Instantie
Hof ‘s-Gravenhage
Samenvatting
Tussen de vader en de kinderen is een omgangsregeling tot stand gekomen.
De moeder gaat hiertegen in beroep. De moeder wil een ruimere
bezoekregeling dan de vader. Volgens het hof kan deze opvatting dat een
voogd een uitbreiding van de omgangsregeling kan verzoeken worden
gebaseerd op art. 1:161a lid 2 BW. Het hof acht zich derhalve bevoegd. Er
wordt nog geen uitspraak gedaan over de inhoudelijke kant van het verzoek
omdat de ouders eerst willen proberen zelf tot een bevredigende regeling
te komen. Het hof stelt de kinderalimentatie vast op ƒ 175,- per maand per
kind.
Volledige tekst
Het geding
De partijen zijn in 1982 met elkaar gehuwd.
Bij beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 22 december 1994 is
tussen de partijen de echtscheiding uitgesproken. Bij die beschikking is
over de minderjarigen 1. Nicky, geboren op 28 september 1983, en 2.
Vanity, geboren op 24 januari 1987, de moeder benoemd tot voogdes en de
vader tot toeziende voogd en is het verzoek van de moeder om een door de
vader te betalen kinderalimentatie vast te stellen afgewezen. Tevens is
een omgangsregeling bepaald, inhoudende dat de vader de kinderen eenmaal
per veertien dagen een weekend bij zich mag hebben, te weten -bij
nachtdienst- van zaterdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur en — –bij
dagdienst- van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur.
De moeder is tijdig in hoger beroep gekomen en heeft verzocht de bestreden
beschikking te vernietigen voor wat betreft de afwijzing van het verzoek
tot vaststelling van een kinderalimentatie, en alsnog een
kinderalimentatie vast te stellen van ƒ 200,= per maand per kind.
In haar aanvullend hoger beroepschrift heeft de moeder verzocht in het
kader van de omgangsregeling vast te stellen dat de vader de minderjarigen
eenmaal per veertien dagen een weekend bij zich zal hebben, te weten -bij
nachtdienst- van zaterdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur en bij dagdienst
van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur.
De vader heeft een verweerschrift ingediend en verzocht de bestreden
beschikking te bekrachtigen en de moeder niet- ontvankelijk te verklaren
in haar verzoeken danwel haar verzoeken af te wijzen.
Op 9 juni 1995 is de zaak mondeling behandeld.
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake de
omgangsregeling.
De partijen zijn het er over eens, dat de vader de kinderen eenmaal per
veertien dagen bij zich mag hebben en dat de kinderen, indien de vader de
betreffende week nachtdienst heeft gehad, vanaf zaterdag 17.00 uur bij hem
zullen verblijven. Omtrent de weekeinden na een week dagdienst van de
vader zijn de partijen het niet eens. De moeder heeft het hof verzocht
vast te stellen, dat de kinderen in deze weekeinden op vrijdag 17.00 uur
naar hem toe zullen gaan. De vader verzet zich hiertegen. Hij wenst dat
de kinderen conform de uitspraak van de rechtbank op zaterdag 10.00 uur
bij hem komen.
De vraag is of de moeder ontvankelijk is in haar verzoek tot vaststelling
van een ruimere omgangsregeling dan de vader wil. Hiertegen kan worden
aangevoerd dat de omgangsregeling meestentijds wordt beschouwd als een
inbreuk op de bevoegdheid die de voogd heeft om te bepalen waar de
kinderen verblijven en dat een voogd geen vergroting van de inbreuk op
zijn eigen bevoegdheid kan verzoeken. Het hof is van oordeel dat zwaarder
moet wegen het praktische argument dat de rechter een uitspraak moet
kunnen doen in een geschil tussen gescheiden ouders, daaruit bestaande dat
de voogd wil dat de omgangsregeling uitgebreider moet zijn dan de
niet-voogd wenst. Beiden kunnen voor hun standpunten volstrekt legitieme
argumenten hebben.
