Instantie: Kantonrechter Amsterdam, 28 augustus 1995

Instantie

Kantonrechter Amsterdam

Samenvatting


Een vrouw wil in deeltijd gaan werken na haar zwangerschapsverlof en
aansluitend ouderschapsverlof. Zij heeft voor drie dagen kinderopvang
en meer opvang door derden wil zij niet. Het feit dat eiseres twee
dagen zelf haar kind wil verzorgen acht de kantonrechter een
gerechtvaardigde wens. De werkgever heeft onvoldoende aangegeven dat
het bedrijfsbelang zich in dit geval tegen inwilliging van het verzoek
in deeltijd te kunnen werken, verzet. De rechter gelast een proeftijd
van een half jaar waarin eiseres haar functie in deeltijd kan
uitoefenen. Daarna dient een evaluatie plaats te vinden.

Volledige tekst

Verloop van de procedure:

Bij exploot van dagvaarding d.d. 8 augustus 1995 heeft eiseres een
voorlopige voorziening gevorderd, kort samengevat strekkende primair
tot het in staat stellen van eiseres haar werkzaamheden in deeltijd
– voor 24 uur per week – bij gedaagde voort te zetten, dan wel subsidiair
zulks eerst na een als geslaagd te evalueren experiment van zes maanden
te doen, een en ander op verbeurte van een dwangsom van ƒ 500,= per
dag.

Ter terechtzitting van 21 augustus 1995 heeft de mondelinge behandeling
plaatsgevonden. Gehoord zijn partijen en hun gemachtigden. De
gemachtigden van partijen hebben pleitnotities overgelegd.

Gronden van de beslissing:

1. Eiseres is op 17 november 1986 bij gedaagde in dienst getreden. Haar
functie is medewerkster op de financiele administratie. Zij is met name
belast met de administratie van het debiteuren- en crediteurenbestand.
Haar salaris bedraagt ƒ 2.724,30 bruto per maand. Met instemming van
gedaagde is haar reguliere werktijd per 1 januari 1993 van 40 uur tot
36 uur teruggebracht.

Op 1 juli 1994 is eiseres bevallen van een gezonde dochter. Tot 21
september 1994 had zij bevallingsverlof; tot 21 maart 1995 heeft zij
gebruikmakend van het ouderschapsverlof 20 uur per week gewerkt.
Sedertdien werkt zij drie dagen – maandag, woensdag en vrijdag – per week
met instemming van gedaagde anderhalve vakantiedag per week op te
nemen.

2. Eiseres wenst het werken in deeltijd te continueren. Haar
vakantiedagen zijn echter binnenkort uitgeput. Gedaagde blijkt evenwel
niet bereid eiseres een deeltijdcontract aan te bieden. Eiseres heeft
voor drie dagen kinderopvang kunnen verzorgen. Meer opvang door derden
staat zij niet voor. Zij wenst de resterende dagen zelf ook de dagzorg
aan haar kind te geven.

Eiseres meent dat haar deeltijd werken in de huidige functie tot nu toe
geen enkel probleem heeft opgeroepen. Gedaagde heeft daaraan
onverplicht meegewerkt vanaf 21 maart 1995 tot heden. Eiseres is
desalniettemin bereid bij gedaagde een anders ingevulde of anders
passende deeltijdfunctie te aanvaarden, indien dat wenselijk zou worden
geacht. Gedaagde weigert echter elk deeltijdcontract, zonder een
redelijke grond aan te voeren op grond waarvan eiseresses part-time
werken niet langer zou kunnen worden gecontinueerd.

