Instantie
President Rechtbank ‘s-Gravenhage
Samenvatting
Eiseres heeft jarenlang (twaalf jaren) een seksuele relatie gehad met haar
behandelend psychiater. De therapie is zonder doorverwijzing gestopt. Zij
heeft veel psychische schade geleden door het ontberen van de nodige
behandeling. De president wijst haar vordering tot betaling van een
voorschot op de immateriele schadevergoeding af omdat het causaal verband
tussen de klachten van aanvraagster en de (gestopte) behandelwijze
onvoldoende vaststaat.
Volledige tekst
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 14 februari
1995 staat het navolgende tussen partijen vast:
-In december 1981 is eiseres in verband met psychische problemen, welke
waren voortgekomen uit met name huwelijksproblemen, door haar huisarts
naar gedaagde, zenuwarts, verwezen.
-In januari 19982 is eiseres bij gedaagde onder behandeling gekomen.
-In de loop van 1982 is een lichamelijke/seksuele relatie tussen partijen
ontstaan. Die relatie, waarbij partijen elkaar telkenmale in de
spreekkamer van gedaagde ontmoetten, heeft voortgeduurd tot in de zomer
van 1987, vervolgens heeft er tot het voorjaar van 1990 slechts
telefonisch en schriftelijk contact tussen partijen plaatsgevonden; in
1990 zijn nadat eiseres daarom had verzocht de ontmoetingen in de
spreekkamer hervat. Eiseres heeft de relatie in november 1993 definitief
beeindigd.
-Gedaagde heeft om gezondheidsredenen in 1993 zijn psychiatrische praktijk
afgebouwd en per 1 januari 1994 neergelegd.
-Sedert 4 februari 1994 is eiseres in behandeling bij een klinisch
psycholoog-psychotherapeut, voor het behandelen van depressieve klachten,
het verwerken van traumatisch verlopen relaties en het behandelen van
terugkerende herbelevingen en agressieve gevoelens.
-Op 19 september 1994 heeft eiseres bij de geneeskundige inspectie voor
de geestelijke volksgezondheid voor Zuid- Holland en Zeeland een klacht
tegen gedaagde ingediend.
-Blijkens de brief van 9 november 1994 van de Geneeskundig Inspecteur aan
eiseres is de Inspecteur van mening, dat de grens tussen de
behandelrelatie en de vriendschap tijdens deze relatie is gegroeid
onvoldoende afgebakend en bewaakt geweest is en er zodoende sprake was van
grensoverschrijdend gedrag dat zich aanvankelijk op het emotionele vlak
manifesteerde (haar beschouwen als vriendin) en zich later ook op het
lichamelijke en seksuele niveau heeft gemanifesteerd alsmede dat hij dit
laakbaar acht.
-Bij brief van 8 december 1994 stelt eiseres gedaagde aansprakelijk voor
de gevolgen van de relatie en begroot zij haar totale schade, materieel
en immaterieel op ƒ 134.052,=. Tevens sommeert zij gedaagde dat bedrag
binnen 14 dagen op een rekening van haar advocaat over te maken. Aan die
sommatie heeft gedaagde niet voldaan.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiseres vordert gedaagde te veroordelen tot betaling van een voorschot op
de schadevergoeding ten behoeve van eiseres ad ƒ 35.000,=, te verhogen met
de wettelijke rente vanaf 8 althans 22 december 1994 tot aan de dag van
algehele voldoening.
Zij stelt spoedeisend belang bij het gevorderde te hebben en voert met
name het volgende aan: -Het is ten eenen male verboden dat een
hulpverlener een seksuele relatie met zijn patiente heeft. Of eiseres nu
in volle vrijheid een relatie met gedaagde heeft gehad en hoe haar
geestestoestand was tijdens die relatie doen er niet toe. Gedaagde heeft
onrechtmatig jegens haar gehandeld door die relatie met haar aan te gaan
en is aansprakelijk voor de daaruit voor eiseres voortvloeiende schade.
-Zij heeft het voorschot nodig nu zij haar kosten, zoals kosten van haar
advocaat, therapieen, vakanties en het onderhouden van sociale contacten
moet betalen. -Pas in 1994 besefte zij dat zij grote schade door de
relatie met gedaagde heeft opgelopen. Eerst nu weet zij wat therapie
inhoudt; dat had zij 12 jaar eerder moeten weten. -Gedaagde had haar een
open en eerlijke relatie beloofd, maar heeft haar steeds als een patiente
behandeld. Zij was afhankelijk van gedaagde en adoreerde hem; zij was
volkomen verslaafd aan gedaagde.
