Instantie: Rechtbank Middelburg, 25 januari 1995

Instantie

Rechtbank Middelburg

Samenvatting


Na dertien jaar huwelijk wordt in 1982 de echtscheiding uitgesproken.
Ten tijde van de echtscheiding waren de kinderen acht en tien jaar.
Sinds 1993 heeft de vrouw weer een deeltijdbaan. De rechtbank wijst het
verzoek van de man tot nihil-stelling van de alimentatie af met de
motivering dat de kansen van de vrouw op de arbeidsmarkt beperkt zijn
gezien haar leeftijd en haar sollicitatiepogingen, en acht een inkomen
op bijstandsniveau niet in overeenstemming met het eerdere
welstandsniveau. Beeindiging van de alimentatie na vijftien jaar, per
31 december 1997, wijst de rechtbank af omdat de vrouw nu reeds beroep
doet op de hardheidsclausule en om verlenging vraagt.

Volledige tekst

1. Het verloop van het proces.

De man heeft een verzoekschrift ingediend strekkende tot wijziging van
de op grond van het vonnis van deze rechtbank van 11 augustus 1982 en
de nadien getroffen onderhandse regelingen de door hem ten behoeve van
de vrouw verschuldigde alimentatie. Met ingang van 1 september 1992 zou
de alimentatie op nihil moeten worden gesteld, althans te worden
verminderd tot een bedrag dat gelijk is aan het verschil tussen de
alimentatie en de bruto-arbeidsinkomsten van de vrouw, althans tot een
bedrag en met een ingangsdatum als de rechtbank vermeent te behoren.
Voorzover wordt bepaald dat de man nog een (verlaagde) alimentatie
dient te betalen, wordt verzocht te bepalen dat deze alimentatie zal
eindigen op 31 december 1997.

De vrouw heeft tijdig een verweerschrift ingediend. Zij heeft verzocht
de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren danwel het
verzoek af te wijzen.

De zaak is behandeld op de terechtzitting van 5 december 1994.

2. De feiten

Bij vonnis van deze rechtbank van 11 augustus 1982 is ondermeer bepaald
dat de man ten behoeve van de vrouw een alimentatie van ƒ 2300,- per
maand zou betalen. Die alimentatie beloopt thans ingevolge de
wettelijke indexering ƒ 2825,40 per maand.

3. Het geschil

3.1. De man is van mening dat zijn alimentatieverplichting behoort te
beeindigen omdat de vrouw inmiddels in staat moet worden geacht om door
arbeid geheel in haar levensonderhoud te voorzien. Ter onderbouwing
daarvan heeft hij aangevoerd dat de huwelijkse samenleving circa elf
jaar heeft geduurd en hij thans al ruim dertien jaar alimentatie
betaalt. Ten tijde van de echtscheiding waren de kinderen niet zo erg
jong meer, namelijk tien en acht jaar oud. De man heeft gesteld dat
door het huwelijk en de taakverdeling ten aanzien van de kinderen de
verdiencapaciteit van de vrouw niet nadelig is beinvloed. Volgens de
man heeft de vrouw ruimschoots -ook financieel- de mogelijkheid gehad
om ook zelf een carriere op te bouwen maar heeft ze die mogelijkheid
onbenut gelaten. In 1987 is de vrouw buitenshuis gaan werken. Vanaf mei
1989 tot november 1989 werkte zij bij een uitzendorganisatie en
vervolgens in een vaste aanstelling als receptioniste/telefoniste bij
de gemeentelijke Sociale Dienst te Middelburg. Sinds augustus 1992
wonen de kinderen niet meer bij de vrouw. De belemmering voor het
vinden van een betaalde baan buitenshuis, bijvoorbeeld gelegen in het
verzorgen van jonge kinderen, is volgens de man voor de vrouw al tien
jaar geleden weggevallen. Volgens de man heeft de vrouw niet aangetoond
dat ze alle pogingen in het werk heeft gesteld om full-time werkzaam te
kunnen zijn. Hij heeft zich in dit verband tevens beroepen op de
strekking van de op 1 juli 1994 in werking getreden wetten van 28 april
1994, Stb. 324 en 325 (Wet limitering alimentatie).

