Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
De wederpartij is een hoogheemraadschap. Het bestuur van een
hoogheemraadschap draagt zorg voor de actieve en passieve verkiezingen
van het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap. Verzoekster stelt
dat er bij de verkiezingen onderscheid naar geslacht wordt gemaakt in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling. Op grond van artikel 7
onder a van het VN-vrouwenverdrag kan de vraag worden opgeworpen of de
wetgever tot bepaalde aanpassingen van artikel 20 lid 2 van de
Waterschapswet is verplicht. Het behoort echter niet tot de taak van de
Commissie om in deze een uitspraak te doen. De Commissie oordeelt dat
zij gezien artikel 4, onder c AWGB niet bevoegd is een oordeel te geven
inzake de klacht over de indirecte verkiezingswijze van de categorie
ingezetenen van het algemeen bestuur.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 11 april 1995 verzocht de te
Rotterdam (hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling
(hierna: de Commissie) haar oordeel uit te spreken over de vraag of het
Hoogheemraadschap van Delfland te Delft (hierna: de wederpartij) ten
aanzien van haar onderscheid heeft gemaakt in strijd met de Algemene
wet gelijke behandeling (AWGB).
1.2. De wederpartij is een hoogheemraadschap. Het bestuur van een
hoogheemraadschap draagt zorg voor de actieve en passieve verkiezingen
van het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap. Verzoekster stelt
dat er bij de verkiezingen onderscheid naar geslacht wordt gemaakt in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie gelijke behandeling heeft het verzoek in behandeling
genomen en een onderzoek ingesteld. Partijen hebben hun standpunten
schriftelijk toegelicht.
2.2. Partijen zijn vervolgens uitgenodigd voor een zitting op 2 oktober
1995. Verzoekster heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De zaak van
verzoekster is op de zitting gevoegd behandeld met twee soortgelijke
zaken (oordeelnummer 95-66 en oordeelnummer 95-68).
Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van de wederpartij: – mw. mr. (medewerkster
van Hoogheemraadschap Delfland)
van de kant van de Commissie: – mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt
(Kamervoorzitter) – mw. mr. J.R. Dierx (lid Kamer) – mw. mr. L. Mulder
(lid Kamer) – mw. mr. A.K. de Jongh (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. De wederpartij draagt op basis van de Waterschapswet en de
betreffende provinciale verordeningen zorg voor de uitoefening van het
actieve en het passieve kiesrecht voor het algemeen bestuur van het
hoogheemraadschap. Een hoogheemraadschap is een waterschap waarvan de
hoogheemraden het bestuur voeren. Het algemeen bestuur vertegenwoordigt
verschillende categorieen belanghebbenden. Voor de categorie
ingezetenen wordt de verkiezing op indirecte wijze georganiseerd.
3.2. Verzoekster vraagt een oordeel van de Commissie over de vraag of
door de indirecte wijze van verkiezing van de categorie ingezetenen
onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen in strijd met de
gelijke behandelingswetgeving.
3.3. Artikel 20 Waterschapswet 1991 luidt: “1. Stemgerechtigd voor de
verkiezing van vertegenwoordigers van de categorie van belanghebbenden,
bedoeld in artikel 11, tweede lid, onderdeel c, zijn degenen die
behoren tot die categorie, als zodanig belastingplichtig zijn aan het
waterschap en opgenomen zijn in het in artikel 29 bedoelde register.
Artikel 19, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. 2. Bij
reglement kan in afwijking van het eerste lid worden bepaald dat
stemgerechtigd zijn de leden van de raden der gemeenten waartoe het
gebied van het waterschap behoort”.
Provinciale staten van Zuid-Holland hebben een dergelijke afwijking
inderdaad vastgelegd in artikel 6, lid 2 van het Reglement voor het
Hoogheemraadschap van Delfland.
De standpunten van partijen
3.4. De bevoegdheid van de Commissie Verzoekster gaat uit van de
bevoegdheid van de Commissie een oordeel uit de spreken over de
hierboven vermelde klacht.
De wederpartij voert aan dat de Commissie in de onderhavige materie
niet bevoegd zou zijn. Het doel en de organisatie van de verkiezingen
van waterschapsbesturen hebben het algemeen belang op het oog en vallen
derhalve niet onder het bereik van artikel 7, lid 1, AWGB. Het gaat
hier niet om de bevrediging van de behoeften van afzonderlijke,
bepaalbare individuen of groepen individuen.
De klacht Verzoekster geeft aan dat een indirecte verkiezingswijze
leidt tot indirect onderscheid van vrouwen. De categorie ingezetenen
wordt gekozen door de gemeenteraadsleden van de gemeenten die binnen
het gebied van de wederpartij vallen. Deze gemeenteraden bestaan in
hoofdzaak uit mannen. Verzoekster geeft aan dat het kiesgedrag van
mannen zodanig is dat een dergelijke verkiezingswijze
ondervertegenwoordiging door vrouwen in stand houdt. Een dergelijke
verkiezingswijze doet volgens verzoekster geweld aan aan het actieve en
passieve kiesrecht van vrouwen, en betekent als zodanig een schending
van artikel 1 Grondwet en van het Verdrag inzake de uitbanning van alle
vormen van discriminatie jegens vrouwen (New York, 18 december 1979).
