Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage, 1 november 1995

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Eiseres vordert toelating als lid van de SGP of een verklaring voor
recht dat het weigeren van F als volwaardig lid van de SGP omdat zij
een vrouw is, onrechtmatig is, en dat het uitsluiten van vrouwen als
volwaardig lid van de SGP jegens F onrechtmatig is. De SGP mag personen
die niet expliciet de religieuze grondslag van de partij willen
onderschrijven weigeren als lid. De rechtbank wijst de vorderingen af
omdat F volgens de rechtbank de religieuze grondslag niet
onderschrijft.

Volledige tekst

Vorderingen en de grondslag daarvan

1.1. F heeft de SGP gedagvaard voor deze rechtbank en, na vermeerdering
van eis, gevorderd, kort gezegd, primair dat de SGP wordt veroordeeld
1. tot toelating van F als volwaardig lid van de SGP,
2. tot bijeenroeping van een partijvergadering waarbij het besluit (van de
huishoudelijke vergadering van de SGP van 25 september 1993, verder ook
wel: het besluit) vrouwen op grond van hun geslacht uit te sluiten van
het lidmaatschap ingetrokken dient te worden, een en ander op straffe
van een dwangsom van ƒ 10.000,= per dag, en subsidiair dat de rechtbank
voor recht verklaart 1. dat het weigeren van F als volwaardig lid van
de SGP omdat zij een vrouw is, onrechtmatig is, en 2. dat het
uitsluiten van vrouwen als volwaardig lid van de SGP onrechtmatig
jegens haar is, alles met kosten. F heeft haar vorderingen gegrond op
de stelling dat de SGP onrechtmatig jegens haar handelt door haar op
grond van haar geslacht als lid te weigeren. Zij beroept zich onder
meer op bepalingen in de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen
en in het Verdrag inzake uitbanning van alle vormen van discriminatie
van vrouwen.

1.2. De SGP heeft de vorderingen op verschillende, hierna voor zover
nodig te bespreken gronden bestreden.

de feiten

2.a. De SGP is een politieke partij.

b. De Statuten van de SGP (verder: de statuten) houden onder meer het
navolgende in: “Artikel 2 Grondslag De partij stelt zich op de
grondslag van Gods Woord, zoals daarvan belijdenis gedaan wordt in de
artikelen 2 tot en met 7 der Nederlandse Geloofsbelijdenis. Zij
onderschrijft geheel en onvoorwaardelijk de drie formulieren van
enigheid, zoals deze zijn vastgesteld in de Nationale Synode, gehouden
te Dordrecht in de jaren 1618 en 1619. Zij belijdt mitsdien het
absoluut gezag van Gods Woord (naar de zuivere statenvertaling) over
alle terreinen des levens en derhalve mede over het terrein van het
staatkundige en maatschappelijke leven zoals nader uitgewerkt in het
Program van beginselen.

Artikel 3 Doelstelling en middelen

a. De Partij stelt zich ten doel de beginselen van
Gods Woord op staatkundig terrein tot meerdere erkenning
te brengen in den lande overeenkomstig de in artikel 2 vermelde
grondslag. Derhalve is haar streven erop gericht dat Gods Woord als
norm aanvaard wordt voor het politieke en maatschappelijke leven.

b. Zij tracht dit doel met name te bereiken door met een op voormelde
grondslag gebaseerd verkiezingsprogram deel te nemen aan de
verkiezingen voor de Staten-Generaal, Staten en Raden.

c. Haar streven is niet zozeer gericht op een meerderheid van kiezers,
als wel op de handhaving en doorwerking van de beginselen door haar beleden.

Artikel 4 Organisatie De Partij is onderverdeeld in plaatselijke
kiesverenigingen die in hun reglement de in artikel 2 genoemde
grondslag hebben aanvaard. De kiesverenigingen zijn tevens gebonden aan
de door de algemene of huishoudelijke vergadering vastgestelde
programma’s die, uitgaande van de grondslag, een opsomming bevatten van
hetgeen de partij in politiek en maatschappelijk opzicht voor het
landelijk, gewestelijk en gemeentelijk bestuur nuttig en nodig acht.