3.2. Subsidiair meent de man dat de behoefte aan alimentatie is
verminderd omdat de vrouw reeds een aantal jaren een werkkring heeft op
grond waarvan zij in ieder geval gedeeltelijk in eigen levensonderhoud
kan voorzien.

3.3. Voor het geval de rechtbank van oordeel mocht zijn dat de man nu
nog alimentatieplichtig is, heeft de man voorts verzocht om te bepalen
dat deze alimentatieplicht zal eindigen op 31 december 1997.

3.4. De alimentatievermindering dient volgens de man in te gaan op 1
september 1992, zijnde de datum waarop de kinderen bij de vrouw
metterwoon zijn vertrokken.

3.5. De vrouw heeft de wijziging van omstandigheden die de man heeft
aangevoerd betwist en meent dat de man in zijn verzoek
niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Volgens de vrouw kan ze niet volledig in haar eigen levensonderhoud
voorzien. Ze heeft weliswaar een eigen werkkring verkregen, maar
slechts door de inkomsten daaruit te combineren met de
alimentatie-inkomsten kan ze zich op een aanvaardbaar bestaansniveau
handhaven. De vrouw is vanaf 1 januari 1993 in vaste dienst werkzaam
bij de gemeente Middelburg tegen een bruto salaris van ƒ 1775,- per
maand. Ze werkt part-time voor 50%. Ondanks gedane moeite is het de
vrouw niet gelukt een fulltime dienstverband bij de gemeente of elders
te verkrijgen. Volgens de vrouw wordt het voor haar steeds moeilijker
een andere, betere betaalde dienstbetrekking te krijgen. De vrouw heeft
gesteld dat ze geen werk heeft kunnen zoeken toen de kinderen jong
waren. Ze is toen de kinderen 17 en 15 jaar oud waren op zoek gegaan
naar een werkkring. Volgens de vrouw was het in het belang van de
kinderen dat zij zelf het huishouden kon verrichten en de kinderen kon
opvangen na schooltijd. De situatie is tijdens het huwelijk ook altijd
zo geweest; de vrouw zorgde voor de kinderen en het huishouden en de
man zorgde voor het inkomen. Haar werk als medisch secretaresse heeft
ze niet meer kunnen oppakken, omdat alle medische specialisten in de
regio collega’s van haar voormalig echtgenoot zijn. De vrouw meent dat
de verhouding tussen de inkomens van haarzelf en haar voormalige
echtgenoot van belang is en wenst inzage in zijn financiele situatie.

3.6. Limitering van de alimentatie tot 31 december 1997 is volgens de
vrouw niet aan de orde. Mocht het verzoek worden toegewezen, dan dient
de wijziging eerst in te gaan vanaf de dag dat de beslissing daartoe in
kracht van gewijsde is gegaan.

3.7. De vrouw heeft zich verzet tegen de verzochte ingangsdatum van de
alimentatiewijziging. Mocht het verzoek worden toegewezen, dan dient de
wijziging eerst in te gaan vanaf de dag dat de beslissing daartoe in
kracht van gewijsde is gegaan.

4. De beoordeling

4.1. De omstandigheden zijn gewijzigd sinds de vaststelling van de
thans geldende alimentatie. De vrouw heeft inmiddels een betaalde baan.
De man is dus ontvankelijk in zijn verzoek tot alimentatievermindering.