Eiseres is van oordeel dat gedaagde zich aldus niet als een goed
werkgeefster gedraagt door niet mee te willen werken aan een
deeltijdcontract. Bovendien is zulks in strijd met de intentie van de
ondernemings-CAO, waarbij gedaagde partij is, al is deze (nog) niet van
toepassing op het kantoorpersoneel. Voorts meent eiseres dat gedaagde
haar als vrouw discrimineert, althans indirect, indien de halsstarrige
houding van gedaagde tot het einde van de arbeidsovereenkomst zou
moeten leiden, nu het van algemene bekendheid is dat het vooral vrouwen
zijn die part-time willen werken vanwege zorgtaken. Tenslotte meent zij
dat zich onvoorziene omstandigheden voordoen als bedoeld in art. 6:258
BW, die een wijziging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen.

3. Gedaagde stelt daartegenover dat de wetgever met het bevallings- en
ouderschapsverlof de overgang van de kinderloze situatie naar het
ouderschap voor de ouders heeft geregeld. Daarnaast bestaat geen
wettelijk recht op deeltijdarbeid. In casu rust aldus gedaagde op
eiseres een inspanningsverplichting ook voor de twee resterende dagen
een opvang voor haar kind te regelen. Niet is gebleken dat eiseres die
verplichting gestalte heeft gegeven. Alleen al om die reden komt haar
verzoek niet voor inwilliging in aanmerking.

Gedaagde erkent dat een verzoek om deeltijdarbeid niet ongemotiveerd
mag worden afgewezen. Het dient in serieuze overweging te worden
genomen. Dat is door haar gedaan. Indien echter bedrijfsbelangen zich
tegen inwilliging van dat verzoek verzetten zal het mogen worden
afgewezen.

Het bedrijfsbelang van gedaagde verzet zich in haar ogen daadwerkelijk
tegen honorering van het verzoek. De functie van eiseres is een
full-timefunctie, die permanent vervuld dient te zijn. Zou een tweede
part-timer daarbij worden ingeschakeld -hetgeen in beginsel mogelijk
is-, dan ontstaan er overdrachtsproblemen. Omdat er dan sprake is van
volgtijdigheid en geen gelijktijdigheid, zullen miscommunicatie en
onduidelijkheden het werk belemmeren

Gedaagde heeft zich genoodzaakt gezien een extra kracht aan te trekken,
die fulltime werkzaam is. Dit heeft tot extra arbeidskosten geleid,
waaronder kosten van training en opleiding. Er is thans sprake van
overcapaciteit op de afdeling.

De ondernemings-CAO, waarbij gedaagde partij is, houdt slechts een
aanbeveling in en geen verplichting tot het bevorderen van deeltijd
arbeid.

Wijziging van een arbeidsovereenkomst op grond van het bepaalde in de
artikelen 6:258 en/of 7A:1638z BW is in strijd met het beginsel dat een
arbeidsovereenkomst alleen met wederzijds goedvinden kan worden
gewijzigd en met het gesloten stelsel van het arbeidsrecht. Genoemde
artikelen zijn niet geschreven om arbeidsvoorwaarden in de
arbeidsovereenkomst te wijzigen.

4. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter komt de primaire
vordering van eiseres niet voor toewijzing in aanmerking. Inwilliging
daarvan zou leiden tot een definitieve en permanente wijziging van een
bestaande arbeidsovereenkomst. Een dergelijke beslissing overstijgt het
kader van de 116 RV-procedure. Gedaagde heeft het gelijk aan haar zijde
als zij stelt dat een wettelijk recht op deeltijd arbeid na bevallings-
en ouderschapsverlof niet bestaat. Partijen zijn het er echter terecht
over eens dat een werkgever een verzoek van een werknemer om in
deeltijd te mogen gaan werken serieus in behandeling dient te nemen en
dat een dergelijk verzoek slechts deugdelijk gemotiveerd kan worden
geweigerd. De kantonrechter is met gedaagde van mening dat het
bedrijfsbelang zich tegen inwilliging van zo’n verzoek kan verzetten.
Gedaagde is er evenwel voorshands niet in geslaagd voldoende
aannemelijk te maken dat daarvan in casu sprake is. Op de afdeling waar
eiseres werkt is sprake van overcapaciteit. De arbeidskracht die voor
bepaalde tijd full-time was aangenomen om eiseresses taak te vervullen
en later te completeren is inmiddels voor onbepaalde tijd in dienst
genomen.

