Instantie: Commissie gelijke behandeling, 15 januari 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster heeft zich ingeschreven voor in de gemeente Bodegraven (hierna:
de gemeente) te bouwen twee-onder-een-kap woningen, Bouwplan Zuidzijde. Op
grond van het door de wederpartij vastgestelde beleid komt zij daar als
alleenstaande niet voor in aanmerking, aangezien de woningen vanwege het
aantal kamers uitsluitend bestemd zijn voor huishoudens vanaf twee personen.
Onderscheid tussen alleenstaanden en anderen kan een vorm van indirect
onderscheid naar burgerlijke staat zijn.
Artikel 7 lid 1 sub b AWGB verbiedt onder meer het maken van onderscheid naar
burgerlijke staat bij het aanbieden van goederen en diensten, indien dit
geschiedt door de openbare dienst.
Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid zowel direct als indirect
onderscheid wordt begrepen. In artikel 2 lid 1 AWGB wordt bepaald dat het in
de Wet neergelegde verbod van onderscheid niet geldt ten aanzien van indirect
onderscheid dat objectief gerechtvaardigd is.

De Commissie is van oordeel dat noch het vaststellen van een gemeentelijke
huisvestingsregeling als hier bedoeld noch de uitvoering van die regeling
zoals is geschied, een aanbod van een goed of een dienst zijn als bedoeld in
de AWGB. Ook uit de totstandkomingsgeschiedenis van de AWGB is dat af te
leiden.

Daarom meent de Commissie dat het handelen van de wederpartij niet valt
binnen de reikwijdte van artikel 7 lid 1 sub b AWGB en zij derhalve niet in
strijd heeft gehandeld met deze wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 13 april 1995 verzocht mevrouw (…) te Bodegraven (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken
over de vraag of het college van Burgemeester en Wethouders te Bodegraven
(hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid heeft gemaakt in strijd met
de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).

Verzoekster heeft zich ingeschreven voor in de gemeente Bodegraven (hierna:
de gemeente) te bouwen twee-onder-een-kap woningen, Bouwplan Zuidzijde. Op
grond van het door de wederpartij vastgestelde beleid komt zij daar als
alleenstaande niet voor in aanmerking, aangezien de woningen vanwege het
aantal kamers uitsluitend bestemd zijn voor huishoudens vanaf twee personen.
Verzoekster is van oordeel dat het door de wederpartij gehanteerde beleid in
strijd is met de AWGB.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

1.2. De Commissie gelijke behandeling heeft het verzoek in behandeling
genomen en een onderzoek ingesteld. Partijen hebben ieder de gelegenheid
gehad hun standpunten schriftelijk toe te lichten.

Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen hun standpunten nader toe
te lichten tijdens een zitting op 21 november 1995.

1.3. Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– mw. (…) (verzoekster)
– dhr. (…)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (wethouder)
– dhr. (…) (beleidsmedewerker sector VROM, volkshuisvesting)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– dhr. mr. M.M. den Boer (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– mw. mr. D. Jongsma (secretaris Kamer)

1.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

2. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

2.1. Begin 1995 heeft de wederpartij door middel van een advertentie
bekendheid gegeven aan een woningproject, Bouwplan Zuidzijde eerste fase,
bestaande uit de bouw van in totaal 74 koopwoningen. Voor het project hebben
zich 1400 gegadigden gemeld.
Genoemd project bestaat uit 44 woningen die goedkoper waren dan ƒ 250 000 en
uit 30 woningen die duurder waren.
De tekst van de advertentie betreft de goedkopere woningen en luidde – voor
zover hier van belang – als volgt:
`Woningaanbod Bouwplan Zuidzijde
Voor de volgende woningen kunt u zich inschrijven door een woonbon uit deze
krant in te sturen (inschrijving voor meerdere typen is mogelijk).
a. 12 woningen 2/1 kap, tussenwoningen type D (Kraan)
b. 19 premie-woningen, type C (Groenen)
c. 3 senioren-woningen, type C 1 (Groenen)
d. 6 tussenwoningen vrije sector (Woningstichting Bodegraven)
e. 4 premie-woningen (Woningstichting Bodegraven)
Zie de advertenties elders in deze krant)

Voor al deze woningen geldt:
1. U kunt een woonbon insturen, indien u voldoet aan een van de volgende
toelatingscriteria:
– u woont 2 jaar of langer in Bodegraven;
– u werkt in Bodegraven;
– u hebt een maatschappelijke binding aan Bodegraven.

