Instantie: Commissie gelijke behandeling, 29 maart 1995

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is dirigent bij de wederpartij. De wederpartij en een ander
koor zullen samen per 1 april 1995 een koor gaan vormen. Besloten is
dat de mannelijke dirigent van laatstgenoemd koor de dirigent van het
nieuwe koor zal worden. De overeenkomst met verzoekster ten aanzien van
haar dirigentschap is beeindigd. Zij is van mening dat dit is geschied
vanwege het feit dat zij vrouw is en dat de wederpartij hiermee heeft
gehandeld in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

De Commissie stelt vast, dat het geslacht van verzoekster door de
penningmeester ter sprake is gebracht als reden voor beëindiging van de
overeenkomst in het gesprek dat gericht was op mededeling van die
beëindiging. In dat gesprek waren behalve de penningmeester ook de
voorzitter en de secretaris aanwezig. Daarom acht de Commissie het
bestuur verantwoordelijk voor de uitlatingen van de penningmeester.
Niet is vast komen te staan, dat de penningmeester eerdergenoemde
toevoeging heeft uitgesproken tijdens het gesprek met verzoekster op 24
januari 1995.

Mitsdien acht de Commissie het voldoende aannemelijk dat het geslacht
van verzoekster een rol heeft gespeeld bij het besluit van de
wederpartij om de overeenkomst met haar te beeindigen.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 2 februari 1995 verzocht mevrouw te Enschede
(hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit
te spreken over de vraag of koor te
Enschede (hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid op grond van
geslacht heeft gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoekster is dirigent bij de wederpartij. De wederpartij en
(hierna: het andere koor) zullen samen per 1 april 1995 een koor
gaan vormen. Besloten is dat de mannelijke dirigent van laatstgenoemd
koor de dirigent van het nieuwe koor zal worden. De overeenkomst met
verzoekster ten aanzien van haar dirigentschap is beeindigd. Zij is van
mening dat dit is geschied vanwege het feit dat zij vrouw is en dat de
wederpartij hiermee heeft gehandeld in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie gelijke behandeling heeft het verzoek in behandeling
genomen en een onderzoek ingesteld. Verzoekster heeft gevraagd haar
verzoek versneld te behandelen. De Commissie heeft dit ingewilligd.

2.2. Partijen hebben ieder een maal de gelegenheid gehad hun
standpunten schriftelijk toe te lichten.

2.3. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen hun standpunten
nader toe te lichten tijdens een zitting op 14 maart 1995.

Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster – mw (verzoekster) – dhr
(echtgenoot en getuige)

van de kant van de wederpartij – dhr (penningmeester) – dhr
(voorzitter)

van de kant van de Commissie – mw mr Y.E.M.A. Timmerman-Buck
(Kamervoorzitter) – mw mr Y. Telenga (lid Kamer) – dhr mr W.A. van Veen
(lid Kamer) – mw mr A.K. de Jongh (secretaris Kamer)

2.4. Het oordeel is vastgesteld door een ad hoc Kamer van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.3.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoekster is volgens een schriftelijke overeenkomst tussen haar
en de wederpartij sinds 1 december 1992 in dienst van de wederpartij in
de functie van dirigent. Deze functie heeft zij tot volle tevredenheid
van de leden en het bestuur van het mannenkoor vervuld.

Tijdens een daartoe op 16 november 1994 belegde leden- vergadering
hebben de leden van de wederpartij – gelet op de continuiteit van hun
koor (ledental en leeftijds- opbouw) – besloten de mogelijkheid te
onderzoeken om samen te gaan met het andere koor. Op 17 november 1994
is verzoekster door het dagelijks bestuur van de wederpartij op de
hoogte gesteld van dit besluit. Bij dat gesprek waren van de zijde van
de wederpartij aanwezig de penningmeester, de voorzitter en de
secretaris, alsmede verzoekster en haar echtgenoot.

3.2. De besprekingen tussen beide koren, die op 23 november 1994 zijn
gestart, hebben uiteindelijk geleid tot het besluit om de wederpartij
officieel op te heffen, waarna de leden zich collectief zouden
aanmelden bij het andere koor. De besluitvorming over het dirigentschap
vond plaats medio december 1994. De besprekingen werden afgerond in
januari 1995, nadat beide ledenvergaderingen akkoord waren gegaan met
de voorwaarden van samengaan zoals deze in een protocol zijn
neergelegd. Het protocol stelt in punt 01 onder andere dat de statuten
en reglementen van het andere koor gehandhaafd blijven en die van de
wederpartij worden opgeheven. Punt 05 vermeldt dat de dirigent van het
andere koor dirigent blijft.

