Instantie: Kantonrechter Amsterdam, 6 februari 1995

Instantie

Kantonrechter Amsterdam

Samenvatting


Spreiding van het verlof. Werkneemster had na haar eerste zwangerschapsverlof
ouderschapsverlof opgenomen, zij werkte op maandag en dinsdag en op woensdag
alleen de ochtend. Bij haar volgende zwangerschap ging de werkneemster ervan
uit dat het opnemen van het ouderschapsverlof op gelijke wijze zou
geschieden. Kort voordat het verlof in ging liet de werkgever weten dat het
ouderschapsverlof op andere wijze zou moeten worden ingedeeld; zij diende
vijf dagen gedurende de ochtend te komen werken. Werkneemster weigerde omdat
zij geen oppas kon regelen en werd vervolgens op non-actief gesteld.
De eis van de werkneemster – wedertewerkstelling op de door haar gewenste
wijze – wordt door de kantonrechter gehonoreerd. Wanneer de door de
werkneemster voorgestelde werktijden de werkgever niet passen, dient hij dit
met voortvarendheid aan de werkneemster mee te delen.

Volledige tekst

Verloop van de procedure:

Bij exploot heeft eiseres een voorlopige voorziening gevorderd, strekkende
tot tewerkstelling en doorbetaling van loon. Ter terechtzitting heeft eiseres
die vordering vermeerderd met achterstallig loon vanaf 1 januari 1995.
Ter terechtzitting van 30 januari 1995 heeft de mondelinge behandeling
plaatsgevonden. Gehoord zijn partijen en hun gemachtigden. Beide gemachtigden
hebben pleitnotities overgelegd.

Gronden van de beslissing

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, deels met
bescheiden gestaafd, wordt van het navolgende uitgegaan
– eiseres – hierna V – is op 1 november 1984 bij gedaagde – hierna Tunisair –
in dienst getreden;
– V heeft vanaf 1 februari 1993 tot 21 mei 1993 zwangerschapsverlof genoten;
– V heeft vanaf 31 mei 1993 tot 20 december 1993 ouderschapsverlof genoten;
– V heeft gedurende dat ouderschapsverlof op maandagen en dinsdagen de gehele
dag gewerkt en op de ochtenden van de woensdagen;
– V heeft bij brief van 18 oktober 1993 aan Tunisair verzocht na ommekomst
van het ouderschapsverlof op dezelfde uren als gedurende het
ouderschapsverlof te mogen werken;
– Tunisair heeft het verzoek van V bij brief van 18 oktober 1993 niet
ingewilligd, doch zij heeft V een hernieuwd partieel verlof toegestaan van 20
december 1993 tot 20 juni 1994;
– V heeft gedurende dat laatste verlof tot 15 april 1994 opnieuw op maandagen
en dinsdagen de gehele dag gewerkt en op de ochtenden van de woensdagen en
vanaf 15 april 1994 tot 20 juni 1994 de ene week op maandagen en dinsdagen de
gehele dag en de volgende week op maandagen, dinsdagen en woensdagen de
gehele dag;
– V heeft bij brief van 23 maart 1994 aan Tunisair verzocht het lopende
verlof op dezelfde voorwaarden te verlengen;
– Tunisair heeft het verzoek van V bij brief van 8 april 1994, met een beroep
op een verwacht druk zomerseizoen 1994, niet ingewilligd;
– V heeft bij brief van 9 mei 1994 aan Tunisair medegedeeld met ingang van 8
augustus 1994 opnieuw met zwangerschapsverlof te zullen gaan en aansluitend
met ingang van 28 november 1994 met ouderschapsverlof te zullen gaan en dan
mitsdien halve dagen te zullen gaan werken;
– V heeft haar volle werkzaamheden op 20 juni 1994 hervat;
– V heeft vanaf 8 augustus 1994 tot 27 december 1994 opnieuw
zwangerschapsverlof genoten, dat als gevolg van een ziekte tot laatstgenoemde
datum is verlengd;
– Tunisair heeft B bij brief van 23 november 1993 bericht haar te verlangen
dat zij gedurende het komende ouderschapsverlof dagelijks van 9.00 tot 13.00
uur op haar werk zou zijn;
– V heeft Tunisair bij brief van 24 november 1994 bericht van oordeel te zijn
dat zij, als gevolg van het onbeantwoord blijven van haar brief van 9 mei
1994 tot een moment gelegen minder dan vier weken voor de voorgenomen
ingangsdatum van haar ouderschapsverlof, gerechtigd is haar werkzaamheden op
de bij het laatste verlof geldende tijdstippen te verrichten;
– V heeft op 27 december 1994 haar werkzaamheden hervat;
– V is op 28 december 1994, nadat Tunisair haar had medegedeeld te verlangen
dat zij dagelijks kwam werken, arbeidsongeschikt geworden, welke
arbeidsongeschiktheid tot 18 januari 1995 heeft voortgeduurd;
– V heeft op woensdag 18 januari haar werkzaamheden gedurende de ochtend
hervat en heeft zich ter beschikking gesteld om, volgens het tot 20 juni 1994
gegolden hebbende schema, haar werkzaamheden op maandag 23 januari 1995 te
hervatten;
– Tunisair heeft V op 23 januari 1995 op non-actief gesteld op grond dat zij
niet bereid zou zijn de haar opgedragen werkzaamheden te verrichten;
– werknemers bij Tunisair hebben volgens de vigerende arbeidsvoorwaarden
recht op doorbetaling van loon gedurende een zekere periode;
– Tunisair heeft te kennen gegeven V over de maand januari 1995 en de daaraan
volgende maanden slechts loon te zullen voldoen over de door haar gewerkte
ochtend van 18 januari.