2. De woningen zijn uitsluitend bestemd voor huishoudens vanaf 2 personen

3. Toewijzing geschiedt op volgorde van BL-score.(Bewoningsduurscore en
leeftijdscore.)’
Ter zitting is gebleken dat elders in de krant de aannemer een advertentie
had doen plaatsen waarin de desbetreffende woningen te koop werden
aangeboden.
Verzoekster heeft zich ingeschreven voor de twee-onder-een-kap woningen. Zij
is alleenstaand en heeft geen woning toegewezen gekregen.
3.2. De in de advertentie gestelde voorwaarde dat de woningen uitsluitend
bestemd zijn voor huishoudens vanaf 2 personen is terug te voeren op de
huisvestingsverordening van de gemeente, die onder meer van toepassing is op
woningen met een koopprijs beneden de ƒ 250 000.
De verordening bevat – voor zover hier van belang – de navolgende regels:

`Artikel 8 bezettingsnormen
1. Een vergunningplichtige huurwoning wordt als passend aangemerkt indien de
verhouding tussen het aantal personen van het huishouden en het aantal kamers
van de woonruimte overeenkomt met de tabel in lid 3.
2. Als kamer wordt aangemerkt de woonkamer en elke afzonderlijke slaapkamer.
3. De tabel als bedoeld in lid 1 luidt als volgt:

aantal personen aantal kamers
min. passend max. passend
alleenstaande 1 3
2 personen 2 4
3 personen 3 4
4 personen 4 4
5 personen 4 5
6 personen 4 6
7 personen en meer 5

4. a. een vergunningplichtige 4-kamer nieuwbouw-koopwoning wordt niet passend
geacht voor een 1-persoons huishouden;
b. een vergunningplichtige 5- of meer-kamer nieuwbouw koopwoning wordt niet
passend geacht voor 1- of 2-persoonshuishoudens(..)’.
Artikel 20 van genoemde huisvestingsverordening bepaalt, dat een van de
voorwaarden om een huisvestingsvergunning te verlenen is het voldoen aan de
hierboven weergegeven passendheidscriteria.
Voor woningen met een koopprijs boven ƒ 250 000 is geen vergunning vereist.

De standpunten van partijen

3.3. Verzoekster stelt het volgende.
De wederpartij heeft door bij de toekenning van woningen onderscheid te maken
tussen alleenstaanden en meerpersoonshuishoudens gehandeld in strijd met de
AWGB. Hiervoor is geen rechtvaardigingsgrond aanwezig. Niet valt in te zien
waarom tweepersoonshuishoudens recht zouden hebben op een grotere woning dan
eenpersoonshuishoudens. Gehuwden en samenwonenden slapen doorgaans immers in
dezelfde slaapkamer. Evenals gehuwden en samenwonenden hebben alleenstaanden
naast een slaapkamer behoefte aan een logeer- en hobbiekamer.
Bovendien is het mogelijk dat iemand, die op het moment van toewijzing van de
woningen alleenstaande is, tegen de tijd dat de woningen klaar zijn wel een
partner heeft. De wederpartij stelt ook om die reden ten onrechte eisen aan
de omvang van het huishouden.
Met betrekking tot de passendheidscriteria is verzoekster van de zijde van de
gemeente te kennen gegeven dat in lijn met de huisvestingsverordening
alleenstaanden wel bestaande woningen met vier kamers kunnen kopen. De
bezettingsnormen gelden daarnaast niet voor woningen duurder dan ƒ 250 000.
Verzoekster stelt echter niet in te kunnen zien waarom alleenstaanden
gedwongen zouden zijn om een bestaande vier-kamer-woning dan wel een woning
duurder dan ƒ 250 000 te kopen.
Verzoekster twijfelt aan de juistheid van het door de wederpartij gestelde
aantal woningzoekenden in de gemeente. Zij betwist voorts de stelling, dat de
woningen in de prijsklasse tot ƒ 250 000 voor de laagste inkomenscategorie
beschikbaar dienen te zijn, aangezien eraan getwijfeld kan worden of dit voor
deze mensen betaalbaar is.