3.5. De wederpartij wijst naar de provinciale verordening (artikel 6,
lid 2 van het Reglement voor het Hoogheemraadschap van Delfland) en de
Waterschapswet (artikel 20, lid 2). De gevolgde procedure berust op
wettelijke regels, zodat mogelijk onderscheid op grond van artikel 4
aanhef en onderdeel c AWGB onverlet wordt gelaten.
De wederpartij voert verder aan dat praktische problemen de directe
verkiezing van de categorie ingezetenen verhinderen. Het aantal
stemgerechtigden dat aan deze verkiezing zou deelnamen zou dermate
groot worden, dat dit -gezien de relatief korte voorbereidingstijd- een
te grote druk op de waterschappen zou hebben gelegd wat betreft
verzending van de stembiljetten en verwerking van de stemmen. Daarnaast
zouden er waarschijnlijk ook problemen zijn ontstaan bij de
samenstelling van het kiesregister.
Ten slotte wordt aangevoerd dat in 1999 zal worden overgegaan tot
directe verkiezingen voor de categorie ingezetenen, waarbij de stem bij
brief kan worden uitgebracht.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. Allereerst rijst de vraag of de Commissie bevoegd is tot het geven
van een oordeel inzake de bovenomschreven klacht van verzoekster.
4.2. De indirecte verkiezingswijze van de categorie ingezetenen voor
het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap berust op artikel20, lid
2 Waterschapswet, dat luidt: “Bij reglement kan in afwijking van het
eerste lid worden bepaald dat stemgerechtigd zijn de leden van de raden
der gemeenten waartoe het gebied van het waterschap behoort”. De
provincie heeft een dergelijke afwijking inderdaad vastgelegd in
eerdergenoemd artikel 6, lid 2 van het Reglement voor het
Hoogheemraadschap van Delfland. Een en ander betekent dat de
wederpartij een procedure volgt welke geheel door wettelijke
voorschriften wordt beheerst en waarbij de wederpartij geen
beleidsvrijheid toekomt. Als er sprake zou zijn van indirect
onderscheid van vrouwen door de betreffende indirecte verkiezingswijze,
dan zou dit direct terug te voeren zijn op een wet in formele zin en de
bij en krachtens deze regeling gegeven voorschriften. Een oordeel over
de gevolgde verkiezingsprocedure is in wezen een oordeel over de
betreffende wettelijke voorschriften.
De Waterschapswet dateert van 6 juni 1991 en is laatstelijk gewijzigd
bij wet van 26 april 1995 (Stb. 379 en Stb. 250). Deze wijzigingen
hebben echter geen betrekking op de hierboven geciteerde onderdelen van
de wet van 6 juni 1991. De inwerkingtreding van deze wet vond plaats op
1 januari 1992. Dat betekent dat de uitzondering van artikel 4, onder
c. AWGB van toepassing is. Artikel 4, onder c, luidt: “Deze wet laat
onverlet: onderscheid dat wordt gemaakt bij of krachtens enige andere
wet, welke voorafgaand aan deze wet in werking is getreden”.
Op grond van eerdergenoemd artikel 7, onder a van het Verdrag inzake de
uitbanning van alle vormen van discriminatie jegens vrouwen kan de
vraag worden opgeworpen of de wetgever tot bepaalde aanpassingen van
artikel 20, lid 2 van de Waterschapswet is verplicht. Het behoort
echter niet tot de taak van de Commissie om in deze een uitspraak te
doen.
4.3. Op grond van bovenstaande oordeelt de Commissie dat zij gezien
artikel 4, onder c AWGB niet bevoegd is een oordeel te geven inzake de
klacht over de indirecte verkiezingswijze van de categorie ingezetenen
van het algemeen bestuur.
Wellicht ten overvloede wijst de Commissie er op dat haar bevoegdheid
in soortgelijke gevallen waarbij art 4, onder c AWGB niet van
toepassing is, wordt beperkt door artikel 7 AWGB, nu de inrichting van
een verkiezingsprocedure niet kan worden aangemerkt als het aanbieden
van een dienst, volgens de door de wetgever met deze bepaling beoogde
strekking.
5 HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie is niet bevoegd tot het geven van een oordeel over de
vraag of het Hoogheemraadschap van Delfland te Delft bij de verkiezing
van het waterschapsbestuur handelt in strijd met de Algemene wet
gelijke behandeling.
Rechters
mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. J.R.Dierx (lid Kamer), mw. mr. L. Mulder (lid Kamer), mw. mr. A.K. de Jongh(secretaris Kamer)