De wederpartij verzoekt de Commissie op grond van bovenstaande
argumentatie, het verzoek van verzoekster niet ontvankelijk te
verklaren.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling van mannen en vrouwen onderscheid heeft gemaakt
naar geslacht door verzoekster in 1993 geen uitkering op grond van de
regeling bindpremie toe te kennen, omdat zij (vanwege zwangerschap en
bevalling) langer dan drie maanden aaneengesloten afwezig was.

Aangezien deze casus speelde voor 1 september 1994, moet getoetst
worden aan de wetgeving gelijke behandeling zoals die voor 1 september
1994 gold. Artikel 7A:1637ij lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) schrijft
voor dat de werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en
vrouwen in -onder andere- de arbeidsvoorwaarden.

Alvorens de in geschil zijnde vraag te beantwoorden, kan de vraag
gesteld worden of in deze zaak direct dan wel indirect onderscheid
tussen mannen en vrouwen in geding is. Onderscheid op grond van
zwangerschap, bevalling en moederschap is volgens artikel 7A:1637ij BW
lid 5 een vorm van direct onderscheid. De Wet maakt het niet mogelijk,
rechtvaardigingsgronden aan te voeren voor direct onderscheid anders
dan de in de Wet zelf opgenomen uitzonderingen. Van het verbod om
direct onderscheid te maken naar geslacht mag alleen worden afgeweken
in geval van geslachtsbepaaldheid (artikel 7A:1637ij BW lid 2),
bescherming van de vrouw (lid 3) en voorkeursbeleid (lid 4). Indirect
onderscheid ontstaat wanneer onderscheid op grond van andere
hoedanigheden dan het geslacht wordt gemaakt, bijvoorbeeld echtelijke
staat of gezinsomstandigheden, dat onderscheid op grond van geslacht
tot gevolg heeft, tenzij dit onderscheid objectief gerechtvaardigd is
(artikel 7A:1637ij BW lid 5).

De Commissie is van oordeel dat, hoewel de regeling bindpremie op
zichzelf sekse-neutraal is geformuleerd, hetgeen veeleer wijst op
mogelijk indirect onderscheid, hier in feite de vraag naar direct
onderscheid aan de orde is. Zwangerschap en bevalling zijn immers
omstandigheden, waardoor alleen vrouwen getroffen kunnen worden, deze
omstandigheden kunnen derhalve niet zonder meer gelijk gesteld worden
met een in beginsel sekse-neutraal begrip als verzuim wegens ziekte.

4.2. Dit betekent dat de wederpartij een direct onderscheid naar
geslacht maakt, indien in het geval van verzuim vanwege zwangerschap en
bevalling geen bijzondere regeling wordt opgenomen. Zoals gezegd is
direct onderscheid alleen toegestaan ingeval van een wettelijke
uitzonderingsgrond. Dat is hier niet aan de orde.

Het beroep van de wederpartij op de inspanning van de werknemers en het
behoud van werknemers als achtergrond van de regeling bindpremie, kan
dan ook niet als rechtvaardiging gelden. De Wet en ook de
jurisprudentie van de Hoge Raad (Hoge Raad d.d. 13 september 1991 in de
zaak Dekker/Stichting VJV-Centrum, NJ 1992, 225. Het Hof van Justitie
van de EG wees in deze zaak eerder arrest, arrest van 8 november 1990,
zaak C-177/88, NJU 1992, 224. ) is op dit punt duidelijk en biedt,
zelfs in situaties waarin zwangerschap leidt tot ongewenste praktische
en financiele consequenties voor de werkgever, geen mogelijkheid tot
het creeren van een buitenwettelijke rechtvaardigingsgrond.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het Westeinde Ziekenhuis
te Den Haag onderscheid naar geslacht heeft gemaakt jegens mevrouw
te Schiedam in strijd met artikel 7A:1637ij Burgerlijk Wetboek lid 1,
door haar in 1993 geen uitkering toe te kennen op grond van de regeling
bindpremie in verband met haar afwezigheid vanwege zwangerschap en
bevalling.

Rechters

dhr prof. mr P.F. van der Heijden (voorzitter Kamer), mw prof. mrJ.E. Goldschmidt (lid Kamer), mw drs A.J. Huber (lid Kamer), mw mrG.L.M. Lenssen (juridisch adviseur)