Instantie: Commissie gelijke behandeling, 24 juli 1995

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


De wederpartij verstrekt aan het einde van elk jaar een kerst- pakket
aan haar werknemers. Vanaf 1 juli 1993 hanteert de wederpartij de regel
dat niet langer per individuele werknemer, maar per gezamenlijke
huishouding een kerstpakket wordt verstrekt. Verzoekster is van mening
dat de wederpartij hiermee onderscheid maakt in strijd met de Wet
gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Nu volgens de Commissie in
het onderhavige geval bij het toekennen van kerstpakketten onderscheid
gemaakt wordt tussen een deel van de ambtenaren die gehuwd zijn (of met
gehuwden gelijk gesteld worden) en degenen die dat niet zijn, is er
sprake van een onderscheid op grond van burgerlijke staat, als bedoeld
in artikel 5 van de AWGB.

Dat van de ambtenaren die gehuwd zijn (of daarmee gelijk gesteld zijn),
slechts dat gedeelte door het onderscheid wordt getroffen, dat een
(huwelijks)partner heeft, die eveneens bij de gemeente werkzaam is,
laat het geconstateerde onderscheid onverlet. Immers, de groep die door
het gemaakte onderscheid nadelig getroffen wordt bestaat per definitie
uitsluitend uit gehuwden en daarmee gelijk gestelden. Daar hier sprake
is van een direct onderscheid is een uitzondering slechts toegestaan
indien sprake zou zijn van een van de wettelijke
uitzonderingsmogelijkheden (waarvan hier niet is gebleken), en komt
derhalve de vraag naar een mogelijke rechtvaardigingsgrond niet aan de
orde.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 16 februari 1994 verzocht mevrouw te Vlieland (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij
de arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of Burgemeester en
wethouders van de gemeente Vlieland (hierna: de wederpartij)
onderscheid heeft gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke
behandeling.

1.2. De wederpartij verstrekt aan het einde van elk jaar een
kerstpakket aan haar werknemers. Vanaf 1 juli 1993 hanteert de
wederpartij de regel dat niet langer per individuele werknemer, maar
per gezamenlijke huishouding een kerstpakket wordt verstrekt.
Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee onderscheid maakt
in strijd met de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB).

2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK

2.1. De Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid heeft het verzoek in behandeling genomen. Op 1 september 1994 is
de Algemene wet gelijke behandeling in werking getreden (AWGB). De
Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid is op
die datum opgeheven. Zij heeft haar werkzaamheden overgedragen aan de
Commissie gelijke behandeling, die op 1 september 1994 is ingesteld.
Deze Commissie heeft het onderzoek voortgezet.

2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen uitgenodigd om hun
standpunten nader toe te lichten tijdens een zitting op 30 mei 1995.
Partijen hebben van deze uitnodiging geen gebruik gemaakt. De
beraadslagingen hebben plaats gevonden op 30 mei 1995. Daarbij waren
aanwezig:

– mw prof. mr J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter) – dhr mr W.A. van Veen
(lid Kamer) – mw mr J.R. Dierx (lid Kamer) – mw mr A.K. de Jongh
(secretaris Kamer) – mw A.C. van Doornen (wnd secretaris Kamer)

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is het College van burgemeester en wethouders van
een gemeente. Bij de wederpartij is het gebruikelijk dat iedere
ambtenaar een kerstpakket ontvangt. In 1993 heeft de wederpartij deze
regeling gewijzigd, in die zin dat voortaan aan ambtenaren in dienst
van de gemeente slechts een kerstpakket per gezamenlijke huishouding
wordt verstrekt.

3.2. Verzoekster is werkzaam als medewerkster gemeentesecretarie bij de
wederpartij. Zij woont samen met haar partner die eveneens bij de
wederpartij werkzaam is. Verzoekster heeft het feit dat zij samenwoont
met haar partner niet vastgelegd in een verklaring van samenwonen.

3.3. Bij de wederpartij waren op 31 december 1993 52 werknemers in
dienst, waarvan 33 bij de afdeling secretarie/buitendienst en 19
werknemers bij de afdeling onderwijs. Het aantal mannelijke en
vrouwelijke werknemers was als volgt verdeeld. Bij de afdeling
onderwijs werkten 9 vrouwen en 10 mannen. Bij de afdeling
secretarie/buitendienst werkten 12 vrouwen en 21 mannen. In totaal
voerden 5 mannen en 5 vrouwen per bovengenoemde datum een gezamenlijke
huishouding waarbij beide partners bij de wederpartij werkzaam waren.
Uitgesplitst naar geslacht ziet het beeld er als volgt uit.

Aantal werknemers uitgesplitst naar geslacht:

vrouwen mannen

Totaal 21 31

gezamenl.huishouding en beiden werkzaam bij de wederpartij 5 23,8% 5 16,1%

Deze gegevens gerelateerd aan het aantal vrouwelijke respectievelijk
mannelijke werknemers leiden tot de conclusie dat: 23,8% van het totaal
aantal vrouwen voert een gezamenlijke huishouding met een partner
werkzaam bij de wederpartij. 16,1% van het totaal aantal mannen voert
een gezamenlijke huishouding met een partner werkzaam bij de
wederpartij.