V vordert thans, na vermeerdering van eis, veroordeling van Tunisair op
straffe van een dwangsom om V in de gelegenheid te stellen haar eigen
werkzaamheden op basis van de wettelijke ouderschapsverlofregeling gedurende
zes maanden voor twintig uur per week te verrichten op maandag en dinsdag de
gehele dag en woensdagochtend, alsmede veroordeling van Tunisair tot
doorbetaling van loon vanaf 1 januari 1995 op basis van 50%.

V heeft ter adstructie van haar vordering aangevoerd dat zij krachtens het
bepaalde in artikel 7a:1638 oo van het Burgerlijk Wetboek, als gevolg van het
schrijven van haar brief van 9 mei 1994 aan Tunisair en het feit dat Tunisair
niet binnen een termijn van één maand voor de voorgenomen aanvang van het
ouderschapsverlof na overleg met haar en met een beroep op gewichtige reden
de werktijden heeft gewijzigd, aanspraak heeft op ouderschapsverlof gedurende
de helft van de normale werktijd en wel op woensdagmiddagen, donderdagen en
vrijdagen. De betreffende brief zou weliswaar, in afwijking van het in de
betreffende wettelijke bepaling gestelde, niet het aantal te werken uren en
de spreiding daarvan over de week vermelden, doch zulks zou ook niet
noodzakelijk zijn geweest omdat V ten tijde van het schrijven van die brief
reeds vrijwel een vol jaar gedurende de helft van de normale werktijd, en wel
op woensdagmiddagen, donderdagen en vrijdagen, verlof had en het mitsdien
voor een ieder – en dus ook voor Tunisair – duidelijk was dat zij die
regeling wenste te continueren. Wanneer dat Tunisair niet duidelijk zou zijn
geweest – hetgeen zij overigens betwist onder verwijzing naar het door
Tunisair gestelde in haar brief van 23 november 1994 – zou het naar het
oordeel van V op de weg van Tunisair hebben gelegen om terzake duidelijkheid
te vragen.

Naar zijn aard subsidiair heeft V aangevoerd dat, ook indien Tunisair bij
brief van 23 november 1994 wel tijdig en met inachtneming van het
voorgeschreven overleg de werktijden zou hebben gewijzigd, aan die wijziging
geen gewichtige redenen ten grondslag liggen, zodat zij ook in dat geval
aanspraak zou hebben op ouderschapsverlof op de woensdagmiddagen, donderdagen
en vrijdagen.

Tunisair heeft ter afwering van die vordering aangevoerd dat V, bij gebreke
van vermelding van het aantal te werken uren en de spreiding daarvan over de
week, op 9 mei 1994 niet op juiste wijze haar voornemen om ouderschapsverlof
op te nemen heeft gemeld, zodat alleen al daarom Tunisair met recht op 23
november 1994 van V mocht verlangen dat zij iedere werkdag van 9.00 uur tot
13.00 uur arbeid verricht. Daarnaast heeft zij subsidiair, voor het geval de
brief van V van 9 mei 1994 wel als een juiste kennisgeving van haar voornemen
om op woensdagmiddagen, donderdagen en vrijdagen ouderschapsverlof op te
nemen zou zijn aan te merken, aangevoerd dat voor de vraag of de door haar
bij brief van 23 november 1994 voorgeschreven werktijden tijdig zijn
medegedeeld niet het voorgenomen ingangsmoment van het ouderschapsverlof
dient te worden bezien, maar het daadwerkelijke ingangsmoment. Dat laatste
zou meer dan één maand na ontvangst door V van de brief van 23 november van
Tunisair hebben gelegen.
Tunisair heeft voorts aangevoerd reeds onmiddellijk na ontvangst van de brief
van V d.d. 9 mei 1994 haar te hebben medegedeeld dat de door haar op dat
moment gewerkte uren Tunisair niet langer zouden passen en dat daarin
veranderingen zouden worden gebracht.

