Instantie
Kantonrechter Bergen op Zoom
Samenvatting
De kantonrechter is van mening dat de seksueel getinte opmerkingen geen rol
meer kunnen spelen omdat deze in 1993 zijn gemaakt en de werkneemster dit
nooit eerder heeft aangekaart. Dat werkgeefster bij de verhuizing van het
bedrijf onzorgvuldig heeft gehandeld niet is komen vast te staan. Wel is
aannemelijk dat de wijze waarop werkgeefster is omgegaan met de
problematische zwangerschap en het overlijden van haar zoontje niet de
schoonheidsprijs verdient. Gelet op alle omstandigheden acht de kantonrechter
ontbinding gerechtvaardigd, waarbij toekenning van een vergoeding conform de
kantonrechtersformule op zijn plaats is. Ontbinding onder toekenning van een
vergoeding van ƒ 17.400
Volledige tekst
Het verzoek
Verzoekster, hierna ook te noemen H, heeft de Kantonrechter verzocht om de
arbeidsovereenkomst met verweerster, hierna ook te noemen S, te ontbinden op
grond van gewichtige redenen, bestaande in een zodanige verandering van
omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve op korte termijn
dient te worden beëindigd. S heeft zich niet verweerd tegen de gevraagde
ontbinding. In haar verweerschrift heeft zij de Kantonrechter eveneens
verzocht de onderhavige arbeidsovereenkomst te ontbinden. Zij maakt bezwaar
tegen de door H gevraagde vergoeding ex. art. 1639 W lid 8 BW.
De beoordeling
Tussen partijen staat vast, dat h sedert 19 november 1990, aanvankelijk als
uitzendkracht en sedert 20 februari 1991 voor onbepaalde tijd in dienst is
van S, laatstelijk in de functie van hoofd van het secretariaat tegen een
salaris van ƒ 4.348,= bruto per maand, exclusief emolumenten.
S heeft haar (reconventionele) verzoek eveneens gegrond op de aanwezigheid
van een verstoorde arbeidsrelatie. Zij stelt daarbij – evenals H – dat haar
terzake geen verwijt valt te maken.
Op grond van hetgeen door partijen over en weer is gesteld, is ook naar het
oordeel van de Kantonrechter genoegzaam gebleven, dat de arbeidsverhouding
tussen hen zodanig verstoord dat een vruchtbare samenwerking niet langer tot
de mogelijkheden behoort.
Dit levert naar het oordeel van de Kantonrechter op een verandering van
omstandigheden, zodat de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens
gewichtige redenen kan worden ontbonden.
De Kantonrechter zal de beide verzoeken dan ook inwilligen met ingang van 1
mei 1995.
Met betrekking tot de door H gevraagde vergoeding ex 1639W lid 8 BW overweegt
de Kantonrechter als volgt. H stelt zich op het standpunt, dat de verstoring
van de arbeidsrelatie geheel en al aan S te wijten is. Zij voert nu in dit
verband o.m. aan, dat de directeur van S, de heer K, zich aan sexuele
intimidatie jegens haar heeft schuldig gemaakt; dat de heer K zich daarnaast
– kort gezegd – ontactisch en weinig meelevend heeft opgesteld rondom het
overlijden van haar zoontje op 10 september 1993: dat S onzorgvuldig jegens
haar heeft gehandeld in het kader van de verhuizing van het bedrijf van
Vlaardingen naar Roosendaal in 1993.
S heeft niet bestreden dat er binnen haar bedrijf een liberale en soms zelfs
vrijmoedige sfeer hing, waarbinnen er over en weer wel eens ‘wat tegen elkaar
werd gezegd’. Zij stelt zich op het standpunt, dat de heer K hieraan niet
deelnam en zich zeker niet schuldig heeft gemaakt aan de door H gestelde
sexuele intimidatie. Zij stelt dat zij wel degelijk aandacht heeft besteed
aan het overlijden aan het zoontje van H. Zij bestrijdt dat zij bij de
verhuizing van het bedrijf van Vlaardingen naar Roosensdaal geen rekening
heeft gehouden met de belangen van H.
