Instantie
Gerechtshof Arnhem
Samenvatting
Partijen zijn negentien jaar getrouwd geweest en gaan scheiden. Zij hebben
twee minderjarige kinderen, 17 en 15 jaar oud. De man stelt dat de vrouw
in staat moet worden geacht eigen inkomen te verwerven. De vrouw heeft tot
1976 9 jaar als directiesecretaresse gewerkt. In 1993 heeft zij een cursus
WordPerfect gevolgd. De vrouw moet, aldus de man, niet stilzitten.
De rechtbank oordeelt dat op dit moment, mede gelet op de door de vrouw
gevolgde en op haar arbeidsverleden aansluitende cursus nog niet gezegd
kan worden dat de vrouw zo weinig heeft gedaan om aan werk te komen dat
haar behoefte aan (aanvullende) middelen van bestaan niet meer ten laste
van de man zouden hoeven te komen. Ook kan nog niet worden uitgegaan van
enig moment in de nabije toekomst waarop de vrouw geacht kan worden
betaald werk te hebben met zodanige beloning dat de man niet meer
verplicht zou zijn geheel in die behoefte te voorzien. Alimentatie wordt
ƒ 2.800,=.
Volledige tekst
Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de inhoud van de beschikking van de rechtbank te
Zutphen van 8 september 1994, die in fotokopie aan deze beschikking is
gehecht.
Het geding in hoger beroep
Bij verzoekschrift, op 7 november 1994 ter griffie van het hof ingekomen,
is verzoeker, verder te noemen de man, in hoger beroep gekomen van die
beschikking van de rechtbank, gegeven tussen hem en verweerster, verder
te noemen de vrouw.
De man heeft bij voormeld beroepschrift aan het hof verzocht de
beschikking waarvan beroep te vernietigen en opnieuw rechtdoende te
bepalen dat de man niet in staat moet worden geacht enige alimentatie ten
behoeve van de vrouw te betalen met vaststelling van de alimentatie op
nihil, kosten rechtens.
Bij het op 6 december 1994 ter griffie ingekomen verweerschrift heeft de
vrouw verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans het
beroep ongegrond te verklaren en het vonnis (bedoeld zal zijn de
beschikking) van de rechtbank te Zutphen te bekrachtigen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een
aanvullend verweerschrift van de vrouw, met bijlagen, ingekomen op 22
februari 1995.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 februari 1995.
Partijen zijn in persoon verschenen, de man bijgestaan door mr. A.
Dunsbergen, advocaat te Gorinchem en de vrouw bijgestaan door mr. J. Vlug,
advocaat te Deventer.
Grieven
Door de man zijn negen grieven aangevoerd tegen de door hem bestreden
beschikking.
I. Ten onrechte heeft de rechtbank de man veroordeeld om aan de vrouw voor
haar levensonderhoud te betalen een alimentatie van ƒ 2.800,= per maand,
telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
II. Ten onrechte hanteert de rechtbank bij de bepaling van de
draagkrachtruimte van de man een ABW-norm van ƒ 1.308,48 per maand en een
wooncomponent van ƒ 324,58 per maand.
III. Ten onrechte houdt de rechtbank bij de bepaling van de overige lasten
van de man rekening met een huur van ƒ 1.000,= per maand.
IV. Ten onrechte houdt de rechtbank ten aanzien van de
ziektekostenverzekering van de man slechts rekening met een totaal van ƒ
150,= per maand.
V. Ten onrechte overweegt de rechtbank dat de pensioen- en vermogensopbouw
in de BV te hoog is om deze integraal in het kader van de
alimentatiebetaling mee te wegen. Ten onrechte houdt de rechtbank rekening
met een pensioenpremie van ƒ 8.500,= per jaar en met de premies voor de
arbeidsongeschiktheidsverzekering en overlijdensverzekering tot een bedrag
van ƒ 750,= per maand.
VI. Ten onrechte houdt de rechtbank geen rekening met de onbetwist tussen
partijen vaststaande maandelijkse verplichting van de man van ƒ 1.429,=
terzake rente en aflossing doorlopend crediet.
VII. Ten onrechte houdt de rechtbank terzake de door de man afgesloten
lening herinrichting slechts rekening met een bedrag van ƒ 10.000,=.
VIII. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat de omgang tussen de
man en de kinderen niet structureel is en dat om die reden de kosten van
de omgangsregeling worden gesteld op een bedrag van ƒ 75,= per maand.
IX. Ten onrechte houdt de rechtbank geen rekening met de door de man
opgevoerde verwervingskosten van ƒ 132,= per maand 21 maart 1995.
De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen: 1. Partijen zijn op in gemeenschap van
goederen gehuwd. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, te weten:
– geboren te op , en – geboren te op .
2. Bij de thans bestreden beschikking is onder meer de echtscheiding
tussen partijen uitgesproken, de vrouw benoemd tot voogdes en de man tot
toeziend voogd over voornoemde kinderen. Tevens is bij die beschikking
bepaald dat de man maandelijks ƒ 500,= per kind zal bijdragen in de
kosten van verzorging en opvoeding en met ingang van de datum van
inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand
ƒ 2.800,= per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van
levensonderhoud van de vrouw.
3. De echtscheiding is op 19 januari 1995 ingeschreven in de registers van
de burgerlijke stand.
4. De vrouw bewoont met de kinderen van partijen de voormalige echtelijke
woning. De man heeft tot 1 januari 1995 de aan de woning verbonden
hypotheekrente voldaan. De vrouw betaalt de eigenaarslasten van de woning.
5. Blijkens mededeling ter zitting zullen de bedrijfsresultaten van de man
over 1994 aanzienlijk hoger zijn dan in 1993 en zal een positief resultaat
van ƒ 350.000,= a ƒ 400.000,= behaald zijn.
