Instantie: Rechtbank Rotterdam, 20 juli 1995

Instantie

Rechtbank Rotterdam

Samenvatting


Tussen partijen is een arbeidsovereenkomst gesloten voor de duur van een
jaar. De arbeidsovereenkomst bevat de ontbindende voorwaarde dat eiseres
medisch goedgekeurd zou worden. Voorts is een proeftijd overeengekomen. De
arts acht haar bij de medische keuring minder geschikt voor de functie.
Vervolgens meldt de vrouw dat zij zwanger is. Op diezelfde dag wordt haar
medegedeeld dat haar dienstverband is beëindigd. Volgens de rechter staat
niet vast dat de uitslag van de medische keuring de doorslag heeft gegeven.
Hierdoor rijst het vermoeden dat de werkgever heeft gehandeld in strijd met
art. 1637ij BW. De werkgever zal dit vermoeden moeten weerleggen.

Volledige tekst

1. Het verloop van de procedure

1.1. Bij inleidende dagvaarding d.d. 1 oktober 1993 heeft P gevorderd dat de
kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

– voor recht zal verklaren dat RNO, door P te ontslaan in de proeftijd,
gehandeld heeft in strijd met art. 7A:1637ij BW, te weten de gelijke
behandeling mannen en vrouwen.
– RNO zal veroordelen tot betaling van een vergoeding van ƒ 36 500,00 terzake
van schending van voornoemd artikel, waarbij de vergoeding bestemd is ter
compensatie van pensioen- en inkomensverlies, alsmede carrièrebreuk.
– RNO zal veroordelen tot het betalen van de wettelijke rente over voornoemd
bedrag vanaf het moment dat deze verschuldigd is, tot het moment van algehele
voldoening.
– RNO zal veroordelen te voldoen aan P de door deze gemaakte
buitengerechtelijke incassokosten ter grootte 15% van de hoofdsom welke post
hierboven is toegelicht.
– Tevens RNO zal veroordelen aan P te betalen de afwikkelingskosten, zoals
hierboven toegelicht, indien en voorzover P gehouden is dergelijke kosten te
voldoen aan de deurwaarder, die het in deze procedure te wijzen vonnis
executeert.
– RNO zal veroordelen in de kosten van het geding.

1.2. RNO heeft bij conclusie van antwoord met producties verweer gevoerd
tegen de vordering.

1.3. Na verdere conclusiewisseling, waarbij P stukken in het geding heeft
gebracht, heeft de kantonrechter te Rotterdam bij vonnis d.d. 18 april 1994
RNO toegelaten tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden, waaruit is af
te leiden dat haar besluit om af te zien van het dienstverband met P niet
berust op de zwangerschap van P.

1.4. De rechtbank verwijst met betrekking tot procedure in eerste aanleg
overigens naar de in hoger beroep overgelegde stukken, waaronder voormeld
vonnis, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.

1.5. Bij dagvaarding d.d. 9 mei 1994 is RNO vervolgens in hoger beroep
gekomen van voormeld vonnis van 18 april 1994.

1.6. RNO heeft bij memorie van grieven drie grieven aangevoerd tegen
laatstvermeld vonnis van de kantonrechter, met conclusie dat de rechtbank het
bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij vonnis voor
zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair de vordering van P zal
afwijzen, subsidiair P zal belasten met het bewijs dat het dienstverband
vanwege haar zwangerschap is opgezegd, een en ander met veroordeling van P in
de kosten van het geding in beide instanties.

1.7. P heeft bij memorie van antwoord, met producties, de grieven bestreden,
en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het door RNO ingestelde hoger
beroep, met veroordeling van RNO in de proceskosten.

1.8. Partijen hebben hun zaak door hun advocaat doen bepleiten, RNO heeft
hierbij pleitnotities overgelegd.

1.9. Partijen hebben de stukken, waaronder die van de eerste aanleg,
overgelegd en vonnis gevraagd.

2. De ontvankelijkheid van het hoger beroep

RNO is tijdig van het vonnis in hoger beroep gekomen, en is in zoverre in
ieder geval ontvankelijk in haar hoger beroep.

