Instantie: Rechtbank Rotterdam, 12 januari 1995

Instantie

Rechtbank Rotterdam

Samenvatting


Partijen zijn 23 jaar getrouwd en hebben een minderjarig kind van negen
jaar oud. De man stelt dat de vrouw voldoende inkomen uit arbeid heeft om
in eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank stelt ten aanzien van
de behoefte van de vrouw: de vrouw heeft inkomen dat varieert van 1600 tot
2000 netto per maand. Zij woont nog in de echtelijke woning, waarvan de
man de lasten betaalt. Weliswaar is dat netto- inkomen niet zo laag dat
de vrouw niet in staat zou moeten worden geacht een groot deel van haar
lasten daardoor te kunnen betalen, doch het ligt gemiddeld op het
bijstandsniveau van een een-oudergezin waardoor haar behoefte aan een
bijdrage door de man vaststaat. De rechtbank neemt voorts in aanmerking
dat partijen een zekere welstand gewend zijn geweest, welke factor ook van
belang is bij het behoeftecriterium. Alimentatie wordt ƒ 1.400,=.

Volledige tekst

De feiten

De vrouw en de man hebben de Nederlandse nationaliteit.

Op 7 juli 1994 is ter griffie ingekomen een verzoekschrift van de vrouw,
waarin zij, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verzoekt: -de
echtscheiding subsidiair de scheiding van tafel en bed uit te spreken op
grond van duurzame ontwrichting van het huwelijk; -aan haar, ten laste van
de man, een uitkering tot levensonderhoud ad ƒ 3.000,= per maand toe te
kennen; -voorzieningen te treffen met betrekking tot de boedelscheiding,
nu zij met de man in gemeenschap van goederen is gehuwd en -voorzieningen
te treffen betreffende het gezag over, de omgang met en een bijdrage in
de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind.

Op 22 september 1994 is ter griffie ingekomen een verweerschrift van de
man, strekkende tot afwijzing van de nevenverzoeken van de vrouw met
betrekking tot de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
de minderjarige en de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van
de vrouw en toewijzing van het overige.

Op 21 november 1994 is ter griffie ingekomen een brief met bijlagen van
mr. E.G. Karel, advocaat van de man.

Op 5 december 1994 is ter griffie ingekomen een brief met bijlagen van mr.
F.G.L. van Ardenne, advocaat van de vrouw.

De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 22
december 1994. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

De inhoud van de gemelde bescheiden wordt als hier ingevoegd beschouwd.

De rechtsoverwegingen:

Nu zowel de vrouw als de man de Nederlandse nationaliteit bezit, komt aan
de Nederlandse rechter krachtens artikel 184, lid 1 aanhef en sub a van
het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rechtsmacht toe in is in casu
deze rechtbank bevoegd.

Krachtens het bepaalde in artikel 1, lid 1, aanhef en sub a van de Wet van
25 maart 1981, Staatsblad 1981 no. 166, is, nu zowel de vrouw als de man
de Nederlandse nationaliteit bezit, Nederlands recht van toepassing op de
echtscheiding.

De vrouw heeft aan haar verzoek tot echtscheiding ten grondslag gelegd dat
het huwelijk van de man en de vrouw duurzaam is ontwricht, hetgeen door
de man is erkend.

Op de nevenverzoeken van de vrouw is eveneens Nederlands recht van
toepassing.

Het door de vrouw verzochte met betrekking tot de boedelscheiding en de
gezagsvoorziening is, als niet door de man weersproken en op de wet
gegrond, voor toewijzing vatbaar.

Met betrekking tot de omgangsregeling overweegt de rechtbank dat dit
nevenverzoek, als niet weersproken door de vrouw, geen verdere bespreking
en beslissing meer behoeft, aangezien partijen dit in onderling overleg
zullen regelen.

Ten aanzien van het verzoek van de vrouw tot levensonderhoud en een
bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige
kind overweegt de rechtbank:

De vrouw heeft aan haar verzoek tot levensonderhoud ten grondslag gelegd
dat zij onvoldoende inkomsten heeft om in haar eigen levensonderhoud te
kunnen voorzien, dat de man een inkomen geniet van ƒ 4.000,= netto per
maand en derhalve in staat moet worden geacht bij te dragen in de kosten
van haar levensonderhoud en in de kosten van verzorging en opvoeding van
de minderjarige.

De man heeft aangevoerd: -primair dat de vrouw in haar eigen
levensonderhoud kan voorzien omdat zij voldoende inkomsten geniet uit
eigen arbeid; daarnaast onderhoudt de vrouw een relatie met een andere
man, die eveneens eigen inkomsten heeft; -subsidiair dat hij niet in staat
is enige bijdrage te leveren in het onderhoud van de vrouw en in de kosten
van verzorging en opvoeding van de minderjarige.

