Instantie: Rechtbank Alkmaar, 26 januari 1995

Instantie

Rechtbank Alkmaar

Samenvatting


Partijen zijn vijftien jaar getrouwd geweest en hebben twee minderjarige
kinderen van elf en vijftien jaar. De man stelt dat hij geen verplichting
meer heeft ten opzichte van de vrouw omdat zij, naast haar eigen
inkomsten, geen behoefte heeft aan een bijdrage, dan wel in staat geacht
kan worden volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De man
heeft daarom verzocht de bijdrage te limiteren tot een periode tot twaalf
maanden. De vrouw heeft gemotiveerd betwist in staat te zijn in grotere
mate in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien dan zij thans doet,
zodat het verweer van de man dienaangaande wordt gepasseerd. De behoefte
van de vrouw staat vast. De rechtbank wijst het limiteringsverzoek af nu
niet is gebleken van zodanige feiten en omstandigheden die een dergelijke
limitering rechtvaardigen. Alimentatie wordt ƒ 500,=.

Volledige tekst

Gezien de overgelegde en als hier ingevoegd geldende stukken, waaronder:
het inleidend verzoekschrift met de daarbij behorende bescheiden als
bedoeld in art. 815 lid 2 a , b en c van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering, ingekomen ter griffie op 1 augustus 1994;

Het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 8 september 1994;

Gelet op de mondelinge behandeling gehouden op 28 november 1994 blijkens
het daarvan opgemaakte proces-verbaal;

Overweegt ten aanzien van de feiten:

De vrouw heeft bij bovengenoemd verzoekschrift onder meer verzocht
echtscheiding subsidiair scheiding van tafel en bed tussen partijen,
Nederlanders, uit te spreken.

De man heeft bij verweerschrift zich ten aanzien van de verzochte
echtscheiding, gezagsvoorziening, bijdrage in de kosten van verzorging en
opvoeding, de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en het
huurrecht van de echtelijke woning gerefereerd aan het oordeel van de
rechtbank, doch verweer gevoerd tegen de door de vrouw gevraagde bijdrage
in haar levensonderhoud en de voorgestelde omgangsregeling en de rechtbank
verzocht om het verzoek van de vrouw met betrekking tot de bijdrage in
haar levensonderhoud af te wijzen, dan wel te limiteren en om een
omgangsregeling vast te stellen zoals in het verweerschrift verwoord.

Overweegt ten aanzien van het recht:

De rechtbank heeft de in deze beschikking vermelde voornamen en
geslachtsnamen van partijen en de datum en plaats van de
huwelijksvoltrekking, alsmede de voornamen, gboortedata en -plaatsen van
hun minderjarige kinderen, overgenomen uit de desbetreffende bescheiden,
voor zover nodig met dienovereenkomstige rectificatie van het bovengenoemd
verzoekschrift.

Het gestelde omtrent de huwelijkssluiting, het huwelijksgoederenregime,
de minderjarige kinderen en de nationaliteit van partijen staat als niet
weersproken en gedeeltelijk gestaafd door de overlegde bescheiden vast.

Voorts is als gesteld en niet weersproken komen vast te staan dat het
huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat het verzoek tot echtscheiding, nu
daartegen geen verweer wordt gevoerd, kan worden toegewezen.

Ook de nevenvoorzieningen met betrekking tot de gezagsvoorziening, de
bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, de verdeling van de
huwelijksgoederengemeenschap en het huurrecht van de echtelijke woning,
zoals verzocht bij het inleidend verzoekschrift, kunnen worden toegewezen,
aangezien daartegen geen verweer wordt gevoerd en deze de rechtbank
gegrond voorkomen.

Met betrekking tot de nevenvoorziening tot scheiding en deling van de
huwelijksgoederengemeenschap begrijpt de rechtbank dat bedoeld is te
verzoeken de verdeling als bedoeld in art. 99, Boek I, BW.

De rechtbank acht de na te melden voorziening in het gezag het meest in
het belang van de betrokken minderjarigen.

De rechtbank acht onder de huidige omstandigheden, zoals ter zitting aan
de orde gekomen, mede gelet op het verhoor van de minderjarige M, een
omgangsregeling niet in het belang van de minderjarigen. Teneinde te
voorkomen dat het contact tussen de vader en de minderjarigen geheel wordt
verbroken acht de rechtbank het van belang dat de moeder de vader
periodiek zal informeren over de minderjarigen.

Tussen partijen is nog in geschil de door de vrouw verzochte bijdrage in
haar levensonderhoud.