3. De vaststaande feiten

Tegen de weergave van de vaststaande feiten in het bestreden vonnis is geen
grief gericht, zodat de rechtbank ook in hoger beroep van die feiten zal
uitgaan.

4. De grieven en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen en het
verweer in hoger beroep

4.1. Blijkens de daarop gegeven toelichting houden de grieven – zakelijk
weergegeven – het volgende in:

4.1.1. Het dienstverband tussen partijen is niet tot stand gekomen en RNO
heeft het dienstverband ten overvloede beëindigd onder verwijzing naar
artikel 2., het proeftijdbeding van de arbeidsovereenkomst.

4.1.2. Gelet op artikel 177 Boek I Rv dient P te bewijzen dat de opzegging
vanwege de zwangerschap van P is geschied. Voor een omkering van de
bewijslast op grond van de redelijkheid en billijkheid kan geen sprake zijn.

4.2. P heeft het door RNO in hoger beroep gestelde gemotiveerd betwist,
daartoe – zakelijk weergegeven – o.m. verwijzend naar de omkering van de
bewijslast volgens de ontwerp-richtlijn van de Europese commissie d.d. 24 mei
1988, welke beoogt dat, nadat de eisende partij door het aantonen van de
minder gunstige behandeling een wettelijk vermoeden van discriminatie tot
stand heeft gebracht, de bewijslast verschuift naar de gedaagde partij, die
het vermoeden kan trachten te weerleggen.

5. De beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1. RNO heeft bij brief van 1 juli 1993 aan P geschreven: `Zoals reeds
mondeling aan u is meegedeeld, bevestigen wij u hierdoor dat wij met ingang
van 1 juli 1993 het dienstverband met u beëindigen. We vertrouwen u hiermee
voldoende te hebben ingelicht.’

5.2. RNO heeft bij brief van 4 augustus 1993 aan de gemachtigde van P o.a.
gesteld: `De onslagaanzegging onzerzijds heeft geen relatie met het gegeven
dat mevrouw P zwanger is.
We hebben op grond van eigen motieven besloten om op grond van artikel 2. van
onze arbeidsovereenkomst het dienstverband met onmiddellijke ingang te
ontbinden.’

5.3. Uit de inhoud van deze brieven valt, anders dan RNO heeft aangevoerd,
niet op te maken dat krachtens artikel 1. van de arbeidsovereenkomst het
dienstverband niet tot stand is gekomen en RNO slechts ten overvloede een
beroep heeft gedaan op het proeftijdbeding.

5.4. De rechtbank is van oordeel dat indien RNO een beroep had willen doen op
artikel 1. van de arbeidsovereenkomst zij dit ondubbelzinnig had moeten doen.
In haar bovengenoemde brieven spreekt RNO met geen woord over de uitslag van
de medische keuring die, zoals zij stelt, bij haar besluit een
doorslaggevende rol zou hebben gespeeld. Nu zij dit heeft nagelaten moet het
ervoor worden gehouden dat de uitslag van de medische keuring bij het besluit
van RNO geen doorslaggevende rol heeft gespeeld.
De rechtbank verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter en de
daarvoor door deze gegeven motivering.

5.5. Uitgaande van dit vermoeden acht de rechtbank afwijking van de
hoofdregel van art. 177 Rv op zijn plaats. De kantonrechter heeft dan ook
terecht RNO de onder 1.3 vermelde bewijslast gegeven.

5.6. Het voorgaande brengt met zich mede dat de door RNO opgeworpen grieven
falen en het bestreden vonnis bekrachtigd dient te worden. RNO zal als de in
het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure
in hoger beroep.

6. De beslissing

De rechtbank, meervoudige kamer voor de berechting van burgerlijke zaken,
rechtdoende in hoger beroep:

– bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam, op 18 april 1994
tussen partijen gewezen;

– veroordeelt RNO in de kosten van de procureur in hoger beroep, tot aan deze
uitspraak aan de zijde van P bepaald op ƒ 290,00 aan verschotten en ƒ 2730,00
aan salaris voor de procureur;

– verwijst de zaak naar de kantonrechter te Rotterdam om op de hoofdzaak te
worden beslist.

Rechters

Mrs Fransen, Den Os-Brand, Van der Klooster