4.2. In deze procedure is niet de draagkracht van de man in het geding,
maar de behoefte van de vrouw. Uitgangspunt is immers dat de
alimentatieplichtige niet een hoger bedrag behoeft te betalen dan het
bedrag waaraan de alimentatiegerechtigde behoefte heeft om in het
levensonderhoud te kunnen voorzien. De zogenaamde jus-vergelijking waar
de vrouw om heeft verzocht, komt slechts aan de orde wanneer er
omstandigheden zijn die aanleiding geven om de alimentatie lager vast
te stellen dan de behoefte, niet hoger. Nu niet is gesteld of gebleken
dat de vrouw behoefte heeft aan meer alimentatie dan zij thans
ontvangt, is de man niet verplicht om inzage te geven in zijn
financiele positie.

4.3. De stelling van de man dat van hem niet kan worden verlangd dat
hij ongelimiteerd alimentatie moet blijven voldoen is, mede gelet op de
strekking van de Wet limitering alimentatie op zichzelf beschouwd
juist. De verantwoordelijkheid die men door het huwelijk op zich heeft
genomen, houdt weliswaar een verplichting in om bij te dragen in het
levensonderhoud van de andere partij maar rechtvaardigt niet dat die
verplichting na beeindiging van de huwelijksband ongelimiteerd blijft
bestaan. Nu er nog geen drie jaren zijn verstreken sinds de
inwerkingtreding van genoemde wet biedt deze wet, gelet op de daarbij
behorende overgangsregeling, op zich geen grond voor een stopzetting
van rechtswege van de alimentatieverplichting op dit moment. Het is in
beginsel dan ook aan de man om aan te tonen dat er voldoende feiten en
omstandigheden zijn op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat er
bij de vrouw geen behoefte meer bestaat aan alimentatie. De man is daar
naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd.

4.4. Beide partijen hebben over en weer argumenten aangevoerd op grond
waarvan de alimentatie al dan niet zou moeten worden stopgezet. Bij de
afweging van die argumenten acht de rechtbank van doorslaggevend belang
de leeftijd van de vrouw en haar kansen op de arbeidsmarkt. De vrouw is
thans 48 jaar oud. Aannemelijk is geworden dat de vrouw tijdens het
huwelijk de zorg en opvoeding van de kinderen voor haar rekening heeft
genomen en de man zijn carriere als medisch specialist heeft kunnen
opbouwen. De vrouw heeft weliswaar pas op een tijdstip dat de kinderen
17 en 15 jaar oud waren naar een betaalde baan omgezien, maar anders
dan de man stelt, heeft dit niet tot gevolg de alimentatie reeds hierom
beeindigd moet worden. Hierbij is van belang dat de vrouw voldoende
aannemelijk heeft gemaakt dat zij moeite heeft gedaan om betaald werk
te vinden en om haar part-time baan uit te breiden tot een full-time
betrekking.

4.5. De man heeft onvoldoende weersproken dat de huidige inkomsten uit
arbeid van de vrouw op dit moment onvoldoende zijn om in haar
levensonderhoud te voorzien. Gelet op de genoten welstand tijdens het
huwelijk en de hoogte van alimentatie in de voorbije jaren is het niet
redelijk dat de behoefte van de vrouw thans tot bijstandsniveau wordt
teruggebracht. Gelet op de leeftijd van de vrouw, alsmede gelet op haar
arbeidsverleden en opleidingsniveau zijn haar kansen op de arbeidsmarkt
niet dusdanig dat uitbreiding van haar werkzaamheden en verhoging van
haar inkomen op korte termijn te realiseren zijn. Voor nihilstelling
van de alimentatie is op dit moment dan ook geen plaats.