Artikel 5 Lidmaatschap

a. Leden der partij zijn zij, die zich bij de
plaatselijke kiesvereniging in hun gemeente hebben aangesloten. Bestaat
in hun burgerlijke gemeente geen kiesvereniging, dan kunnen zij zich
aansluiten bij een nabije kiesvereniging. Zij kunnen in die
kiesvereniging echter niet medestemmen in de kandidaatstelling voor de
gemeenteraadsverkiezingen.

b. Indien zich zeer bijzondere redenen
voordoen, die het lidmaatschap van een plaatselijke kiesvereniging
belemmeren, kan het lidmaatschap worden verkregen door aansluiting bij
een andere kiesvereniging. Dit kan echter alleen plaats hebben wanneer
het Hoofdbestuur der partij de eerstgenoemde kiesvereniging heeft
gehoord en toestemming heeft verleend.”

c. De huishoudelijke vergadering van de SGP, waartoe op grond van
artikel 7 van de statuten naast het hoofdbestuur alleen stemgerechtigde
afgevaardigden van de plaatselijke kiesverenigingen toegang hebben,
heeft op 25 september 1993 besloten dat het lidmaatschap van de SGP,
zoals dat in de partijstatuten is verwoord, niet aan vrouwen toekomt.
Het hoofdbestuur van de SGP kreeg van deze huishoudelijke vergadering
de opdracht het Program van Beginselen van de SGP in de zin van het
genomen besluit aan te scherpen.

d. Op 5 augustus 1993 heeft F ter zake van discriminatie aangifte
gedaan tegen de SGP bij de officier van justitie te Roermond. Op
dezelfde dat deed een groep van twintig vrouwen ter zake van hetzelfde
feit aangifte tegen de SGP bij de officier van justitie te Zutphen.

e. Bij brief van diezelfde datum aan het partijbureau van de SGP te ‘s-
Gravenhage deelde F mee dat zij “met ingang van heden graag volwaardig
lid wil worden van” de SGP. Uit de hierop gevolgde briefwisseling
tussen F en haar advocaat enerzijds en D. Nieuwenhuis, hoofd van het
partijbureau van de SGP en de advocaat van de SGP anderzijds blijkt dat
de SGP zich op het standpunt stelde dat F niet als lid van (een
kiesvereniging van) de SGP kan worden ingeschreven op grond van de
volgende omstandigheden:
1) Er is geen kiesvereniging van de SGP die F
zou kunnen inschrijven. In Roermond is geen kiesvereniging van de SGP.
Hoewel de kiesvereniging te Raamsdonksveer wel de voor Roermond
geografische dichtstbijzijnde kiesvereniging is, kan zij niet gleden
als een ‘nabije’ kiesvereniging als bedoeld in artikel 5 onder a van de
statuten, aangezien onder ‘nabij’ moet worden verstaan ‘niet ver weg’,
en onder ‘niet ver weg’ moet worden verstaan ‘niet verder weg dan 20
kilometer’.
2) De huishoudelijke vergadering van de SGP van 25
september 1993 heeft besloten dat het lidmaatschap zoals in de
partijstatuten verwoord niet aan vrouwen toekomt. De SGP wil zich niet
uitlaten over de vraag of er sancties zullen worden ondernomen tegen
een plaatselijke kiesvereniging die wel vrouwen als volwaardig lid
accepteert.

f. Op 17 april 1994 heeft de advocaat van F zich namens F gewend tot de
Commissie Gelijke Behandeling (verder: de Commissie) te ‘s-Gravenhage,
met het verzoek een oordeel te geven over, kort gezegd, de weigering
van de SGP om vrouwen in het algemeen en F in het bijzonder in te
schrijven als lid van de partij, waardoor aldus het verzoek, aan
vrouwen en F de toegang tot de arbeid als volksvertegenwoordiger wordt
ontzegd. Bij oordeel van 30 december 1994 heeft de Commissie F niet
ontvankelijk verklaard in haar klacht, op de grond dat, kort gezegd,
het ambt van volksvertegenwoordiger niet valt onder de werking van de
Wet Gelijke Behandeling, aangezien een volksvertegenwoordiger nimmer
onder gezag van een ander werkt.

g. Bij brief van 29 juli 1994 heeft de fungerend hoofdofficier van
justitie te ‘s-Gravenhage aan de SGP meegedeeld dat is besloten niet
tot strafrechtelijke vervolging van de SGP of van de feitelijke
leidinggevenden van die partij over te gaan. Tegen deze beslissing
heeft F op 17 augustus 1994 een klacht ex artikel 12 van het Wetboek
van Strafvordering ingediend bij het gerechtshof te ‘s- Gravenhage.
Hierop is door het hof nog geen beslissing gegeven.