Zowel uit de processtukken als uit hetgeen door beide partijen tijdens de
mondelinge behandeling naar voren is gebracht is gebleken, dat er in de
aanvankelijk uitstekende verhouding tussen de heer K en mevrouw H een
kentering is ontstaan rondom de zwangerschap van mevrouw H, de daarop
volgende geboorte en het overlijden van haar zoontje.
Pas in de brief van de gemachtigde van H van 27 december 1994 wordt voor het
eerst melding gemaakt van sexuele intimidatie door de heer K, bestaande uit
ongewenste seksueel getinte opmerkingen. Ter gelegenheid van de mondelinge
behandeling heeft H haar stelling door overlegging van verklaringen van
collega’s en van zichzelf voor het eerst nader onderbouwd.
Los van de vraag of de heer K zich voor september/oktober 1993 jegens H heeft
schuldig gemaakt aan het maken van seksueel getinte opmerkingen, is de
Kantonrechter van oordeel, dat deze in kader van deze procedure, gelet op het
tijdsverloop en de absolute radio-stilte die H hieromtrent vervolgens tot nu
toe heeft betracht, geen rol van betekenis meer kunnen spelen.
Naar het oordeel van de Kantonrechter heeft H daarnaast onvoldoende
aannemelijk kunnen maken, dat S het bedrijf heeft verplaatst zonder haar
daarvan in kennis te stellen. Niet is aannemelijk geworden dat S zich in dit
verband onzorgvuldig jegens H heeft gedragen hetgeen los staat van de niet
weersproken stelling van H, dat S, behoudens een obligaat briefje op 14
september 1993, geen enkele belangstelling voor haar heeft getoond tijdens
haar langdurige arbeidsongeschiktheid na het overlijden van haar zoontje.
Naar het oordeel van de Kantonrechter is wel aannemelijk geworden – en de
heer K heeft dit met andere woorden ook wel toegegeven – dat de wijze waarop
het bedrijf is omgegaan met de problematische zwangerschap van H, de geboorte
en het overlijden van haar zoontje op 10 september 1993 en de daaropvolgende
langdurige arbeidsongeschiktheid van H niet bepaald de schoonheidsprijs
verdient, waarbij de Kantonrechter zich kan voorstellen dat H er moeite mee
heeft dat S zich in dit verband thans verschuilt achter haar
‘bedrijfscultuur’.
Gelet op al het vorenstaande komt de Kantonrechter tot het oordeel, dat er
aanleiding is om aan H ten laste van S een vergoeding ex artikel 1639w lid 8
BW toe te kennen waarbij de Kantonrechter geen aanleiding ziet om hierbij af
te wijken van de ook bij dit Kantongerecht niet ongebruikelijke
Kantonrechtersformule.
Gelet op de leeftijd van H, de lengte van het dienstverband en de aard van de
laatstelijk door haar verrichte werkzaamheden zal de kantonrechter deze
vergoeding vaststellen op een bedrag van ƒ 17.400,= bruto.
In de omstandigheden van dit geval ziet de Kantonrechter echter geen
aanleiding om aan H een immateriële vergoeding toe te kennen.
Gelet op het bepaalde in artikel 1639w lid 9 BW zal de Kantonrechter beide
partijen in de gelegenheid stellen om hun verzoek in te trekken.
De Kantonrechter overweegt nu reeds, dat hij in de aard van deze procedure
aanleiding ziet de kosten tussen partijen te compenseren.
De beschikking
De Kantonrechter
Stelt beide partijen in de gelegenheid hun verzoek tot uiterlijk 27 april
1995 in te trekken.
Voor het geval beide partijen van deze gelegenheid geen gebruik wensen te
maken:
– ombindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige
redenen met ingang van 1 mei 1995,
– kent aan H ten laste van S toe een bruto vergoeding ten bedrage van ƒ
17.400 (zeventienduizend vierhonderd gulden),
– compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen en wel zo dat
iedere partij de eigen kosten draagt.
Rechters
Mr Wallis