Eiseres werkt nu reeds 11 maanden part-time. Een concreet
voorbeeld van in die periode ontstane miscommunicatie of van
onduidelijkheid kon gedaagde ter zitting niet geven. De gestelde extra
kosten, voorzover door eiseresses deeltijdarbeid veroorzaakt, konden
niet worden geconcretiseerd. Tegenover de mogelijke kosten van extra
training en opleiding staat het voordeel dat twee werknemers op de
hoogte zijn van een zelfde taakonderdeel, hetgeen bij ontstentenis van
een van hen voordeel oplevert. Dat eiseres zich niet zou hebben
ingespannen om ook voor de twee andere dagen voor kinderopvang zorg te
dragen is in het licht van eiseressen gerechtvaardigde wens dat zij
twee dagen van de week zelf haar kind wenst te verzorgen een niet
relevant verweer. Eiseresses echtgenoot heeft desgevraagd ter zitting
aannemelijk gemaakt dat het hem niet mogelijk is een deel van de
dagzorgtaak van zijn dochter op zich te nemen. Het valt derhalve
voorshands niet uit te sluiten dat gedaagde zich door haar
weigerachtige houding jegens eiseres niet als een goed werkgeefster
gedraagt. Dit klemt te meer nu er bij gedaagde weldegelijk part-time
wordt gewerkt, eiseres heeft aangeboden desnodig een andere passende
deeltijdbaan bij gedaagde te willen aanvaarden en niet is gebleken dat
gedaagde heeft onderzocht of zulks tot de mogelijkheden behoort.

Nu over het functioneren van eiseres geen klacht is vernomen en partijen
er geen van beiden op uit zijn tot een beeindiging van de
arbeidsrelatie te geraken, zal eiseressen subsidiaire vordering als na
te melden worden toegewezen. Partijen dienen de proefperiode te
gebruiken om te onderzoeken of er inderdaad sprake zou kunnen zijn van
knelpunten bij de uitvoering van eiseresses werkzaamheden in deeltijd
en/of bij overdracht daarvan en zo ja, daarvoor oplossingen aan te
dragen en te effectueren. Mocht aan het einde van de proefperiode
blijken dat eiseresses deeltijdarbeid in haar huidige functie
aantoonbaar tot een onwerkbare situatie leidt en er voor eiseres binnen
de onderneming geen andere passende deeltijdfunctie voor handen zijn,
dan kunnen partijen die beslissingen nemen die hen dan geraden
voorkomen. Mocht de proef slagen dan moet worden aangenomen dat
gedaagde, gelet op de door haar ingenomen stellingen, bereid is eiseres
alsnog de verzochte deeltijdfunctie aan te bieden. Een veroordeling
daartoe in dit geding, zoals gevorderd, stuit af op hetzelfde bezwaar
als waarop de primaire vordering strandde. De kantonrechter gaat ervan
uit dat gedaagde loyaal aan deze proef zal medewerken, zodat het
opleggen van een dwangsom achterwege kan blijven. Er zijn termen de
proceskosten zo te verwerken dat elke partij de eigen kosten draagt.

Beslissing De navolgende voorlopige voorziening wordt getroffen:
Gedaagde wordt gelast om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis
eiseres bij wijze van proef tot 1 maart 1996 in staat te stellen om
haar werkzaamheden op de afdeling financiele administratie bij gedaagde
te continueren op part-time basis voor drie dagen per week (maandag,
woensdag, en vrijdag) van acht uur en deze proef in februari 1996 met
eiseres te evalueren. Dit vonnis is tot zover uitvoerbaar bij
voorraad.

De kosten van het geding worden zo verrekend, dat elke partij de eigen
kosten draagt.

Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Rechters

Mr Brouwer