4.6. Voor een vermindering van de alimentatie ziet de rechtbank wel
aanleiding. De vrouw heeft, totdat zij enige jaren geleden inkomsten
uit arbeid is gaan genieten, steeds in haar levensonderhoud kunnen
voorzien door middel van de door de man betaalde alimentatie. Nu geen
feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die duiden op het
tegendeel, gaat de rechtbank er van uit dat deze alimentatie voldoende
was om in haar levensonderhoud te voorzien. Met de man is de rechtbank
van oordeel dat de inkomsten die de vrouw thans geniet naast haar
alimentatie, haar behoefte derhalve overtreffen. Dit geldt te meer nu
de kinderen het huis hebben verlaten, hetgeen kostenbesparend voor de
vrouw lijkt te zijn. Nu de vrouw er in het verleden blijk van heeft
gegeven in haar levensonderhoud te kunnen voorzien met een bedrag ad
(thans geindexeerd) ƒ 2825,- per maand, dient haar behoefte op dat
bedrag te worden vastgesteld. De vrouw geniet eigen inkomsten van
circa ƒ 1775,- bruto per maand, zodat de alimentatie zal worden
vastgesteld op ƒ 1050,- per maand.

4.7. Vervolgens dient te worden beoordeeld het verzoek om de
alimentatieplicht reeds nu te beeindigen per 31 december 1997. Omdat de
vrouw nu al een beroep heeft gedaan op de hardheidsclausule en
verlenging van de termijn heeft verzocht, dient het verzoek van de man
op dit punt te worden afgewezen. Op dit moment kan nog onvoldoende
worden beoordeeld hoe de omstandigheden van de man en de vrouw ultimo
1997 zullen zijn. Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank
hierbij nog het volgende. Hoewel dit verzoek van de man thans moet
worden afgewezen, is het niet uit te sluiten dat, zodra de
alimentatieverpliching vijftien jaar heeft geduurd, een verzoek van de
man tot beeindiging in zijn voordeel zou kunnen uitvallen. Het is dan
ook aan de vrouw aan te bevelen om haar sollicitatiepogingen voort te
zetten en hiervan bewijsstukken te verzamelen.

4.8. De rechtbank ziet geen aanleiding om de alimentatievermindering te
laten ingaan per 1 september 1992. Het zou niet redelijk zijn om de
vrouw nu te overvallen met aanzienlijke alimentatievermindering met
terugwerkende kracht tot september 1992. De redenen die de man heeft
gegeven voor het feit dat hij niet eerder wijziging van de alimentatie
heeft verzocht hebben de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen
brengen. De alimentatiewijziging zal ingaan per datum van indiening van
het verzoekschrift. Vanaf die datum heeft de vrouw rekening kunnen
houden met een eventuele alimentatiewijziging.

5. De beslissing

De rechtbank:

Wijzigt de bij vonnis van 11 augustus 1982 vastgestelde bijdrage in het
levensonderhoud van de vrouw aldus dat deze wordt vastgesteld op ƒ
1050,- (eenduizend en vijftig gulden) per maand, maandelijks bij
vooruitbetaling te voldoen, zulks met ingang van 29 augustus 1994.

Verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de hare draagt.

Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.

Noot

De Wet tot limitering van de alimentatieduur was nauwelijks in werking
getreden (1 juli 1994) of de eerste verzoeken tot beeindiging per
vroegst mogelijke datum werden bij de rechtbanken ingediend.
Bovenstaande procedure is er een van. De omstandigheden van de vrouw
zijn vrijwel gelijk aan het voorbeeld dat de CDA-leden gaven ter
adstructie van hun stelling dat de 12-jaars termijn een belemmering zal
kunnen vormen voor een rechterlijke toetsing en geen houvast biedt voor
de financiele verrekening van de gevolgen van de bewuste keuzes van de
partners (eindverslag Tweede Kamercommissie, 1986-1987, 19 295, nr. 8).
De vrouw – thans 49 jaar – heeft bij het begin van haar huwelijk haar
studie pedagogiek opgegeven en is gaan werken teneinde de studie van
haar man te financieren, om nadien het werk op te geven teneinde de
feitelijke zorg voor de kinderen op zich te nemen. Hoewel de rechtbank
het verzoek tot beeindiging op grond van de in de wet opgenomen
overgangsregeling vooralsnog heeft afgewezen behoort een definitieve
beeindiging over 3 jaar tot de reele mogelijkheden. Althans dat geeft
de rechtbank de vrouw mee in overweging 4.7, waar zij stelt: ‘Hoewel
dit verzoek van de man thans moet worden afgewezen, is het niet uit te
sluiten dat, zodra de alimentatieverplichting vijftien jaar heeft
geduurd, een verzoek van de man tot beeindiging in zijn voordeel zou
kunnen uitvallen.’ De rechtbank adviseert vervolgens de vrouw haar
sollicitatiepogingen voort te zetten en daarvan de bewijsstukken te
verzamelen.

