Instantie: Rechtbank Utrecht, 27 december 1995

Instantie

Rechtbank Utrecht

Samenvatting


De man verzoekt na een huwelijk van twaalf jaar de rechtbank zijn alimentatieverplichting
te limiteren voor de duur van één jaar. De rechtbank overweegt dat de wet
limitering alimentatie van 1 juli 1994 hiervoor geen aanleiding geeft.
De rechtbank is van mening dat de minder goede positie van de vrouw op
de arbeidsmarkt mede voortvloeit uit de duur van het huwelijk van partijen
en de daarin ontstane werkverdeling. Het is niet duidelijk hoe lang de
vrouw nodig heeft om zich financieel onafhankelijk van haar ex-man te maken.
Daarom kan de rechtbank op dit moment geen uitspraak doen over limitering.
De rechtbank is van oordeel dat de man zijn verzoek voor limitering onvoldoende
heeft gemotiveerd om tot een andere conclusie te komen.

Volledige tekst

1. Het verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het ter griffie
ingediende verzoekschrift en het nadien ingediende verweerschrift tevens
verzoekschrift, nog gevolgd door een verweerschrift en nadien ingekomen
stukken.

De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 30 november
1995. Van hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen is proces-verbaal
opgemaakt.

2. Vaststaande feiten

Mede blijkens de overgelegde stukken staat het volgende tussen partijen
vast:
– zij zijn op 25 februari 1983 te Kesteren in gemeenschap van goederen
met elkaar gehuwd;
– het huwelijk is duurzaam ontwricht;
– partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3. Beoordeling van het verzocht

3.1 Op grond van de vaststaande feiten kan het verzoek tot echtscheiding
worden toegewezen.

3.2 Hetzelfde geldt voor de gevraagde nevenvoorziening met betrekking tot
de boedelscheiding die onbestreden is gebleven.

Tevens kan het verzoek worden toegewezen dat de man de huurder zal zijn
van de echtelijke woning, nu de vrouw haar verzoek terzake heeft ingetrokken.

3.4. Tussen partijen is omstreden:
– of en zo ja in hoeverre de man verplicht moet worden geacht bij te dragen
in het levensonderhoud van de vrouw.

De vrouw heeft gevraagd de door de man te betalen bijdrage in haar levensonderhoud
vast te stellen op ƒ 200,== per maand.

De man heeft zich daartegen verweerd. Zijns inziens leeft de vrouw samen
met een ander als waren zij gehuwd. Daarenboven is de man van mening dat
de vrouw geen behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud,
omdat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Verder heeft hij
aangevoerd dat, zo de vrouw al behoefte heeft aan een bijdrage, deze in
duur gelimiteerd dient te worden tot 1 jaar.

Ten aanzien van de (financiële) omstandigheden van partijen is het volgende
gebleken:

ten aanzien van de vrouw (geboren op 10 januari 1962)

– zij is alleenstaande;
– zij werkt part-time, gemiddeld 18 uur per week, tegen een bruto uurloon
van ƒ 16,85; op grond daarvan bedraagt haar bruto maandloon rond ƒ 881,=
inclusief vakantiegeld;
– zij ontvangt een aanvullende bijstandsuitkering;
– zij is tegen ziektekosten verzekerd bij het ziekenfonds.

ten aanzien van de man (geboren op 3 april 1959)

– hij is alleenstaande;
– zijn salaris bedraagt ƒ 1.922,73 netto per maand, exclusief vakantiegeld;
– hij is tegen ziektekosten verzekerd bij het ziekenfonds;
– hij betaalt aan Wehkamp ƒ 25,= per maand (rentebestanddeel ƒ 5,94);
– hij heeft een doorlopend krediet d.d. 1 oktober 1995 ƒ 9.209,60 groot,
waarop hij maandelijks ƒ 202,= betaalt rentebestanddeel ƒ 96,97 ).
– de huur is ƒ 563,67 per maand.

Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de man in
staat moet worden geacht, rekening houdende met zijn fiscaal voordeel,
om maandelijks bij te dragen hetgeen door de vrouw wordt verzocht.

