Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Samenvatting
Partijen hebben gedurende enige tijd een affectieve relatie met elkaar
gehad. Op 25 oktober 1991 is uit de vrouw R. geboren. De vrouw is voogdes
over R. Aanvankelijk heeft de vrouw aan derden laten voorkomen dat de man
vader is van R. Later heeft zij dit ontkend en heeft S. de huidige vriend
van de vrouw het kind erkend op 2 november 1994. De man wenst het kind te
erkennen maar de vrouw weigert toestemming omdat de relatie tussen
partijen verstoord is. Het Hof oordeelt dat de vrouw geen misbruik heeft
gemaakt van haar bevoegdheid toestemming tot de erkenning te weigeren.
Volledige tekst
1. Het verloop van het geding
1.1. Het Hof verwijst naar en neemt over hetgeen hieromtrent is vermeld
in zijn tussenbeschikking van 1 juni 1995.
1.2. Bij die tussenbeschikking is de beschikking van de rechtbank te
Haarlem van 4 januari 1995 vernietigd en is de rechtbank alsnog bevoegd
verklaard om van het verzoek van de man kennis te nemen. Het hof heeft de
zaak aan zich gehouden teneinde op het hoger beroepschrift van de man een
beslissing te geven en heeft in verband hiermee de behandeling heropend.
1.3. Op 21 juni 1995 is in deze zaak ter griffie van het hof een notitie
van 19 juni 1995 binnengekomen van de ambtenaar van de burgerlijke stand
van de gemeente Amsterdam. Daarin geeft de ambtenaar te kennen niet ter
zitting te zullen verschijnen en zich te refereren aan het oordeel van het
hof.
1.4. De behandeling is voortgezet op 26 juni 1995.
1.5. Bij die behandeling heeft de procureur-generaal geconcludeerd de
verzoeken van de vader af te wijzen.
2. De feiten en omstandigheden
2.1. Partijen hebben gedurende enige tijd een affectieve relatie met
elkaar gehad. De man woonde een paar huizen verder in dezelfde straat als
waar de vrouw toentertijd bij haar moeder woonde. Zij hebben geen
gemeenschappelijke huishouding gevoerd. Wel verbleef de man regelmatig bij
de vrouw en hadden zij seksuele gemeenschap. Op 25 oktober 1991 is te
Amsterdam uit de vrouw R geboren. De vrouw is voogdes over R. R vertoont
een vrij grote gelijkenis met de man. Na de geboorte van R heeft de vrouw
aanvankelijk naar de man en naar derden laten voorkomen dat de man de
biologische vader van R was. Hun onderlinge verstandhouding is echter
gaandeweg steeds slechter geworden. Er was sprake van verwijten en
intimidaties over en weer. Dit heeft er zelfs toe geleid dat de man is
verhuisd.
2.2. Toen de man de vrouw te kennen gaf R te willen erkennen, heeft de
vrouw haar toestemming daartoe geweigerd. De ambtenaar van de burgerlijke
stand weigerde een akte van erkenning op te maken zonder de toestemming
daartoe van de vrouw. De man heeft zich vervolgens tot de rechtbank te
Haarlem gewend met het verzoek de ambtenaar van de burgerlijke stand te
gelasten een akte van erkenning op te maken van de erkenning door de man
van R en het register van de burgerlijke stand aan te vullen met die op
te maken akte houdende erkenning. Op 2 november 1994 is R met toestemming
van de vrouw erkend door S, de huidige vriend van de vrouw.
2.3. Bij de beschikking van 4 januari 1995 van de rechtbank te Haarlem is
het verzoek van de man afgewezen. Van deze beschikking is de man bij dit
hof in hoger beroep gekomen, waarna het hof zijn tussenbeschikking van 1
juni 1995 heeft gegeven.
2.4. Bij zijn appelrekest verzoekt de man primair de ambtenaar van de
burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam te gelasten een akte op te
maken van de erkenning door hem van R en het register van de burgerlijke
stand van de gemeente Amsterdam aan te vullen met deze op te maken akte
houdende erkenning, en de erkenning door S ongeldig te verklaren en de
ambtenaar te gelasten deze erkenning door te halen met vermelding van
ongeldigverklaring en subsidiair de vrouw op te dragen medewerking te
verlenen aan het laten verrichten van een DNA-onderzoek teneinde het
vaderschap van de man vast te stellen.