Alvorens verzoekster een verzoek om een oordeel bij de Commissie heeft
ingediend heeft zij de Minister van Binnenlandse zaken aangeschreven.
Deze heeft haar doorverwezen naar onder andere de Commissie.

De standpunten van partijen

3.4. Verzoekster is van mening dat de wederpartij jegens haar in strijd
met de wetgeving gelijke behandeling heeft gehandeld/handelt, door
aldus onderscheid te maken op grond van burgerlijke staat.

Verzoekster stelt dat iedere werknemer een zelfstandig functionerend
onderdeel is van de wederpartij. Omdat zij toevallig de voordeur deelt
met iemand die dezelfde werkgever heeft als zij zou, door de regeling
van de wederpartij, zij niet voor 100% mee tellen. Volgens verzoekster
is hier sprake van ongelijke behandeling. Ook stelt verzoekster nog dat
andere jaren iedere medewerker, ongeacht het feit of zijn/haar partner
toevallig ook bij de wederpartij werkte, wel een eigen kerstpakket
ontving. Tot stelt verzoekster dat er in haar geval geen sprake is van
een gezamenlijke huishouding.

3.5. De wederpartij is van mening dat er geen sprake is van ongelijke
behandeling van verzoekster als bedoeld in de wetgeving gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid.

Ten eerste stelt de wederpartij dat het verstrekken van een kerstpakket
geen onderdeel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden, waar rechten aan
kunnen worden ontleend. Ten tweede is het verstrekken van een
kerstpakket een attentie van het gemeentebestuur, zonder dat hiermee
een waarde-oordeel wordt gegeven omtrent de wijze van functioneren van
de individuele ambtenaar. Voorts stelt de wederpartij dat, juist omdat
de attentie (het kerstpakket) geen binding heeft met de individuele
ambtenaren, zij volledig in haar recht staat met het hanteren van het
beleidsuitgangspunt dat elk huishouden, waar een of meerdere ambtenaren
deel van uitmaken, een kerstpakket ontvangt. Het gaat naar haar mening
niet aan, om een gezamenlijk huishouden waarin meer dan een persoon een
arbeidsrelatie met dezelfde gemeente onderhoudt te bevoordelen boven
een gezamenlijk huishouden waarvan maar een persoon deze relatie
onderhoudt. Tot slot stelt de wederpartij dat of sprake is van een
gezamenlijke huishouding moet blijken uit de huwelijkse staat danwel
uit een verklaring van samenwonen. In geval van verzoekster heeft de
gemeente vastgesteld dat er sprake was van een gezamenlijke
huishouding, daar de met de gemeente afgesloten huurovereenkomst op
beider naam is gesteld.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster heeft
gehandeld in strijd met artikel 1a lid 1 WGB m/v door aan ambtenaren
van de gemeente niet meer dan een kerstpakket per huishouden te
verstrekken wanneer meer dan een ambtenaar deel uitmaakt van een
huishouden.

Artikel 1a, lid 1 WGB verbiedt het bevoegd gezag onderscheid naar
geslacht te maken onder andere in de arbeidsvoorwaarden, waaronder
begrepen loon.

In artikel 1 WGB wordt bepaald dat onder onderscheid tussen mannen en
vrouwen wordt verstaan direct en indirect onderscheid tussen mannen en
vrouwen. Onder direct onderscheid wordt mede verstaan, onderscheid op
grond van zwangerschap, bevalling en moederschap. Onder indirect
onderscheid wordt verstaan onderscheid op grond van andere
hoedanigheden dan het geslacht, bijvoorbeeld burgerlijke staat of
gezinsomstandigheden, dat onderscheid op grond van geslacht tot gevolg
heeft.

4.2. Voor de beantwoording van de bovenstaande juridische vraag moet de
vraag beantwoord worden, of het verstrekken van een kerstpakket als een
arbeidsvoorwaarde moet worden beschouwd.

Het Europese Hof van Justitie heeft in het arrest van de zaak Defrenne
I (zaak 80/70 d.d. 25 mei 1971) beslist, dat onder het begrip beloning
moet worden verstaan alle huidige of toekomstige voordelen in geld of
natura, mits deze, zij het indirect, door de werkgever uit hoofde van
een dienstbetrekking worden betaald. Een kerstpakket kan worden
aangemerkt als een voordeel in natura uit hoofde van een dienstverband,
en valt derhalve onder het beloningsbegrip. Daarmee staat vast dat het
om een arbeidsvoorwaarde gaat.

