Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Samenvatting
Verdachte heeft een 14-jarig meisje aangerand. Hij is daarvoor door de
rechtbank veroordeeld. Het Hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf
van een maand die wordt omgezet in het verrichten van onbetaalde arbeid ten
algemenen nutte voor de duur van zestig uren en een maand voorwaardelijke
gevangenisstraf.
Volledige tekst
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
in eerste aanleg van 24 mei 1993 en 18 mei 1994 en in hoger beroep van 6
december 1995.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de procureur-generaal en
van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende
dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud
daarvan wordt hier overgenomen.
Hierbij dagvaart ik u om als verdachte te verschijnen op maandag 24 mei 1993,
11.15 uur, ter terechtzitting van de politierechter in de
arrondissementsrechtbank te Alkmaar, teneinde terecht te staan terzake van
hetgeen hieronder is omschreven.
Ik verwijs naar de mededelingen onder 1,3,4,5,6,7,8,9 en 10 op de achterzijde
van dit blad.
De officier van Justitie,
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt ten lastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 mei 1992 te Heerhugowaard, door geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) een meisje, L, geheten (geboren 1 juni 1977) heeft
gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handeling(en), bestaande uit het over de kleding van dat meisje betasten
en/of strelen van (een van) haar borsten en/of haar kruis en/of het onder
haar kleding betasten en/of strelen van en/of knijpen in (een van) haar
borsten en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die
bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het vastpakken
van dat meisje bij (een van) haar armen en/of (een van) haar schouders en/of
(vervolgens) het tegen een muur drukken van dat meisje;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere
beslissingen komt dan de eerste rechter.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de
verdachte is tenlastegelegd, met dien verstande dat hij op 15 mei 1992 te
Heerhugowaard, door geweld een meisje, L geheten, heeft gedwongen tot het
dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het over de kleding van dat
meisje betasten en strelen van haar borsten en haar kruis en het onder de
kleding betasten en strelen van en knijpen in haar borsten en bestaande dat
geweld uit het vastpakken van dat meisje bij een van haar armen en een van
haar schouders en vervolgens het tegen een muur drukken van dat meisje.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte
moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft
begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen
(…)
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het
bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het volgende misdrijf op:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de
verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de
ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op
de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft een jong meisje te weten L, ontuchtig betast aan haar borsten
en aan haar kruis terwijl hij haar vasthield en tegen een muur drukte. Door
aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke en
psychische integriteit van die L. Het is een feit van algemene bekendheid dat
dergelijke delicten een lange traumatische nasleep kunnen hebben voor de
slachtoffers daarvan.
Een gecombineerde gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand
voorwaardelijk is dan ook alleszins gerechtvaardigd. Blijkens het uittreksel
uit het algemeen documentatieregister d.d. 25 oktober 1995 is verdachte nog
niet eerder met de justitie in aanraking geweest. Ter terechtzitting in hoger
beroep heeft verdachte een aanbod gedaan tot het verrichten van onbetaalde
arbeid ten algemenen nutte. In de persoon van verdachte en in het
tijdsverloop sinds het plegen van het tenlastegelegde feit ziet het hof
aanleiding om in plaats van een onvoorwaardelijk deel van één maand van de
bepaalde gevangenisstraf, de straf van onbetaalde arbeid ten algemene nutte
voor de duur van 60 uren op te leggen met daarnaast een maand gevangenisstraf
voorwaardelijk.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d,
en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Het hof:
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde
feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of
anders ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit
oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor
strafbaar.
Veroordeelt de verdachte, in plaats van tot een gevangenisstraf voor de duur
van 1 (één) maand tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen
nutte voor de duur van 60 (zestig) uren, bestaande uit administratieve,
verzorgende, onderhouds- of schoonmaakwerkzaamheden.
Bepaalt dat deze arbeid aangevangen moet worden binnen drie maanden nadat dit
arrest onherroepelijk is geworden.
Bepaalt de termijn binnen welke deze arbeid na aanvang dient te worden
verricht op vier maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van
deze uitspraak in verzekering is doorgebracht in mindering wordt gebracht op
het te verrichten aantal uren onbetaalde arbeid naar de maatstaf van twee
uren per iedere in verzekering doorgebrachte dag.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de tijd van 1
(één) maand.
Beveelt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de
rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich voor het einde
van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op twee jaren.
Rechters
Mrs Walkate, Bockwinkel en Splinter-van Kan