Gedaagde voert -zakelijk weergegeven- ten verweer aan, dat de vordering
ongegrond is, dat eiseres geen spoedeisend belang bij het gevorderde
voorschot heeft, en dat, zo een vorderingsrecht van eiseres niet is
verjaard, het gevorderde bedrag bovenmatig is. Gedaagde betwist dat de
seksuele contacten tussen partijen hebben plaatsgevonden tijdens de
behandelrelatie. Er is slechts sprake geweest van maximaal 30 consulten
en pas na afloop van de behandeling is een vriendschappelijke/seksuele
relatie ontstaan. Er was geen sprake van een ongelijkwaardige relatie.
Causaal verband tussen zijn handelwijze en de door eiseres gestelde
problemen (depressies, slapeloosheid, verstoord zelfbeeld, bindingsangst,
automutilatie) ontbreken. Die problemen bestonden al voordat eiseres in
1982 hem voor de eerste maal consulteerde, zijn door hem behandeld, maar
kunnen terugkeren.
3. Beoordeling van het geschil 3.1 Eiseres wenst een voorschot op de door
haar ten gevolge van het handelen van gedaagde geleden immateriele en
materiele schade.
De immateriele schade begroot eiseres als volgt: – verstoord zelfbeeld ƒ
10.000,-; – verstoorde nachtrust, slapeloosheid e.d. ƒ 15.000,-; –
depressies ƒ 35.000,-; – langdurige behandeling door deskundige en daarmee
gepaard gaande extra pijn en angsten ƒ 20.000,-; – bindings- en
relatie-angst ƒ 15.000,-; – automutilatie ƒ 20.000,-, derhalve in totaal
ƒ 115.000,-. De materiele schade bestaat grotendeels uit kosten voor de
advocaat en de psychotherapeut.
Eiseres is voornemens de schadevergoeding in een bodemprocedure te
vorderen, maar heeft daarmede nog geen aanvang gemaakt.
3.2 Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van toewijzing van
geldvorderingen in kort geding terughoudendheid op zijn plaats. Niet
alleen zal moeten worden onderzocht of het bestaan van de vordering
voldoende aannemelijk is, maar tevens of daarnaast sprake is van feiten
en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een
onmiddellijke voorziening is vereist.
3.3 Gedaagde bestrijdt, dat hij als psychiater misbruik heeft gemaakt van
zijn positie en dat hij de tijdens de behandeling van eiseres ontstane
vertrouwensrelatie tussen partijen heeft misbruikt door een
vriendschappelijke relatie met eiseres aan te gaan.
3.4 Partijen hebben een langdurige vriendschappelijke, seksuele relatie met
elkaar gehad. Volgens eiseres is gedaagde de seksuele relatie met haar
aangegaan tijdens de behandelperiode en is zij tot het einde van die
relatie in november 1993 steeds als patiente behandeld. Gedaagde stelt
daarentegen, dat de behandelperiode was geeindigd en eerst daarna de
vriendschappelijke/seksuele relatie is ontstaan.
3.5 Vaststaat dat eiseres in januari 1982 als patiente bij gedaagde onder
behandeling is gekomen. Uit het verhandelde ter terechtzitting en de
overgelegde stukken is gebleken dat de vriendschappelijke relatie ergens
medio 1982 is ontstaan. Van een voldoende ‘vrije’ periode tussen de
behandelrelatie en de vriendschapsrelatie is voorshands in elk geval niet
gebleken.
3.6 De President is niettemin van oordeel, dat indien al zou kunnen worden
aangenomen, dat gedaagde de grens tussen de behandelrelatie (arts/patient)
en vriendschapsrelatie naar objectieve maatstaven heeft overschreden,
zulks in casu nog niet tot toewijzing van de vordering kan leiden.
Voorshands kan – gelet op alle door gedaagde ook overigens aangevoerde
gemotiveerde verweren tegen de vordering – niet geoordeeld worden, dat het
bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. Zo heeft eiseres altijd
al psychische problemen gehad, wordt thans behandeld voor dezelfde soort
problemen als die zij in 1982 al had en heeft voorshands onvoldoende
aannemelijk gemaakt dat de gestelde klachten en mate, waarin deze bij haar
zouden optreden, (mede) aan de (be)handelwijze van gedaagde zouden moeten
worden toegeschreven. Derhalve staat in het geding het causaal verband
tussen de handelwijze van gedaagde en de door eiseres gestelde schade
onvoldoende vast.
3.7 Gelet op al het vorenoverwogene wordt geoordeeld, dat een voor eiseres
gunstige uitslag van een eventuele bodemprocedure te onzeker is om daarop
nu vooruit te lopen met een voorziening als gevorderd.
3.8 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering moet worden
afgewezen. Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden
veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. Beslissing
De President:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt eiseres in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde
van gedaagde begroot op ƒ 1.830,=, waarvan ƒ 330,= aan griffierecht.
Deze zaak is gegarandeerd door het proefprocessenfonds Rechtenvrouw.
Rechters
Mr Robbers