Kijken we naar de geschiedenis van de totstandkoming van de wet dan
blijkt dat er met name grote weerstanden bestonden tegen de
oorspronkelijke overgangsregeling. Deze overgangsregeling hield in dat
ook de reeds bestaande alimentaties, welke niet aan een termijn waren
gebonden, van rechtswege zouden eindigen. Beeindiging zou dan 3 jaar na
de inwerkingtreding van de wet plaatsvinden. Met name de positie van
oudere gescheiden vrouwen was hierbij in het geding. Om te voorkomen
dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel zou verwerpen is via een novelle
de overgangsregeling voor reeds bestaande alimentatieverplichtingen
aangepast. De overgangsregeling luidt nu: – De alimentatieplichtige kan
beeindiging van de alimentatie verzoeken wanneer de
alimentatieverplichting minimaal 15 jaar heeft geduurd. De wet stelt
niet als voorwaarde dat er daadwerkelijk alimentatie moet zijn betaald.
– Beeindiging vindt niet eerder plaats dan 3 jaar na de
inwerkingtreding van de wet. – De rechter beeindigt de alimentatie
tenzij de alimentatiegerechtigde om verlenging vraagt. De
alimentatiegerechtigde moet daarbij feiten en omstandigheden aanvoeren
die de rechter ervan overtuigen dat beeindiging van de alimentatie zo
ingrijpend is dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
van de alimentatiegerechtigde niet kan worden gevergd. – Checklist: de
rechter dient bij de beoordeling in ieder geval rekening te houden met
(niet limitatief): a. de leeftijd van de uitkeringsgerechtigde b. of er
uit het huwelijk kinderen zijn geboren c. de datum en duur van het
huwelijk en de mate waarin dit de verdiencapaciteit van betrokkenen
heeft beinvloed d. de omstandigheid dat de uitkeringsgerechtigde geen
recht heeft op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van
de alimentatieplichtige. – Wanneer de rechter het verzoek van de
alimentatiegerechtigde honoreert stelt hij een termijn vast en bepaalt
tevens of de alimentatiegerechtigde na het verstrijken van deze termijn
wederom om verlenging kan verzoeken. – De overgangsregeling is van
toepassing op door de rechter vastgestelde alimentaties en op door
partijen bij overeenkomst vastgestelde alimentaties. Geen uitzondering
is gemaakt voor overeenkomsten met het niet-wijzigingsbeding van art.
159 Boek 1, BW.

Verlenging In de wettekst is niet opgenomen dat de verlengingstermijn
aan een bepaald maximum is gebonden. De in art. 1:157 lid 3 en lid 6 BW
genoemde maximumtermijnen van respectievelijk 12 en 5 jaar zijn alleen
bedoeld voor die gevallen, waarbij de rechter voor de eerste maal een
termijn vaststelt. In beginsel zou de rechter bij verlenging een
zodanig lange termijn kunnen vaststellen dat de vrouw normaal gesproken
tot aan haar dood alimentatie zal blijven ontvangen. Met name in die
gevallen waarbij de rechter op grond van omstandigheden die niet
vatbaar zijn voor wijziging oordeelt dat verlenging redelijk en billijk
is, zal het om proceseconomische redenen verstandig zijn de
verlengingstermijn zeer lang te maken. Als niet voor wijziging vatbare
omstandigheden kunnen worden aangemerkt: duur van het huwelijk en de
daaraan voorafgaande samenleving; taakverdeling tijdens het huwelijk;
zorg voor de kinderen tijdens en na het huwelijk; werkervaring van de
vrouw voor of tijdens het huwelijk; arbeids(on)geschiktheid van de
vrouw tijdens het huwelijk; leeftijd van de vrouw ten tijde van het
verzoek tot verlenging; opleiding van de vrouw ten tijde van het
verzoek; mogelijkheden op de arbeidsmarkt, wel of geen recht op een
deel van het ouderdomspensioen van de alimentatieplichtige.