2.5. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft in zijn notitie van 19
juni 1995 er op gewezen dat, gelet op de per 1 januari 1995 van kracht
geworden Wet van 14 oktober 1993, Stb. 555, het primair verzochte aldus
moet worden gelezen: “met toepassing van artikel 1:24 BW de ambtenaar van
de burgerlijke stand te Amsterdam te gelasten aan de geboorteakte van R,
geboren op 25 oktober 1991 te Amsterdam, een latere vermelding toe te
voegen betreffende de doorhaling van de kantmelding inzake de erkenning
van het kind door S, en tevens aan de geboorteakte van genoemd kind een
latere vermelding toe te voegen betreffende de erkenning van het kind door
I, geboren op 1 mei 1973 te Jigjia (Etiopie) en aan de ambtenaar van de
burgerlijke stand te Haarlemmermeer te gelasten aan de akte inzake de
erkenning van genoemd kind door S, een latere vermelding toe te voegen
betreffende de doorhaling van deze akte.”
2.6. De vrouw verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen.
2.7. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is alleenstaand.
Hij stelt dat hij de biologische vader van R is en dat hij van juni 1992
tot februari 1994 regelmatig contact heeft gehad met R en de vrouw. Die
contacten waren zodanig intensief dat hij van mening is dat hij toen
betrokken was bij de verzorging en opvoeding van R.
2.8. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij vormt samen met R een eenoudergezin. Haar vriend de heer S heeft een
eigen woning en komt iedere dag bij haar op bezoek. De vrouw en S zijn
voornemens om met elkaar te trouwen. De relatie tussen R, de vrouw en S
is goed.
Zij stelt dat de man niet de biologische vader van R is en dat zij op een
feestje zwanger is geraakt van een andere man. Wie de biologische vader
van R is stelt zij niet te weten. Haar relatie met de man was toen al
slecht. Zij weigert haar medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek,
om te kunnen vaststellen of de man de biologische vader van R is.
Zij is, naar zij stelt, na het beeindigen van hun relatie door de man
diverse keren bedreigd en geslagen, omdat de man, aldus de vrouw, niet kon
accepteren dat zij hun relatie had verbroken. Met de man, die haar zo
vijandig heeft bejegend, wenst zij niets meer te maken willen hebben. Zij
ziet geen enkel vooruitzicht dat hun relatie ooit zou kunnen verbeteren.
De uit de erkenning door de man voortvloeiende rechtsgevolgen beschouwt
zij in haar gezinssituatie als een ongewenste inbreuk op haar gezins- en
priveleven.
3. Beoordeling van het hoger beroep
3.1. Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat de man de biologische vader
van R is en dat er tussen hem en R een relatie zou bestaan die is aan te
merken als “Vie Familiale/family life” in de zin van het bepaalde in
artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de
Mens en de Fundamentele Vrijheden, staat aan het ontstaan van
familierechtelijke betrekkingen de weigering van de vrouw om toestemming
tot erkenning te geven in de weg. De vraag die dan beantwoord dient te
worden is of de weigering van de vrouw slechts kan worden opgevat als
misbruik van haar in artikel 1: 224, lid 1, aanhef en onder d, BW
verleende bevoegdheid toestemming tot erkenning te weigeren. Het gaat er
daarbij om of de moeder in feite geen enkel te respecteren belang bij haar
weigering heeft.
3.2. Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld
en van hetgeen hiervoor is overwogen, en in aanmerking genomen dat de
vrouw en R recht hebben op bescherming van hun gezins- en priveleven, kan
niet geoordeeld worden dat de vrouw bij haar weigering tot het geven van
haar in artikel 1:224, lid 1, aanhef en onder d, B.W. bedoelde
toestemming, geen enkel te respecteren belang heeft. Dit geldt ook indien
juist zou zijn het betoog van de man, dat de rechter kan bepalen dat R
ondanks de erkenning door de man de naam van de moeder kan behouden; de
bezwaren van de moeder hebben immers ook betrekking op andere
omstandigheden. Het voorgaande brengt mee dat beide verzoeken van de man
dienen te worden afgewezen.
3.3. Dit leidt tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
Het hof:
wijst de verzoeken van de man in hoger beroep af.
Rechters
mrs Willems-Morsink, Streefkerk en De Ruiter