Ten aanzien van de behoefte van de vrouw:

De vrouw heeft als oproep-bejaardenhulp een inkomen dat varieert van ƒ
1.635,= tot ƒ 2.080,= netto per maand (excl. vakantiegeld). De vrouw woont
nog in de echtelijke woning, waarvan de man de lasten betaalt.

Weliswaar is dat netto-inkomen niet zo laag dat de vrouw niet in staat zou
moeten worden geacht een groot deel van haar lasten daardoor te kunnen
betalen, doch het ligt gemiddeld op het bijstandsniveau van een
een-oudergezin waardoor haar behoefte aan een bijdrage door de man
vaststaat. De rechtbank neemt voorts in aanmerking, dat partijen een
zekere welstand gewend zijn geweest, welke factor ook van belang is bij
het behoefte-criterium. Indien te zijner tijd de echtelijke woning is
verkocht, kan dat aanleiding zijn opnieuw de behoefte en draagkracht van
partijen aan de orde te stellen in het kader van de eventuele wijziging
van de onderhoudsbijdragen.

Ten aanzien van de financiele draagkracht van de man:

De rechtbank heeft bij het vaststellen van de financiele draagkracht van
de man rekening gehouden met de volgende gegevens (de bedragen op hele
guldens afgerond), waarbij zij is uitgegaan van de norm voor een
alleenstaande volgens de Algemene Bijstandswet:

-een bruto jaarinkomen van ƒ 79.736,=; -hypotheekrente ƒ 11.304,= per jaar
(12 x 942,=); -eigen woonlasten ƒ 250,= per maand; -premie
ziektekostenverzekering ƒ 96,= per maand en -rente en aflossing van een
schuld bij ad ƒ 238,= per maand.

De rechtbank gaat er tevens van uit dat de man, zoals hij heeft toegezegd,
het schoolgeld en de leermiddelen voor A blijft betalen ad ƒ 215,= per
maand.

De rechtbank houdt geen rekening met de door de man opgevoerde
*reiskosten, nu de door de man te ontvangen reiskostenvergoeding
kostendekkend geacht moet worden; *rente en aflossing van schuld bij
, aangegaan voor de aankoop van obligaties, aangezien dit vermogensvorming
betreft en *lijfrente, aangezien dit eveneens vermogensvorming betreft.

Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een bijdrage in de kosten van
verzorging en opvoeding van de minderjarige ad ƒ 250,= per maand en een
hierna te bepalen bijdrage tot levensonderhoud van de vrouw redelijk en
billijk.

Beschikkende op het door de vrouw verzochte:

Spreekt de echtscheiding uit.

Kent ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud
toe van ƒ 1.400,= per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst
op de dag, dat deze beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van
de burgerlijke stand.

Bepaalt dat de man met de vrouw overgaat tot verdeling van de
gemeenschappelijke goederen.

Benoemt, indien de man en de vrouw binnen acht dagen na de inschrijving
van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand zich niet over
de keuze van een notaris zullen hebben verstaan, tot notaris ten overstaan
van wie de werkzaamheden van de verdeling zullen geschieden: M.A. Korbijn,
notaris ter standplaats of diens waarnemer of opvolger.

Bepaalt dat de man en de vrouw voor de gekozen of benoemde notaris te dien
einde moeten verschijnen op door deze te bepalen tijd en plaats.

Benoemt tot onzijdige persoon om de man, indien hij mocht weigeren voor
de notaris te verschijnen, of verschenen zijnde, mocht weigeren tot de
verdeling mede te werken, te vertegenwoordigen en hetgeen hij mocht
ontvangen te beheren: mr. C.G. van Delft, .

Benoemt tot onzijdig persoon om de vrouw, indien zij mocht weigeren voor
de notaris te verschijnen, of verschenen zijnde, mocht weigeren tot de
verdeling mede te werken, te vertegenwoordigen en hetgeen zij mocht
ontvangen te beheren: mr. R. A. Felix.

Benoemt de vrouw tot voogdes en de man tot toeziend voogd over voornoemde
minderjarigen.

Beveelt -voorzoveel nodig- de afgifte van voornoemde minderjarige aan de
vrouw.

Bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de
voogdij een aanvang neemt, als bijdrage in de kosten van verzorging en
opvoeding van de minderjarige telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren ƒ
250,= per maand, vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering die hem
op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze
minderjarige kan of zal worden verleend.

Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de
beslissing op de nevenverzoeken tot het levensonderhoud, de
gezagsvoorziening en de kinderalimentatie.

Wijst af het meer of anders verzochte.

Compenseert de proceskosten aldus dat iedere echtgenoot de eigen kosten
draagt.

Rechters

mr. De Roos