Mocht zich in de verlengingsperiode een wijziging van omstandigheden
voordoen, dan zal op grond van art. 1:401, lid 2 BW wijziging moeten
worden verzocht.

Checklist/motivering De in de overgangsregeling opgenomen checklist
komt deels overeen met de strenge motiveringseisen van de Hoge Raad in
zijn arresten van 11 juni 1982 (NJ 1983, 595 en 596). Daarbij ging het
om limiteringsuitspraken, die waren gebaseerd op niet voor wijziging
vatbare omstandigheden en waarvan het feitelijke gevolg is dat de
alimentatie na ommekomst van de termijn definitief eindigt. De Hoge
Raad stelt dat in de motivering onder meer de volgende bijzondere
omstandigheden moeten worden betrokken: 1. De tijdstippen waarop de
vrouw, naarmate de verzorging en opvoeding van de kinderen zulks
toeliet, geheel of gedeeltelijk op een voor haar – mede gezien haar
leeftijd en eventuele vooropleiding – passende wijze aan het
arbeidsproces kon gaan deelnemen of zich daarop door middel van een
voor haar geschikte opleiding kon gaan voorbereiden. 2. De
mogelijkheden die toen voor passend – zo nodig aanvankelijk in deeltijd
te verrichten – werk of voor een geschikte opleiding bestonden ter
plaatse waar dit werk of deze opleiding voor de vrouw vanuit haar
woonplaats bereikbaar waren. 3. Hetgeen toen te dier zake, mede gelet
op de maatschappelijke opvattingen in de kring waartoe de vrouw toen
behoorde, van haar kon worden gevergd. 4. De omstandigheid dat, indien
de vrouw van de voor haar bestaande mogelijkheden binnen de grenzen van
wat van haar gevergd kon worden, gebruik had gemaakt, zij na het einde
van de alimentatie in haar eigen levensonderhoud zou hebben kunnen
voorzien. Door het opnemen van de checklist zullen ook de uitspraken in
verlengingsverzoeken op grond van de overgangsregeling moeten voldoen
aan de hoge motiveringseisen. Dat lijkt niet meer dan logisch; wanneer
de rechter immers besluit niet te verlengen of eenmalig te verlengen,
zal de alimentatie definitief eindigen.

In deze uitspraak wordt het verzoek tot limitering op grond van een
aantal genoemde omstandigheden afgewezen (waarbij de rechtbank de
leeftijd van de vrouw en haar kansen op de arbeidsmarkt van
doorslaggevend belang acht), terwijl de rechtbank tegelijkertijd
waarschuwt dat na 15 jaar alimentatie diezelfde omstandigheden – die
in 3 jaar niet in positieve zin zullen zijn gewijzigd – wel eens niet
meer voldoende relevant kunnen zijn om de alimentatie te verlengen.
Daarmee wekt de Rechtbank de indruk dat de niet voor wijziging vatbare
omstandigheden, die bij het verzoek tot limitering reden waren om de
limitering af te wijzen, anders gewogen zullen kunnen worden bij
verzoeken tot verlenging na 15 jaar. De rechtbank is bijzonder vaag in
haar overweging (4.7): ‘ … het is niet uit te sluiten ….
beeindiging in zijn voordeel zou kunnen uitvallen.’ Een afweging van de
in de checklist genoemde omstandigheden vindt niet plaats. Juist deze
omstandigheden zijn niet voor wijziging vatbaar, zodat op basis daarvan
zeker over het verzoek tot verlenging van de alimentatie had kunnen
worden beslist. Zou de financiele situatie van de vrouw in de toekomst
veranderen, dan kan altijd wijziging op grond van gewijzigde
omstandigheden worden verzocht.

