Instantie: Hof Amsterdam, 22 juni 1995

Instantie

Hof Amsterdam

Samenvatting


President van de Rechtbank Amsterdam heeft het straatverbod van eiseres
afgewezen. Ook het Hof wijst het straatverbod af, omdat niet is komen vast te
staan dat er sinds januari 1995 nog zodanig bedreigende confrontaties tussen
partijen hebben plaatsgevonden dat dit een straat- contactverbod
rechtvaardigt. Wel compenseert het Hof de proceskosten van de eerste aanleg.
De man gaat daarvan in cassatie.

Volledige tekst

1. Het geding in hoger beroep
1.1. De vrouw is bij dagvaarding van 14 februari 1995 in hoger beroep gekomen
van het door de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam onder
rolnummer Kg 95/1680dC tussen partijen gewezen en op 2 februari 1995
uitgesproken vonnis.
1.2. De vrouw heeft bij memorie vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd,
producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het vonnis zal
vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog de gevraagde voorziening zal
toewijzen, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
1.3. Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven bestreden en
geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met
veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.
1.4. Vervolgens hebben partijen op 22 mei 1995 hun standpunten ten aanzien
van de zaak doen bepleiten. De raadsman van de man heeft het woord gevoerd
aan de hand van een pleitnota. Daarbij heeft hij nog producties in het geding
gebracht.
1.5. Tenslotte hebben de man en de vrouw onder overlegging van de stukken van
het geding in eerste aanleg en in hoger beroep arrest gevraagd. De inhoud van
al deze stukken moet als hier ingelast worden beschouwd.
2. De grieven
De grieven van de vrouw luiden als volgt:
Grief 1
Ten onrechte overweegt de president dat onvoldoende aannemelijk is geworden
dat de man de vrouw herhaaldelijk heeft lastig gevallen en/of bedreigd.
Grief 2
Ten onrechte overweegt de president dat het – vaststaande – feit dat de man
meermalen bij de vrouw aan de deur is geweest en dat de vrouw dat als
bezwarend ervaart nog niet een ingrijpende maatregel als een straat- en
contactverbod rechtvaardigt.
Grief 3
Ten onrechte hecht de president waarde aan de toezegging van de man voorlopig
geen contact te zullen zoeken.
Grief 4
Ten onrechte overweegt de president dat onvoldoende aannemelijk is geworden
dat er voor de vrouw een zodanige reële dreiging van de kant van de man
uitgaat dat een straat- en contactverbod is gerechtvaardigd.
Grief 5
Ten onrechte heeft de president de vrouw in de proceskosten veroordeeld.
3. De feiten en omstandigheden
3.1. Geen grief is gericht tegen de door de president in het vonnis waarvan
beroep onder 1a t/m 1d gedane vaststelling van feiten, zodat ook het hof van
het aldaar gestelde feitencomplex kan uitgaan met de kanttekening dat het
onderzoek van het MWKJ eind maart 1995 afgerond is.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De grieven 1, 2, 3 en 4 komen, gezien hun onderlinge samenhang, in
aanmerking voor gezamenlijke bespreking.
4.2. Uit de stukken en bij de behandeling in hoger beroep is gebleken dat er
in het verleden, tegen de wil van de vrouw, enige contacten tussen de man en
de vrouw hebben plaatsgevonden, in verband met de wens van de man om de
kinderen van partijen te zien. De vrouw heeft deze contacten als bedreigend
ervaren. In het midden kan blijven of er, ten tijde van de behandeling van de
vordering van de vrouw in eerste aanleg, voor de vrouw en kinderen van
partijen een zodanige reële dreiging van de kant van de man bestond dat dit
een straat- en contactverbod voor de man rechtvaardigde.
Niet is komen vast te staan dat er sinds 12 januari 1995 op welke datum de
man de voordeur van de vrouw beschadigd zou hebben – wat door de man wordt
betwist – nog confrontaties tussen partijen hebben plaatsgevonden met een
zodanig bedreigend karakter van de kant van de man en/of met een zodanige
belastende invloed op de vrouw en de kinderen dat dit thans een straat- en
contactverbod voor de man, zoals door de vrouw gevorderd, rechtvaardigt. Het
hof zal daarom het vonnis waarvan beroep bekrachtigen.
Wel dient de man zich te realiseren dat het wenselijk is dat hij contacten
met de vrouw en kinderen anders dan in het kader van de uitvoering van een
omgangsregeling vermijdt nu zulke contacten kennelijk spanningen bij de vrouw
oproepen.
4.3. In grief 5 klaagt de vrouw over haar veroordeling in de kosten van het
geding. Gelet op de omstandigheid dat partijen een affectieve relatie met
elkaar hebben gehad acht het hof termen aanwezig om de kosten van het geding
in eerste aanleg alsnog op de gebruikelijke wijze te compenseren. Met
vernietiging van het bestreden vonnis in zoverre, zal daarom alsnog
dienovereenkomstig beslist worden.
4.4. Om reden als onder 4.3. vermeld zullen ook de kosten van het hoger
beroep gecompenseerd worden.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voorzover de vrouw daarbij werd
veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg, en in zoverre
opnieuw rechtdoende:
compenseert alsnog de kosten van het geding in eerste aanleg aldus, dat
iedere partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de
eigen kosten draagt.

Rechters

Mrs. Willems-Morsink, De Vreeze-Oostvogel, De Ruiter