Het hof meent dat de voogd in een kwestie als deze een beroep kan doen op
de verantwoordelijkheid die een ouder heeft jegens zijn kinderen, ook
indien hij na een echtscheiding niet tot voogd is benoemd. Ook vindt het
hof steun voor de opvatting dat een voogd een uitbreiding van de
omgangsregeling kan verzoeken in de bewoordingen van artikel 1:161a lid
2 BW. In dat artikel wordt bepaald dat de rechtbank “op verzoek van de
ouders of een van hen” een regeling inzake de uitoefening van het
omgangsrecht vaststelt. Deze bewoordingen wijzen erop dat de wetgever niet
alleen heeft gedacht aan de mogelijkheid dat de niet-voogd vaststelling
van een omgangsregeling verzoekt, doch ook aan de mogelijkheid dat de
voogd dat doet. Het hof acht de moeder derhalve ontvankelijk in haar
verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling.
Een vraag die in situaties als de onderhavige aandacht verdient, is of de
niet-voogd bereid zal zijn de kinderen langer bij zich te hebben dan hij
zelf wenselijk acht. In het onderhavige geval is dit echter geen probleem
nu de vader ter zitting heeft verklaard de kinderen reeds op vrijdagavond
te ontvangen, indien het hof van oordeel is dat hij dit zou moeten doen.
Beoordeling van het hoger beroep
De omgangsregeling
De partijen hebben het hof verzocht een uitspraak te doen over de
ontvankelijkheid van de moeder in het bovenomschreven verzoek, doch thans
nog geen uitspraak te doen over de inhoudelijke vraag over de duur van het
verblijf van de kinderen bij de vader na een dagdienst. Zij verklaarden
eerst een poging te willen doen in onderling overleg tot een regeling te
komen van dit geschilpunt. Het hof zal de behandeling op dit punt dan ook
aanhouden.
De kinderalimentatie
De bedragen worden op hele guldens afgerond.
1. De behoefte aan een alimentatie van de minderjarigen staat als niet
bestreden vast.
2. Aangezien de door de vader betwiste stelling van de moeder dat de
partijen ten tijde van de procedure voor de rechtbank zijn overeengekomen
dat de vader een kinderalimentatie van ƒ 200,- per maand per kind zal
betalen niet vast is komen te staan, zal het hof thans aan de hand van de
bekende financiele gegevens bepalen of de draagkracht van de vader een
kinderalimentatie voor de minderjarigen toelaat.
3. De vader is werkzaam bij PTT Post B.V. te R. Zijn netto inkomen
bedraagt ƒ 2.687,- per maand exclusief vakantiegeld. Hij is
alleenstaand. Voor rekening van de vader komt per maand ƒ 756,- aan
huur. De premie begrafenisverzekering is ƒ 7,- per maand. De
betalingsverplichting op schulden bij het GEB en de Postbank bedraagt ƒ
100,- per maand, en de advocaatkosten bedragen ƒ 100,- per maand. De
kosten van de omgangsregeling zijn ƒ 90,- per maand.
4. Ter zitting zijn de partijen overeen gekomen dat met een totaal bedrag
van ƒ 250,- aan herinrichtingskosten van de vader rekening mag worden
gehouden, zodat derhalve geen rekening wordt gehouden met de schuld van
de vader aan zijn broer, eveneens voor herinrichtingskosten, van ƒ 200,-
per maand. Eveneens zijn de partijen het er over eens geworden dat geen
rekening dient te worden gehouden met de aflossing op de
betalingsachterstand bij de Gemeentelijke Sociale Dienst van ƒ 75,- per
maand.
5. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de vader een alimentatie
voor de minderjarigen toelaat van ƒ 175,- per maand per kind, welke
alimentatie in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.
Het bovenstaande brengt mee dat de bestreden beschikking in zoverre moet
worden vernietigd.
Beslissing van de zaak in hoger beroep
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te R van 22 december 1994, voor
zover daarbij het verzoek van de moeder tot vaststelling van een
kinderalimentatie is afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met
ingang van de dag waarop de voogdij aanvangt op ƒ 175,- per maand per
kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling
te voldoen;
verklaart deze beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders verzocht is; verklaart de
moeder ontvankelijk in haar verzoek tot uitbreiding van de vastgestelde
omgangsregeling;
heropent het onderzoek inzake de omgangsregeling en houdt de behandeling
aan tot 1 december 1995 pro forma, met het verzoek aan de partijen om het
hof tijdig voor die datum te informeren over het resultaat van hun
besprekingen daaromtrent.
Rechters
Mr Overweel-Monshouwer