Instantie
Pres. Rb Zwolle
Samenvatting
Eiseres vordert een straat- en mishandelingsverbod. Partijen zijn op dit
moment verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. De rechtbank oordeelt
dat bij voorlopige voorziening de echtelijke woning aan eiseres is
toegewezen. Dit houdt in dat zij gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik
van de woning, het daarbij behorende terrein en de daarop bevindende
percelen. Daarom wordt gedaagde veroordeeld onmiddellijk de woning te
verlaten en deze niet meer te betreden op straffe van een dwangsom. Het
mishandelingsverbod komt niet voor toewijzing in aanmerking omdat het
toegewezen straatverbod de extra bescherming die eiseres wil, in voldoende
mate biedt.
Volledige tekst
Verloop van de procedure
P heeft O doen dagvaarden in kort geding.
De vordering strekt ertoe om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad O te
veroordelen: 1. onmiddellijk na betekening van het in deze te wijzen
vonnis de woning aan de te Ens, gemeente Noordoostpolder, en het
daarbij behorende erf en de daarbij behorende gronden, alsmede de te
Ens, gemeente Noordoostpolder, te verlaten en O te verbieden deze woning
en genoemde gebieden nadien weer te betreden;
daarbij te bepalen dat O een aan P te betalen dadelijk opeisbare dwangsom
verbeurt van ƒ 500,= te per keer/per dag dat hij het erf-/straatverbod als
hiervoren omschreven, overtreedt;
2. onmiddellijk na betekening van dit vonnis zich te onthouden van het
plegen van mishandeling van P;
en daarbij te bepalen dat O een aan P te betalen onmiddellijk opeisbare
dwangsom verbeurt van ƒ 5.000,= per keer dat hij dit mishandelingsverbod
overtreedt;
3. om binnen zeven dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis
aan P te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting de som van ƒ
1.750,=, vermeerderd met de wettelijke rente daarvan vanaf heden tot aan
het tijdstip van algehele voldoening van dit bedrag;
4. de garage gelegen aan de te Ens, gemeente Noordoostpolder, te
ontruimen en ontruimd te houden, daarbij te verstaan dat de advocaat van
P drie middagen aan O kenbaar zal maken waaruit O kan kiezen op welke
middag hij de garage zal ontruimen en daarbij te verstaan dat op deze
middag O geen dwangsom verbeurt wegens overtreding van het hierboven
bedoelde straatverbod;
5. P toe te staan de spullen uit de garage op te ruimen, zich daarvan te
ontdoen en daarbij te bepalen dat de man terzake geen aanspraak heeft op
enigerlei vergoeding, danwel verrekening, zulks in geval dat O geen
gebruik maakt van de onder 4 bedoelde mogelijkheid de garage te ontruimen;
althans m.b.t. de bovengenoemde onderwerpen zodanige maatregelen te
treffen als de Edelachtbare President in goede justitie meent
noodzakelijk, danwel redelijk te zijn;
6. in de kosten van deze procedure.
Daartegen is door O verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de
vordering en veroordeling van beide partijen in de kosten van het geding.
Motivering
Vaststaande feiten
Partijen zijn thans gewikkeld in een echtscheidingsprocedure. De rechtbank
te Zwolle heeft op 15 december 1994 bij wege van voorlopige voorziening
onder meer bepaald dat P met uitsluiting van O gerechtigd is tot het
gebruik van de echtelijke woning, gelegen aan de te Ens. Het verzoek
van echtscheiding behelst tevens een verzoek om bij eindbeschikking de
verdeling van de tussen partijen bestaande goederengemeenschap te bevelen.
Partijen hebben in de afgelopen maanden meerdere treffens gehad in en om
de woning en de daarbij behorende garage. Bij enkele van deze ontmoetingen
is ruzie ontstaan. Standpunt P:
Ondanks het feit dat de echtelijke woning bij uitsluiting van O
(tijdelijk) aan P is toegewezen, valt O P in en rondom het huis lastig,
waarbij hij haar ook vaak bedreigt. Het is zelfs meerdere malen
voorgekomen dat O haar dusdanig mishandeld heeft, dat zij daarbij ernstig
letsel heeft opgelopen. De laatste mishandeling vond plaats op 17 juli
1995. Het komt ook herhaaldelijk voor dat O zonder enige toestemming
gebruik maakt van de op het erf aanwezige garage. O deelt dan mee de
garage enige tijd te moeten gebruiken om rustig te kunnen sleutelen aan
zijn auto. Dit terwijl de voorlopige voorziening met betrekking tot het
gebruik van de woning, zich ook uitstrekt over het gehele erf en de daarop
bevindende opstallen. De garage is dus ook bij uitsluiting van O aan P
toegewezen. Nu de man zich herhaaldelijk niet houdt aan de voorlopige
voorziening heeft P groot belang bij toewijzing van het gevorderde
straatverbod.