Door de man is primair gesteld dat de vrouw samenleeft als ware zij gehuwd.
Dit wordt door de vrouw ontkend.

De vrouw slaagt in haar verweer.
Uit het verhoor ter terechtzitting is gebleken dat de vrouw recent onderdak
heeft gevonden bij een (voorheen) gemeenschappelijke kennis, zodat reeds
op grond van het feit dat zij sedert juni 1995 bij hem onderdak heeft,
thans nog niet gesproken kan worden van een duurzame relatie.
Bovendien heeft de vrouw er op gewezen dat de Sociale Dienst weet van haar
situatie en dat zij desondanks nog immer recht kan doen gelden op een zelfstandige
uitkering.

Subsidiair heeft de man betwist dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage
in haar levensonderhoud.
De vrouw is bereid meer uren te gaan werken dan zij thans doet. Daartoe
staat zij ingeschreven bij het arbeidsbureau doch zij heeft moeten ervaren
dat werkgevers de voorkeur geven de vrouw is 33 jaar) aan jongere arbeidskrachten.
Daarnaast is er geen mogelijkheid om haar huidige part-time werkzaamheden
uit te breiden, althans niet binnen afzienbare termijn. Op grond van haar
huidige financiële situatie staat haar behoefte aan een bijdrage vast.

Meer subsidiair heeft de man verzocht zijn alimentatieverplichting te limiteren
tot maximaal 1 jaar.
Voor een dergelijke limitering kan geen steun worden gevonden in de wet
limitering van alimentatie van 1 juli 1994.

De rechtbank is van oordeel dat de minder goede positie van de vrouw op
de arbeidsmarkt mede voortvloeit uit het huwelijk van partijen, dat twaalf
jaar heeft geduurd, en de daarin door beide echtelieden aangehouden werkverdeling.

Er bestaat onvoldoende duidelijkheid over de periode die de vrouw nodig
zal hebben om zich financieel onafhankelijk te maken om reeds thans tot
de door de man verzochte limitering te besluiten.

Nu door de man onvoldoende is gemotiveerd op grond waarvan de hoge eisen
die gesteld worden aan een voortijdige beëindiging van zijn alimentatieplicht,
terzijde dienen worden gesteld, moet het verzoek van de man worden afgewezen.

4. Proceskosten

Nu partijen echtelieden zijn, zal de rechtbank bepalen dat ieder van partijen
de eigen proceskosten moet dragen.

5. Beslissing

5.1 De rechtbank spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, die op 25
februari 1983 te Kesteren met elkaar zijn gehuwd en bepaalt daarbij het
volgende.

5.2 De man moet vanaf de dag waarop deze beschikking in de registers van
de burgerlijke stand zal zijn ingeschreven ƒ 200,= tweehonderd gulden)
per maand aan de vrouw voor haar levensonderhoud uitkeren, telkens bij
vooruitbetaling te voldoen.

5.3 Partijen dienen, nadat deze beschikking in de registers van de burgerlijke
stand zal zijn ingeschreven, met elkaar over te gaan tot boedelscheiding.
Wanneer zij binnen veertien dagen na de inschrijving van de beschikking
geen overeenstemming over de keuze van een notaris hebben bereikt, zullen
de werkzaamheden van de boedelscheiding worden verricht voor mr. C. Zwaan,
notaris te Veenendaal of diens waarnemer of opvolger.

Wanneer de vrouw niet meewerkt aan de boedelscheiding zal mr. D.G. Schouwman,
advocaat te Veenendaal als haar vertegenwoordiger optreden.

Wanneer de man niet meewerkt aan de boedelscheiding zal mr (…) advocaat
te Veenendaal als hun vertegenwoordiger optreden.

5.4 De man zal de huurder zijn van de woonruimte aan het (…) te (…)

5.5 Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad, behalve die onder
5.1.

5.6 De partijen moeten hun eigen proceskosten betalen.

Wanneer de man niet vrijwillig het vastgestelde bedrag voor levensonderhoud
van de vrouw betaalt, moet de man de daarvoor te maken executiekosten betalen.

Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.

De wettelijke indexering over het jaar 1996 wordt uitgesloten.

Rechters

Mr Gorter