Wat niet op het lijstje van de Hoge Raad staat, maar wel in de
checklist is opgenomen, is de mate waarop het huwelijk invloed heeft
gehad op de verdiencapaciteit van betrokkenen. In de memorie van
antwoord (Eerste Kamer, 1993-1994, 22 170, nr. 109a) merkt de
staatssecretaris op dat in het aspect van de verdiencapaciteit mede
besloten ligt de tussen man en vrouw gedurende het huwelijk bestaande
rolverdeling. De rechter zal dus rekening moeten houden met de
rolverdeling en de daardoor voor de man en de vrouw toe- of afgenomen
verdiencapaciteit. En daarmee kom ik terug bij bovenstaande zaak. Zelfs
indien de vrouw erin slaagt een full-time baan te vinden en zij dus
geheel in haar eigen onderhoud zal kunnen voorzien, zal zij nimmer de
opgelopen loopbaanachterstand kunnen inlopen. Een loopbaanonderbreking
– zoals dit in de praktijk bij vrouwen het meeste voorkomt wegens de
zorg voor kinderen – betekent naast een achterstand in verdere
ontwikkeling van deze loopbaan tevens een verlies aan verdiencapaciteit
van twee procent per niet-gewerkt jaar (Sociaal en Cultureel Rapport
1988, Sociaal en Cultureel Planbureau). Voor de vrouw betekent 17 jaar
zorg voor de kinderen een verlies aan verdiencapaciteit van 34 procent.
Bij de man is het omgekeerde het geval; door de rolverdeling is zijn
verdiencapaciteit toegenomen. Zijn inkomen is thans zodanig hoog dat
hij in de procedure heeft kunnen stellen dat de ƒ 2800,- alimentatie
zijn draagkracht niet te boven gaat.

Redelijkheid en billijkheid De rechter zal in zijn oordeel over de
redelijkheid en billijkheid van beeindiging of verlenging van de
alimentatie de omstandigheden van beide partijen moeten betrekken.
Althans, dat geeft de staatssecretaris aan in de memorie van antwoord
(Eerste Kamer, 1993-1994, 22 170, nr. 109a), waar hij stelt het
redelijkheids- en billijkheidscriterium niet alleen te willen laten
gelden voor de omstandigheden van de alimentatiegerechtigde, maar, …
ook de omstandigheden van de alimentatieplichtige en de situatie van
beide partijen en hun onderlinge verhouding ten tijde van hun huwelijk
kunnen mede bepalend zijn voor de situatie waarin de
onderhoudsgerechtigde zich alsdan bevindt … Wanneer de rechter over
drie jaar het verlengingsverzoek van de vrouw zou afwijzen is de vrouw
voor de rest van haar leven aangewezen op een inkomen op minimumniveau,
terwijl de man in ruime mate van welstand zal leven. Redelijk en
billijk?

Tot slot wil ik nog kort ingaan op het door de rechtbank toegewezen
verzoek tot vermindering van de alimentatie. Bij de bepaling van de
behoefte van de vrouw is de rechtbank uitgegaan van het bij de
echtscheiding door de rechter vastgestelde alimentatiebedrag. Dit
bedrag is destijds vastgesteld op basis van de draagkracht van de man
en was lager dan het bedrag dat de vrouw op grond van haar behoefte
vorderde. Door de redenering van de rechtbank wordt nu ten onrechte de
behoefte van de vrouw gelijkgesteld met het destijds door de rechtbank
vastgestelde bedrag.

Paula Beek

Rechters

Mr Rip