Hoewel mishandeling een strafbaar feit is, werkt het strafrecht ten
opzichte van O niet, danwel onvoldoende preventief. De werkelijke zwakke
plek van O is zijn portemonnaie, derhalve vordert P een
mishandelingsverbod op straffe van een direct te verbeuren dwangsom van
ƒ 5.000,=. Dit zou O wel van een nieuwe mishandeling van P kunnen
weerhouden.
In de bij de woning behorende garage staan diverse spullen van O. P. wordt
daardoor gehinderd in het gebruik van de garage. O weigert zijn spullen
weg te (laten) halen. Daarbij komt dat, zolang er nog spullen van O in de
garage liggen, dit voor O een reden is, om zich toch weer in en rondom de
woning op te houden. P is derhalve bang om plotseling weer geconfronteerd
te worden met O.
O heeft een aanzienlijk bedrag aan vakantiebonnen ontvangen. Nu de
vakantierechten opgebouwd zijn gedurende de periode van samenwoning, heeft
P recht op een deel van het aan O uitgekeerde bedrag. Het spoedeisende
belang van P is gelegen in het feit dat zij met het geld de kinderen iets
extra’s, bijvoorbeeld een weekendje weg, kan aanbieden.
Standpunt van O
Het is volstrekt onjuist dat O P mishandelt. Er zijn slechts twee
voorvallen geweest waaraan O, alsook P deel hebben gehad. Het daarbij
opgelopen letsel van P is daar een direct gevolg van, zonder dat een der
partijen zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. Indien dit waar zou
zijn, zou P hem toch niet steeds in de woning toelaten. Tevens is het
onjuist om te stellen dat naast de woning ook het uitsluitend gebruik van
de garage tijdelijk aan P is toegewezen. Bij gebreke van een spoedeisend
belang dienen de vorderingen tot het geven van een straat- en
mishandelingsverbod te worden afgewezen.
Het gevorderde geldbedrag is niet toewijsbaar te achten in kort geding,
nu de uitbetaling van de vakantiebonnen bij uitstek een onderdeel is van
de hele boedelscheidingskwestie en er onvoldoende redenen aanwezig zijn
om in kort geding hierop ten gunste van P vooruit te lopen. Daarbij komt
dat P reeds zonder enige toestemming, ƒ 5.000,= van de tussen partijen
bestaande gezamenlijke spaarrekening heeft opgenomen. O heeft op advies
van zijn raadsman om die reden enkele rekeningen geblokkeerd.
Er staan inderdaad enkele spullen welke O toebehoren in de garage. Naast
een surfboard, zijn dit slechts enkele (kleine) gereedschappen. Niet is
het zo dat P op enigerlei wijze gehinderd wordt in het gebruik van de
garage. Zolang echter ook de boedelscheiding niet geregeld is, lijkt het
O ook niet raadzaam om allerlei spullen mee te nemen, laat staan dat P zou
worden gemachtigd tot het (doen) verwijderen ervan. Tevens staan O thans
geen opslagmogelijkheden tot zijn beschikking. Voorts is O van mening dat
de woning uiteindelijk aan hem zal moeten worden toegewezen.
Beoordeling van het geschil
De spoedeisendheid van de zaak vloeit voort uit de aard van de vordering.
Het bij voorlopige voorziening aan een der partijen toewijzen van het
uitsluitend gebruik van de echtelijke woning kan onder omstandigheden, die
onder andere met de relatie tussen de echtelieden te maken heeft, leiden
tot een uitleg van artikel 825b sub a (oud) van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering, in die zin dat het uitsluitend gebruik van
de woning zich tevens uitstrekt tot het daarbij behorende terrein en de
daarop bevindende percelen. Nu ter zitting duidelijk naar voren is gekomen
dat, indien partijen met elkaar worden geconfronteerd de spanning tussen
hen dikwijls zeer hoog oploopt, acht ik vorenomschreven uitleg ook op het
onderhavige geval van toepassing. Onder de toewijzing van het uitsluitend
gebruik van de woning aan P, dient derhalve ook het uitsluitend gebruik
van het erf en de daarop bevindende garage te worden verstaan.