Op 24 januari 1995 heeft tijdens de pauze van een repetitie een gesprek
plaatsgevonden tussen de voorzitter, de penningmeester en de secretaris
enerzijds en verzoekster anderzijds. Bij monde van de penningmeester is
verzoekster op de hoogte gesteld van de beëindiging van de overeenkomst
met haar per 1 april 1995. Brief van 10 februari 1995 is deze
mededeling schriftelijk bevestigd. Volgens verzoekster heeft de
penningmeester haar tijdens genoemd gesprek als reden meegedeeld, dat
het andere koor geen vrouw wil.

Op 6 februari 1995 heeft de secretaris van genoemd dagelijks bestuur
verzoekster meegedeeld, dat de woorden van de penningmeester tijdens
het gesprek van 24 januari 1995 niet zo bedoeld waren geweest en door
verzoekster verkeerd zijn begrepen. Ook stelde hij dat was afgezien van
een open sollicitatieprocedure, omdat de huidige dirigent van het
andere koor een gevoelige man is die een dergelijke procedure niet
aankan.

Tijdens de op 7 februari 1995 gehouden ledenvergadering hebben de leden
zich via schriftelijke stemming unaniem achter het besluit gesteld per
31 maart 1995 de wederpartij op te heffen. Aan de Kamer van Koophandel
is verzocht de vereniging per laatstgenoemde datum uit te schrijven uit
het verenigingsregister.

De wederpartij heeft op 21 februari 1995 getracht telefonisch met
verzoekster in contact te komen teneinde voor te stellen de door de
gang van zaken ontstane problematiek te bespreken. Verzoekster liet
echter weten geen prijs te stellen op een gesprek.

De standpunten van partijen

3.3. Verzoekster stelt dat in genoemd gesprek op 17 november 1994,
waarin haar het voornemen werd bericht om een samengaan met het andere
koor te onderzoeken, het bestuur van de wederpartij heeft laten weten,
dat zij van plan was haar na de fusie dirigent te laten worden van het
samengevoegde koor. Verzoekster constateert dat er geen proefrepetities
zijn geweest en er geen open sollicitatie- procedure heeft
plaatsgevonden. Tijdens de zitting van de Commissie heeft de
wederpartij melding gemaakt van de eis van het andere koor om hun eigen
dirigent in zijn functie te handhaven. Verzoekster zegt dit voor het
eerst te horen. Tijdens het gesprek op 24 januari 1995 is haar hierover
niets gemeld.

Bij de mededeling op 24 januari 1995 betreffende de beëindiging van de
overeenkomst met haar is haar als reden gemeld, dat het andere koor
geen vrouw wil. Verzoekster zegt de gebruikte woorden niet anders te
kunnen interpre- teren. Tijdens de zitting van de Commissie heeft de
wederpartij gesteld dat gezegd is, dat het andere koor geen vrouw wil
omdat zij een goede mannelijke dirigent had. Deze toe- voeging duidt
volgens de wederpartij aan, dat het niet ging om het geslacht van de
betrokkenen maar om de tevredenheid van het andere koor met hun eigen
dirigent, die toevallig man is. Verzoekster spreekt tegen dat deze
toevoeging is gedaan.

In het onderhoud tussen de secretaris van het koor en verzoekster op 6
februari 1995 is als reden voor het afzien van een open
sollicitatieprocedure de gevoeligheid van de huidige dirigent van het
andere koor aangevoerd die een dergelijke procedure niet aan zou
kunnen. Verzoekster ervaart deze uitleg als extra discriminerend, omdat
zij niet vermag in te zien waarom wel rekening wordt gehouden met de
gevoeligheid van een man en niet met die van een vrouw ten aanzien van
het behoud van haar baan. Verzoekster stelt dat in voornoemd gesprek
de secretaris haar vanwege de persoonlijke relatie tussen zijn familie
en het gezin van verzoekster heeft verzocht hem niet persoonlijk
verantwoordelijk te houden als hij straks dingen zou moeten doen die
tegen verzoekster gericht waren. Verzoekster zegt niet te begrijpen dat
er een persoonlijke relatie in het geding moet worden gebracht als de
secretaris overtuigd is van zijn eerlijk handelen. Al met al heeft zij
zijn bezoek ervaren als een poging tot intimidatie.