Tenslotte heeft Tunisair aangevoerd dat de toegenomen drukte gewichtige
redenen opleveren om van V te verlangen dat zij dagelijks op haar werk komt.
De navolgende oordelen worden uitgesproken bij wijze van voorlopig oordeel.
Geoordeeld wordt, gezien het feit dat V ten tijde van het schrijven van haar
brief van 9 mei 1994 aan Tunisair reeds vrijwel een jaar op woensdagmiddagen,
donderdagen en vrijdagen verlof had, dat vorengenoemde brief is aan te merken
als een brief waarin zij het voornemen uitte op die dagen ouderschapsverlof
op te nemen. Geoordeeld wordt voorts dat een werkgever, die een dergelijke
brief ontvangt, in een voorkomend geval met voortvarendheid aan de werknemer
dient mede te delen dat de voorgestelde werktijden hem niet passen. Uit de
ter terechtzitting afgelegde verklaringen van de aldaar aanwezige
functionarissen van Tunisair is aannemelijk geworden dat Tunisair vóór 23
november 1994 niet op ondubbelzinnige wijze aan V heeft duidelijk gemaakt dat
de door haar gewenste werktijden Tunisair niet pasten. Nu Tunisair zich
terzake van de noodzaak om V dagelijks werkzaamheden te laten verrichten
beroept op reeds op 9 mei 1994 bestaande omstandigheden, wordt geoordeeld dat
Tunisair op 23 november 1994 – een moment dat zeer kort voor de voorgenomen
aanvangsdatum van het ouderschapsverlof is gelegen – niet meer van V mocht
verlangen dat die op andere dan de door haar gewenste uren zou werken. Tot
dat oordeel is mede gekomen na afweging van de door Tunisair gestelde
gewichtige redenen tegen de door V gestelde. Van belang daarbij is geweest
dat het gewicht van de door Tunisair gestelde redenen, die naar haar zeggen
en blijkens de door haar overgelegde cijfers reeds geruime tijd bestonden,
kennelijk niet van dien aard was dat die redenen aan verlening van een verlof
per 20 december 1993 op de thans door V gewenste voorwaarden in de weg
stonden. Voorts is daarbij rekening gehouden met het feit dat V zich ter
terechtzitting ongekwalificeerd bereid heeft verklaard, indien zulks door
Tunisair zou worden gevraagd, haar werkzaamheden op drie onderling niet
aansluitende dagen te verrichten.

De vermeerderde vordering zal mitsdien als hierna te bepalen worden
toegewezen.
Tunisair dient te worden aangemerkt als in het ongelijk gestelde partij en te
worden veroordeeld in de kosten van het geding.

Beslissing

De navolgende voorlopige voorziening wordt getroffen;

I. Tunisair wordt veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van dit
vonnis V in de gelegenheid te stellen haar normale werkzaamheden op basis van
de wettelijke ouderschaps verlofregelingen gedurende zes maanden na 27
december 1994 te verrichten voor twintig uur per week op maandag, dinsdag en
woensdagochtend, zulks op verbeurte van een dwangsom van ƒ 500 voor iedere
dag of gedeelte daarvan dat Tunisair zou nalaten aan deze veroordeling te
voldoen, met dien verstande dat Tunisair niet meer dan ƒ 10 000 aan
dwangsommen zal verbeuren.

II. Tunisair wordt veroordeeld tot betaling van 50% van het voor de volledige
dienstbetrekking geldend loon vanaf 1 januari 1995 tot 27 juni 1995.

III. Tunisair wordt veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van
V tot aan deze uitspraak begroot op ƒ 848,11, waarvan ƒ 150 als vastrecht en
ƒ 600 als salaris van de gemachtigde van V.
Dit vonnis is tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Rechters

Mr De Jong Schouwenburg