4.3. Om de vraag te kunnen beantwoorden, of de gemeente in het
onderhavige geval bij het toekennen van de kerstpakketten indirect
onderscheid maakt naar geslacht, moet eerst worden vastgesteld of de
gehanteerde beleidslijn in overwegende mate personen van een geslacht
benadeelt en derhalve een vermoeden van indirect onderscheid op grond
van geslacht tot gevolg heeft.

Uit de overgelegde gegevens blijkt dat van het aantal vrouwen 23,8% aan
het bovengenoemde criterium voldoet en 16,1% van de mannen. Relatief
meer vrouwen dan mannen ontvangen dan ook een kerstpakket per
gezamenlijke huishouding. Het aantal vrouwen en mannen dat getroffen
wordt staat in een verhouding van 1,5:1. In absolute cijfers ontvangen
5 vrouwen en 5 mannen een kerstpakket per gezamenlijke huishouding.

4.4. De Commissie is van mening, dat deze cijfers weliswaar de indruk
wekken dat de gehanteerde beleidslijn vrouwen in overwegende mate
benadeelt, maar dat gezien de geringe aantallen waar het om gaat, de
cijfers een onvoldoende bestendig beeld geven om te kunnen constateren
dat dit niet te wijten is aan de min of meer toevallige perso-
neelssamenstelling op een bepaald moment.

De cijfers worden evenmin bevestigd door een algemeen beeld dat vrouwen
vaker dan mannen deel uit maken van een gezamenlijke huishouding
waarbij meer dan een partner bij dezelfde werkgever werkzaam is. De
Commissie is daarom van oordeel dat er geen sprake is ven een vermoeden
van indirect onderscheid, aangezien niet aanzienlijk meer vrouwen dan
mannen nadeel ondervinden van deze regeling.

4.5. Vervolgens is van belang, dat sinds 1 september 1994 de Algemene
wet gelijke behandeling van kracht is. Deze wet is van toepassing vanaf
1 september 1994. Nu de beleidslijn met betrekking tot de toekenning
van kerstpakketten ook na 1 september 1994 wordt gehanteerd, acht de
Commissie zich bevoegd te oordelen over mogelijke strijd met de AWGB
voor de periode na 1 september 1994.

Artikel 1 AWGB verbiedt onder andere het maken van direct en indirect
onderscheid op grond van burgerlijke staat. In artikel 5 lid 1 onder d
AWGB wordt het maken van onderscheid bij de arbeidsvoorwaarden
verboden.

Nu in het onderhavige geval bij het toekennen van kerstpakketten
onderscheid gemaakt wordt tussen een deel van de ambtenaren die gehuwd
zijn (of met gehuwden gelijk gesteld worden) en degenen die dat niet
zijn, is er sprake van een onderscheid op grond van burgerlijke staat,
als bedoeld in artikel 5 van de AWGB. Dat van de ambtenaren die gehuwd
zijn (of daarmee gelijk gesteld zijn), slechts dat gedeelte door het
onderscheid wordt getroffen, dat een (huwelijks)partner heeft, die
eveneens bij de gemeente werkzaam is, laat het geconstateerde
onderscheid onverlet. Immers, de groep die door het gemaakte
onderscheid nadelig getroffen wordt bestaat per definitie uitsluitend
uit gehuwden en daarmee gelijk gestelden. Daar hier sprake is van een
direct onderscheid is een uitzondering slechts toegestaan indien sprake
zou zijn van een van de wettelijke uitzonderingsmogelijkheden (waarvan
hier niet is gebleken), en komt derhalve de vraag naar een mogelijke
rechtvaardigingsgrond niet aan de orde.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie

1. spreekt als haar oordeel uit dat de gemeente Vlieland te Vlieland
geen indirect onderscheid naar geslacht heeft gemaakt jegens mevrouw
te Vlieland in strijd met artikel 1a Wet gelijke behandeling
van mannen en vrouwen bij de arbeid door het toekennen van maximaal een
kerstpakket per gezamenlijke huishouding aan werknemers die getrouwd
zijn met c.q. samenwonen met een partner die bij dezelfde werkgever
werkzaam is, terwijl werknemers die zich niet in deze situatie bevinden
een kerstpakket per persoon ontvangen;

2. spreekt als haar oordeel uit dat de gemeente Vlieland te Vlieland
direct onderscheid naar burgerlijke staat heeft gemaakt jegens mevrouw
te Vlieland als bedoeld in artikel 5 lid 1 sub d van de Algemene wet
gelijke behandeling door het toekennen van maximaal een kerstpakket per
gezamenlijke huishouding aan werknemers die getrouwd zijn met, c.q.
samenwonen met een partner die bij dezelfde werkgever werkzaam is,
terwijl werknemers die zich niet in deze situatie bevinden een
kerstpakket per persoon ontvangen.

Rechters

mw prof. mr J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), dhr mr W.A. vanVeen (lid Kamer), mw mr J.R. Dierx (lid Kamer), mw mr A.K. de Jongh(secretaris Kamer), mw A.C. van Doornen (wnd secretaris Kamer)