O heeft weliswaar elke mishandeling van P tegengesproken, maar gelet op
het letsel dat P met enige regelmaat aan de ontmoetingen in en rondom de
woning met O overhoudt, acht ik toewijzing van het gevorderde straatverbod
op zijn plaats. Wel zal de dwangsom worden gemaximeerd als na te melden.
Met betrekking tot het gevorderde mishandelingsverbod geldt het
navolgende. Hoewel de door P verlangde bescherming met name gelegen ligt
in het daaraan gekoppelde verbeuren van dwangsommen, gaat het niet aan de
strafrechtelijke omschrijving van mishandeling, waarop bij aangifte door
het slachtoffer een strafonderzoek behoort te volgen, door middel van een
in kort geding gegeven verbod te koppelen aan een onmiddellijk in te
vorderen dwangsom. Het zou dan immers aan P worden overgelaten een
ontmoeting met O en de eventueel daaruit voortvloeiende gevolgen te
bestempelen als mishandeling. Hoewel een (overigens uitdrukkelijk niet
door P gevorderd) contactverbod een verdergaande bescherming biedt, wordt
thans door toewijzing van het gevraagde straatverbod, toch ook enigermate
de door P gezochte extra bescherming geboden.
Het gevorderde mishandelingsverbod komt derhalve niet voor toewijzing in
aanmerking.
O heeft ter zitting verklaard geen direct spoedeisend belang te hebben bij
betreding van de schuur en/of het erf. P heeft de bereidheid uitgesproken
om, indien O vooraf contact met haar opneemt, nadere afspraken te maken
ten aanzien van het ophalen van spullen en/of het gebruik van de garage.
P wil bij thuiskomst met name niet voor de verrassing komen te staan, dat
de auto van O al in de garage staat. De (enkele) zaken van O welke zich
nog in de garage bevinden, leveren wellicht enige hinder op voor P, maar
het normaal gebruik ervan, in casu het parkeren van haar auto, blijkt
desgevraagd goed mogelijk. Van een spoedeisend belang bij de gevorderde
(machtiging tot) ontruiming van de garage is niet gebleken. Hetzelfde
geldt met betrekking tot de gevorderde betaling van ƒ 1.750,- aan
vakantiegeld. Partijen verschillen te zeer van mening met betrekking tot
de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap, om thans door
middel van toewijzing van het gevorderde – en door O gemotiveerd
weersproken – bedrag van ƒ 1.750,- hier op vooruit te lopen.
Ter zitting is voorts naar voren gekomen dat partijen niet met elkaar,
maar toch ook niet al te veel los van elkaar de echtscheidingsperiode
willen overbruggen. Het lijkt mij derhalve raadzaam om P mee te geven dat,
indien zij geen nodeloos risico wil lopen om te worden mishandeld, zij dan
ook zeer selectief gebruik dient te maken van de mogelijkheid om O
toestemming te geven de woning te betreden, danwel gebruik te maken van
de garage. Het monteren van een trekhaak onder de auto van O lijkt mij
niet de meest dringende reden om een meerdaagse ontheffing te geven van
een straatverbod. Het moet echter O wel duidelijk zijn dat, zolang de
echtscheiding niet definitief is geregeld, aan P het gebruik van de woning
en de garage is toegewezen! Daar komt thans nog een straatverbod bij. Of
O deze beslissingen welgevallig zijn, doet niet ter zake.
Nu deze procedure voortvloeit uit het verbreken van de echtelijke relatie
van partijen, bestaat er aanleiding de kosten van deze procedure te
compenseren.
Beslissing
O wordt veroordeeld om, na betekening van dit vonnis, onmiddellijk de
woning aan de te Ens, gemeente Noordoostpolder, en het daarbij
behorende erf en de daarbij behorende gronden, alsmede de te Ens,
gemeente Noordoostpolder, te verlaten en de woning en genoemde gebieden
totdat anders is beslist, nadien niet weer te betreden.
Een en ander op straffe van een dwangsom van ƒ 500,= per overtreding, met
een maximum van ƒ 25.000,=.
De proceskosten worden gecompenseerd aldus dat elke partij belast blijft
met de aan haar zijde gevallen kosten.
Tot zover is dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Rechters
Mr A.M. Everts