Instantie: Rechtbank Alkmaar, 12 oktober 1995

Instantie

Rechtbank Alkmaar

Samenvatting


Eiser stelt dat gedaagde in de periode 1 april 1986 tot en met 24 juli 1989
ontuchtige handelingen met hem heeft gepleegd. Gedaagde is hiervoor door de
rechtbank Alkmaar veroordeeld.
Eiser vordert van gedaagde een voorschot op de door hem geleden materiële en
immateriële schadevergoeding van ƒ 10 000. De president stelt dat het
gevorderde voorschot op de materiële schadevergoeding niet voor toewijzing in
aanmerking komt maar wel het voorschot op de immateriële schadevergoeding. De
president wijst daarvoor ƒ 10 000 toe.

Volledige tekst

Het verloop van de procedure
Ter terechtzitting van 5 oktober 1995 heeft eiser gesteld en gevorderd
overeenkomstig de in fotocopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
Gedaagde heeft de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van beide zijden
pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
De behandeling van de zaak
1. De uitgangspunten
Eiser heeft op 24 juli 1992 aangifte gedaan van het feit dat gedaagde
in de periode 1 april 1986 tot en met 24 juli 1989 ontuchtige handelingen met
hem heeft gepleegd. Deze handelingen hebben vanaf zijn 13e/14e jaar
plaatsgevonden. Gedaagde is wegens het plegen van ontuchtige handelingen door
de rechtbank Alkmaar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, welke
straf is omgezet in 240 uur dienstverlening.
2. De vordering
2.1. Eiser vordert – zakelijk weergegeven – veroordeling van gedaagde om aan
eiser te betalen een bedrag van ƒ 10 000 als voorschot op de door hem geleden
materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de
dag der dagvaarding tot aan de voldoening en veroordeling van gedaagde in de
kosten van het geding.
2.2. Eiser stelt daartoe dat gedaagde door het plegen van seksueel misbruik
onrechtmatig jegens eiser heeft gehandeld, waardoor hij materiële en
immateriële schade heeft geleden en nog steeds lijdt.
2.3. Eiser heeft als gevolg van het seksueel misbruik op jonge leeftijd en het
feit dat hij dit misbruik tot op heden heeft verdrongen psychische schade
opgelopen: slaapproblemen, nachtmerries, wantrouwen tegenover anderen, het
kwijtraken van spontaniteit, eenzaamheid, identiteitscrisis,
studieachterstand.
2.4. De materiële schade bestaat uit o.a. advocaatkosten, de kosten in
verband met het bijwonen en voorbereiden van de strafzaak, kosten voor
scholing teneinde zich een beter opleidingsniveau te verschaffen dan het
niveau waarop gedaagde als gevolg van het
seksueel misbruik thans werkzaam is.
2.5. Eiser stelt belang te hebben bij een snelle afwikkeling van de procedure
en derhalve bij het toewijzen van een voorschot op de schadevergoeding
aangezien hij dan pas het hoofdstuk van het seksueel misbruik, voorzover
mogelijk, kan afsluiten.

3. Het verweer

Gedaagde bestrijdt dat eiser een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde
voorziening, aangezien hij reeds tijdens de strafzaak een civiele procedure
had kunnen beginnen. Hij stelt dat hij eiser een aanbod heeft gedaan van ƒ
5000, welk aanbod door eiser niet is aanvaard. Voorts stelt gedaagde dat
eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden.
4. De gronden van de beslissing
4.1. Gedaagde heeft in de periode 1 april 1986 tot en met 24 juli 1989
ontuchtige handelingen gepleegd met eiser vanaf zijn 13e/14e jaar, waarvoor
hij strafrechtelijk is veroordeeld. Daarmee staat de onrechtmatige daad
jegens eiser vast.
4.2. Vaststaat dat eiser door onrechtmatig handelen van gedaagde psychische
schade heeft opgelopen. Uit de stukken en het ter zitting gestelde is
voldoende gebleken dat het misbruik heeft geleid tot geestelijk letsel. Een
schadevergoeding kan ertoe bijdragen dat eiser met de verwerking van hetgeen
in het verleden is gebeurd kan beginnen. Hiermee is het spoedeisend belang
dat eiser heeft bij toewijzing van de vordering gegeven.
4.3. Eiser heeft een voorschot op de schadevergoeding ad ƒ 10 000 gevorderd,
bestaande uit geleden materiële en geleden immateriële schade. Het door eiser
gevorderde voorschot op de materiële schadevergoeding leent zich niet voor
toewijzing in dit kort geding, nu voor het vaststellen hiervan een uitvoering
onderzoek nodig is.
Gelet op de ernst van het misdrijf, de leeftijd van eiser ten tijde van het
delict, de tijdsperiode waarin het misbruik zich heeft voorgedaan en de
omvang van de door eiser geleden psychische schade stelt de president het
voorschot op de schadevergoeding vast op ƒ 10 000.
Beslissing
De president:
Veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiser van een bedrag van ƒ 10 000
(tienduizend gulden) als voorschot op de schadevergoeding, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, zijnde 18 september 1995 tot
aan de algehele voldoening;
Veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde
van eiser begroot op ƒ 350 aan verschotten en ƒ 1500 aan salaris van de
procureur;
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Rechters

Mr. J.C. van Dijk