3.4. Volgens de wederpartij is nimmer in de richting van verzoekster
aangegeven dat het bestuur van plan was verzoekster na het samengaan
van beide koren als dirigent van het (nieuwe) koor te handhaven. Dit
kon zij niet zeggen, omdat zij het koor vormde dat met haar problemen
bij een ander koor aanklopte. Zij was niet in de positie om op
voorhand eisen te stellen. Een open sollicitatie is daarom ook niet aan
de orde geweest. Het andere koor gaf tijdens de besprekingen aan
tevreden te zijn over haar dirigent en de eis te stellen dat deze
persoon dirigent bleef. Dit had niets van doen met het zijn van man of
vrouw. De wederpartij is met deze eis akkoord gegaan.

De wederpartij zegt het uiteraard niet prettig te hebben gevonden om
verzoekster mede te delen dat de samenwerking met haar moest worden
beeindigd. Om dat te verzachten heeft de penningmeester gemeend deze
boodschap te moeten verpakken in het gezegde dat het andere koor geen
vrouw voor haar koor wenste. Het bestuur van de wederpartij stelt dat
deze uitspraak op persoonlijke titel is gedaan en niet werd gedragen
door het bestuur om reden dat de waarheid geweld werd aangedaan. De
intentie van het betrokken bestuurslid was beslist niet om verzoekster
te kwetsen of haar op grond van haar vrouw zijn te discrimineren. Het
bestuur betreurt deze uitspraak. Tijdens de zitting heeft de
penningmeester dit onderstreept en zijn excuses aan verzoekster
aangeboden. Daarbij stelt hij tevens te hebben gezegd dat het andere
koor geen vrouw wil, omdat ze een goede mannelijke dirigent hebben.

De wederpartij is tot slot van mening, dat in casu geen sprake is van
beëindiging van een arbeidsverhouding, maar van beëindiging van
diensten.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij direct onderscheid naar
geslacht heeft gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling
door de overeenkomst met verzoekster te beeindigen.

De Commissie merkt op dat het niet haar taak is om vast te stellen of
de in geding zijnde schriftelijke overeenkomst tussen verzoekster en de
wederpartij een arbeidsovereen- komst naar burgerlijk recht is, dan wel
dat sprake is van het een ander onder gezag arbeid laten verrichten. In
geding zijn derhalve de volgende artikelen. Artikel 7A:1637ij van het
Burgerlijk wetboek (BW) bepaalt onder andere dat de werkgever bij het
beeindigen van de arbeidsovereenkomst geen onderscheid mag maken tussen
mannen en vrouwen. Alleen in geval van een wettelijke
uitzonderingsgrond mag van het verbod in bovengenoemd artikel worden
afgeweken.

Artikel 1b van de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen (WGB; Stb.
1989, 168) stelt dat, ingeval een natuurlijke persoon, rechtspersoon of
bevoegd gezag een ander onder zijn gezag arbeid laat verrichten, anders
dan krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of ambtelijke
aanstelling, artikel 1637ij van het BW van overeenkomstige toepassing
is.

4.2. De Commissie stelt vast, dat het geslacht van verzoekster door de
penningmeester ter sprake is gebracht als reden voor beëindiging van de
overeenkomst in het gesprek dat gericht was op mededeling van die
beëindiging. In dat gesprek waren behalve de penningmeester ook de
voorzitter en de secretaris aanwezig. Daarom acht de Commissie het
bestuur verantwoordelijk voor de uitlatingen van de penningmeester.
Niet is vast komen te staan, dat de penningmeester eerdergenoemde
toevoeging heeft uitgesproken tijdens het gesprek met verzoekster op 24
januari 1995.

Mitsdien acht de Commissie het voldoende aannemelijk dat het geslacht
van verzoekster een rol heeft gespeeld bij het besluit van de
wederpartij om de overeenkomst met haar te beeindigen.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat koor “
Enschede te Enschede direct onderscheid naar geslacht heeft gemaakt
jegens mevrouw te Enschede in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling door de overeenkomst met haar met betrekking tot
haar dirigentschap te beeindigen.

Rechters

mw mr Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), mw mr Y. Telenga(lid Kamer), dhr mr W.A. van Veen (lid Kamer), mw mr A.K. de Jongh(secretaris Kamer)