Beoordeling van het geschil

3.1. Kort gezegd komt F’s betoog erop neer dat de SGP zich schuldig
maakt aan discriminatie op grond van geslacht – naar de rechtbank
begrijpt: – zowel door het nemen van het besluit als door de weigering F
als volwaardig lid toe te laten, respectievelijk vrouwen van het
lidmaatschap van de SGP uit te sluiten. Volgens F zijn zowel het
besluit (andere) vrouwen van dat lidmaatschap uit te sluiten als de
weigering haar toe te laten als lid, onrechtmatig. Ten aanzien van de
weigering stelt zij dat de hiervoor onder 2.c onder 1) genoemde reden
voor die weigering puur formeel is en aan de ontvankelijkheid van haar
vordering niet in de weg kan staan. Naar haar mening is het besluit van
de SGP om geen vrouwen toe te laten als volwaardig lid, de werkelijke
reden voor de SGP om F niet tot de partij toe te laten. Ten aanzien van
het besluit van de SGP om vrouwen niet als volwaardig lid toe toe te
laten tot de partij stelt zij dat zij dit ervaart als een persoonlijke
vernedering en bedreiging en tevens – meer algemeen – als een
bedreiging van vrouwenrechten. In haar visie heeft zij een algemeen
belang om tegen dit besluit in het geweer te komen. De rechtbank
begrijpt dat op dit algemeen belang de vorderingen (primair) tot het
doen bijeenroepen van een partijvergadering waarbij voornoemd besluit
dient te worden ingetrokken en (subsidiair) tot verklaring voor recht
dat het uitsluiten van vrouwen als volwaardig lid van de SGP
onrechtmatig is, zijn gestoeld.

3.2. De SGP heeft allereerst gesteld dat F geen belang heeft bij haar
vorderingen. Voorts stelt de SGP dat F de grondslag van de SGP zou
dienen te onderschrijven.

3.3. De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt. F stelt in de eerste
plaats dat zij lid wil worden van de SGP op grond van de
financieel-economische paragraaf in het partijprogramma van de SGP en
voorts omdat de beide andere partijen die soortgelijke
financieel-economische opvattingen hebben, de RPF en de GPV, ten tijde
van haar aanmelding beschikten over een kleinere tweede-kamer fractie
dan de SGP. De SGP heeft F bij conclusie van antwoord verzocht zich
uit te laten over de vraag of zij de grondslag van de SGP als verwoord
in artikel 2 van de statuten van harte kan onderschrijven. F is hierop
niet ingegaan, zodat de rechtbank het ervoor houdt dat zij die
grondslag niet kan onderschrijven. De rechtbank leidt uit de statuten
en het in zoverre niet weersproken betoog van de SGP af dat de SGP een
partij is met een sterk religieuze inslag en dat haar leden in het
algemeen (zeer) gelovig zijn. In verband hiermee acht de rechtbank de
enige door F opgegeven reden voor haar wens lid te worden van de SGP,
te weten de financieel-economische opvattingen van die partij,
onvoldoende grond voor het aannemen van een belang van F bij het
lidmaatschap van de SGP. Dit te meer, nu F zelf aanvoert dat de RPF en
het GPV soortgelijke financieel-economische opvattingen hebben en
vrouwen niet van het partijlidmaatschap uitsluiten. Naar het oordeel
van de rechtbank mag een religieuze partij als de SGP redelijkerwijs
van haar leden verlangen dat zij de religieuze grondslag van de partij
onderschrijven. Hieruit volgt dat de SGP niet onrechtmatig handelt
indien zij personen die de grondslag niet kunnen of willen
onderschrijven uit haar partij weert. Op grond hiervan dienen F’s
primaire vordering onder 1. en subsidiaire vordering onder 1 te worden
afgewezen. Ten aanzien van F’s primaire en subsidiaire vordering onder
2. geldt dat zij de algemene strekking hebben om het besluit te
bestrijden. Ervan uitgaande dat F de grondslag van de SGP niet
onderschrijft en reeds daarom niet als potentieel volwaardig lid van de
SGP kan worden aangemerkt, valt niet in te zien waarom het enkele feit
dat zij een vrouw is haar reeds voldoende belang doet hebben bij deze
vorderingen. In dat geval zou immers moeten worden aangenomen dat het
recht van vrouwen om niet te worden gediscrimineerd, op welk recht F
zich beroept, zonder een concrete belangenafweging zou moeten
prevaleren boven het recht op godsdienstvrijheid en het recht op
vrijheid van vereniging en vergadering, waarop de SGP zich beroept. Dit
standpunt vindt geen steun in het recht. Hieruit volgt dat ook de
primaire en subsidiaire vordering onder 2. dienen te worden afgewezen.

3.4. F zal, als de in het ongelijke gestelde partij, worden veroordeeld
in de proceskosten. Beslissing De rechtbank:

– wijst de vorderingen af;
– veroordeelt F in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van
de SGP begroot op ƒ 1770, waarvan ƒ 1420 voor salaris procureur.

Rechters

Mrs Von Maltzahn, Van der Windt en Urbanus