Hieromtrent is uit de stukken en uit de door partijen ter zitting
verstrekte inlichtingen het volgende gebleken:

Partijen zijn op 28 juli 1980 gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee thans nog
minderjarige kinderen geboren.

De man is alleenstaand. Zijn inkomen bedraagt ƒ 3.021,= netto per maand,
inclusief vakantiegeld. Hij betaalt ƒ 572,= per maand aan huur. Op een
persoonlijke lening lost de man ƒ 250,= per maand af. De man voert ƒ 24,=
per maand op als verwervingskosten. De man zal als bijdrage in de kosten
van verzorging en opvoeding van de beide minderjarige kinderen van
partijen ƒ 250,= per kind per maand gaan betalen.

De vrouw woont met de beide minderjarige kinderen van partijen. Zij werkt
vijf dagen per week van 08.00 uur tot 11.00 uur bij de . Haar inkomen
uit arbeid is circa ƒ 1.000,= netto per maand.

De man heeft gesteld dat hij geen verplichting meer heeft ten opzichte van
de vrouw omdat zij, naast haar eigen inkomsten, geen behoefte heeft aan
een bijdrage, dan wel in staat geacht kan worden volledig in haar eigen
onderhoud te voorzien. De man heeft daarom verzocht de bijdrage te
limiteren tot een periode van 12 maanden.

De vrouw heeft gemotiveerd betwist in staat te zijn in grotere mate in
haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien dan zij thans doet, zodat
het verweer van de man dienaangaande wordt gepasseerd. De behoefte van de
vrouw aan een bijdrage staat, gelet op het voorgaande vast.

De rechtbank zal het verzoek van de man om te bepalen dat zijn
verplichting na twaalf maanden eindigt afwijzen. Er is niet gebleken van
zodanige feiten of omstandigheden die een dergelijke limitering van de
bijdrage rechtvaardigt.

Bij de bepaling van de draagkracht van de man heeft de rechtbank geen
rekening gehouden met de door de man opgevoerde omgangskosten. Rekening
houdend met de fiscale consequenties van de bijdragen ten behoeve van de
kinderen en de vrouw, acht de rechtbank de door de vrouw verzochte
bijdrage in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.

Beschikt als volgt: Spreekt tussen partijen op te gehuwd,
echtscheiding uit.

Benoemt over de minderjarigen: geboren te op geboren te op tot
voogdes de vrouw en tot toeziend voogd de man.

Beveelt voorzover nodig de afgifte van de minderjarigen aan de met het
gezag belaste ouder.

Wijst het verzoek om een omgangsregeling vast te stellen af.

Bepaalt dat de vrouw minstens eenmaal per zes maanden schriftelijke
informatie over de minderjarige kinderen zal verstrekken aan de man,
waarbij de rechtbank denkt aan belangrijke feiten en ontwikkelingen
betreffende de minderjarigen, kopieen van de schoolrapporten alsmede een
recente foto.

Bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
van voornoemde minderjarigen aan de vrouw telkens bij vooruitbetaling zal
betalen ƒ 250,= per kind per maand, te vermeerderen met het bedrag van
iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten
behoeve van deze minderjarigen kan of zal worden verleend, een en ander
met ingang van de dag waarop de voogdij aanvangt, met dien verstande dat
de kosten van niet vrijwillige nakoming voor rekening van de
bijdrageplichtige komen.

Bepaalt dat de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud zal
betalen van ƒ 500,= per maand (zegge: vijfhonderd gulden), telkens bij
vooruitbetaling te voldoen met ingang van de dag van inschrijving van deze
beschikking, met dien verstande dat de kosten van niet vrijwillige
nakoming voor rekening van de bijdrageplichtige komen.

Beveelt de man met de vrouw over te gaan tot verdeling van de
huwelijksgoederengemeenschap waarin partijen zijn gehuwd en benoemt,
tenzij partijen binnen acht dagen na inschrijving van deze beschikking
anders overeenkomen notaris mr. B.P. van Riessen te Den Helder
respectievelijk de ambtelijke bewaarder van diens protocol om op een door
deze te bepalen tijd en plaats de verdeling te bewerkstelligen.

Benoemt voorts mrs. G. Lieffijn en A.H. Tromp, advocaten te Den Helder tot
onzijdige personen om de man, respectievelijk de vrouw te
vertegenwoordigen bij de verdeling, indien de man, respectievelijk de
vrouw daartoe niet meewerkt of wegblijft.

Bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het gemeente
Den Helder.

Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.

Compenseert de proceskosten tussen partijen, echtelieden, in dier voege,
dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Rechters

mr. M.G.W. Otterspoor-Kousemaker