Ten aanzien van de man:
6. De man is eigenaar van alle aandelen in welke vennootschap 58%
van de aandelen in bezit. De man is als directeur in dienst bij
laatstgenoemde .
De beoordeling van het verzoek in hoger beroep:
7. Het hoger beroep is beperkt tot de kwestie van de door de man te
betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De
behoefte aan de zijde van de vrouw is niet betwist. De man stelt dat zijn
draagkracht ontoereikend is om de hem opgelegde alimentatie te kunnen
voldoen.
8. Met betrekking tot de eerste grief van de man is het hof van oordeel
dat uit de beschikking van de rechtbank niet blijkt welk bedrag juist is.
Nu het bedrag dat in de overwegingen is genoemd afwijkt van dat in het
dictum, slaagt de eerste grief van de man in zoverre. Het hof zal hierna
beoordelen of en in hoeverre dit van invloed is op de beslissing.
9. Ook de tweede grief van de man slaagt. De rechtbank is uitgegaan van
verouderde normbedragen. Welk bedrag aan alimentatie aan de man opgelegd
dient te worden is afhankelijk van de bespreking van de overige grieven.
Het hof zal hiermee rekening houden.
10. De man betaalt momenteel ƒ 1.750,= per maand aan huur voor een
gestoffeerde woning. Nu het bedrijf van de man in is gevestigd en de man
in woont, acht het hof niet aannemelijk dat de man zakenrelaties thuis
ontvangt. De noodzaak om een representatieve woning in Terwolde aan te
houden is in elk geval niet gebleken. Het hof gaat er van uit dat de man
voor een bedrag van ƒ 1.000,= per maand een passende huisvesting kan
vinden, zodat met dit bedrag rekening zal worden gehouden bij de bepaling
van de draagkracht van de man. De derde grief faalt derhalve.
11. Aan ziektekosten voor de man houdt het hof rekening met de door hem
opgevoerde premie ziektekostenverzekering ad ƒ 119,25 per maand en het
eigen risico van ƒ 83,33 per maand. De eveneens opgevoerde tandarts-,
huisarts- en medicijnkosten laat het hof buiten beschouwing nu niet
aannemelijk is dat het hier jaarlijks terugkerende bedragen betreft. De
man ontvangt een bijdrage van zijn werkgever in de ziektekosten van ƒ
203,= per maand.
12. Het hof is van oordeel dat, gelet op de overige pensioenvoorzieningen,
een bedrag van ƒ 8.500,= per jaar aan pensioenpremie, zoals door de
rechtbank in aanmerking genomen, aannemelijk is. Het hof is van oordeel
dat een hoger bedrag voor
… pensioenvoorziening geen prioriteit geniet boven de onderhoudsplicht
van de man jegens de vrouw. Middel I faalt eveneens.
13. De zesde grief van de man acht het hof gegrond. Het hof zal bij de
bepaling van de draagkracht van de man rekening houden met een bedrag van
ƒ 1.429,= per maand terzake rente en aflossing op een doorlopend crediet.
14. met herinrichtingskosten van de man houdt het hof -eveneens de
rechtbank deed- rekening tot een bedrag van ƒ 10.000,= welk bedrag in
bedragen van ƒ 250,= per maand bij de bepaling van de draagkracht in
aanmerking wordt genomen. Dat in redelijkheid met een hoger bedrag aan
herinrichtingskosten rekening dient te worden gehouden is onvoldoende
aannemelijk gemaakt, te minder nu de man stelt een gestoffeerde woning te
hebben gehuurd. Ook grief VII faalt.
15. Aan kosten verbonden aan de omgangsregeling met de kinderen heeft de
man ter zitting een bedrag van ƒ 160,= per maand opgevoerd. Het hof zal
evenwel rekening houden met het in het beroepschrift onder grief VIII
vermelde bedrag van ƒ 120,= per maand, dat het hof aannemelijk acht, gelet
op het in dat beroepschrift hieromtrent gestelde. Grief VIII slaagt dus
in zoverre.
16. Nu de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ƒ 132,= per maand aan
werkelijke niet-vergoede verwervingskosten heeft, zal bij de bepaling van
de draagkracht van de man geen rekening worden gehouden met dit bedrag.
De laatste grief van de man faalt derhalve.
17. Bij de bepaling van de draagkracht van de man gaat het hof uit van het
hiervoor overwogene alsmede van het gegeven dat de man redelijkerwijs in
staat moet worden geacht tot het verwerven van een inkomen dat gelijk is
aan dat tot januari 1994, zijnde ƒ 14.199,16 bruto per maand. Het hof
houdt rekening met de ter zitting gebleken omstandigheid dat het bedrijf
van de man weer aanzienlijk betere resultaten oplevert en acht aannemelijk
dat het inkomen van de man in 1995, gelet op de stijgende lijn van de
bedrijfsresultaten, ook weer op het oude niveau kan worden gesteld,
waarbij het hof ervan uit gaat dat de man als directeur invloed kan
uitoefenen op de vaststelling van de hoogte van zijn inkomen.
18. Uitgaande van al deze financiele gegevens en rekening houdend met de
fiscale consequenties van een en ander, laat de draagkracht van de man,
naast betaling van de door hem verschuldigde bijdragen in de kosten van
verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen van ƒ 500,= per kind
per maand, een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw toe
van ƒ 2.800,= per maand.
19. De beschikking waarvan beroep dient derhalve te worden bekrachtigd
voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met compensatie van
de proceskosten in hoger beroep, nu partijen gewezen echtelieden zijn.
De beslissing
Het hof: bekrachtigt de beschikking van de rechtbank te Zutphen van 8
september 1994 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de
eigen kosten draagt.
Rechters
mrs. Van Eupen, Bierman en Runia