3.4. De wederpartij stelt ten aanzien van het beleid met betrekking tot de
woonruimteverdeling het volgende.
De gemeente maakt deel uit van het Groene Hart van Nederland. Ten aanzien van
dit deel wordt door het rijk en de provincie Zuid-Holland een restrictief
bouwbeleid gevoerd. Dit heeft geleid tot een groot aantal woningzoekenden.
De provincie heeft -op grond van de haar in artikel 61 Huisvestingswet
toegekende bevoegdheid- nadere richtlijnen omtrent de woonruimteverdeling
uitgevaardigd. Dit komt met name tot uitdrukking in een door dertien
gemeenten -waaronder de gemeente Bodegraven- afgesproken uniforme wijze van
woonruimteverdeling, vastgelegd in een regionaal
model-huisvestingsverordening. De provincie heeft aan de gemeente toestemming
gegeven om de koopprijsgrens voor vergunningplichtige woningen te verhogen en
vast te stellen op
ƒ 250 000. Daarnaast heeft de provincie toestemming gegeven om huurwoningen
en vergunningplichtige nieuwbouw-koopwoningen, die binnen vier weken na het
project beschikbaar komen, te bestemmen voor ingezetenen van de gemeente en
economisch aan de gemeente gebonden.
Ten gevolge van de in de gemeente bestaande woningnood zijn er 1700
woningzoekenden, is de wachttijd voor een huurwoning opgelopen tot tien jaar
of langer en ligt de gemiddelde leeftijd waarop mensen voor een huur- of
koopwoning in aanmerking kunnen komen op 30 jaar.
De gemeente tracht gelijkwaardige kansen te creëren voor iedere categorie
woningzoekenden door -voor zover de woningen goedkoper zijn dan ƒ 250 000
passendheidscriteria te hanteren waardoor grotere woningen bestemd zijn voor
de grotere huishoudens en kleinere voor kleinere huishoudens.
De wederpartij is van mening dat gelijke behandeling van woningzoekenden niet
kan worden afgemeten aan een individuele woningtoewijzing of de bestemming
van een bepaald project nieuwbouw-koopwoningen. De beoordeling dient te
geschieden met betrekking tot het bouwbeleid over een aantal jaren, waarbij
wordt getracht iedere categorie woningzoekenden aan zijn trekken te laten
komen. In de tweede fase van genoemd woningproject zijn
driekamerappartementen gepland, waarvoor alleenstaanden zoals verzoekster
zich kunnen inschrijven.

3.5. De wederpartij stelt voorts met betrekking tot het aanbieden van
woningen en het verlenen van woonvergunningen het volgende.

De gemeente kan niet als de feitelijke aanbieder van de woningen beschouwd
worden. De woningen worden door de aannemer aangeboden, waarbij het door de
gemeente vastgestelde huisvestingsbeleid in acht dient te worden genomen. De
gemeente plaatst een advertentie in verband met het woningaanbod; onderdeel
daarvan is een woonbon voor de inschrijving van de te bouwen woningen. De
mededeling met de woonbon wordt gepubliceerd door de gemeente, de aannemer
publiceert de aankondiging van de bouw van de koopwoningen.

Belangstellenden schrijven zich door invulling van de woonbon bij de gemeente
in voor het project. De gemeente toetst of aan de gestelde criteria is
voldaan. De vervolgens door de gemeente opgestelde lijst met kopers wordt
naar de aannemer gezonden, die voor het sluiten van de koopovereenkomst
uitgaat van deze lijst.

Ter zitting stelt de wederpartij dat, aangezien de toelatingscriteria in de
woonbon de vergunningsvereisten zijn, bij de selectie op basis van de
woonbonnen feitelijk vergunningsvereisten als selectiecriteria dienen. Deze
selectie wordt om praktische redenen door de gemeente gedaan.

Indien iemand niet voor de woningen in aanmerking komt, waarvoor hij zich
heeft ingeschreven, blijkt dat uitsluitend uit de publikatie in de krant van
de minimaal benodigde BL-score. Deze berichtgeving vindt plaats nadat alle
woningen zijn verkocht. De betrokkene is derhalve feitelijk niet in de
gelegenheid een woonvergunning aan te vragen, aangezien krachtens artikel 17
van genoemde huisvestingsverordening alleen die woningzoekende in de
gelegenheid wordt gesteld een aanvraag voor een vergunning in te dienen, die
in ieder geval voldoet aan de gestelde toelatings- en passendheidscriteria en
die van de reagerende woningzoekende de hoogste B
-score heeft.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
in strijd met de AWGB heeft gemaakt bij het aanbieden van goederen en
diensten door te bepalen dat alleenstaanden niet in aanmerking kunnen komen
voor de koop van vergunningplichtige nieuwbouwwoningen met vier kamers.

Onderscheid tussen alleenstaanden en anderen kan een vorm van indirect
onderscheid naar burgerlijke staat zijn.

Artikel 7 lid 1 sub b AWGB verbiedt onder meer het maken van onderscheid naar
burgerlijke staat bij het aanbieden van goederen en diensten, indien dit
geschiedt door de openbare dienst.

Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid zowel direct als indirect
onderscheid begrepen wordt. In artikel 2 lid 1 AWGB wordt bepaald dat het in
de Wet neergelegde verbod van onderscheid niet geldt ten aanzien van indirect
onderscheid dat objectief gerechtvaardigd is.

4.2 De Commissie gaat allereerst na of in deze zaak sprake is van het
aanbieden van goederen of diensten door de openbare dienst in de zin van
artikel 7 lid 1 sub b AWGB.

De Commissie constateert dat de gemeente behoort tot de openbare dienst. De
Commissie stelt tevens vast, dat de klacht van verzoekster betrekking heeft
op het beleid van de gemeente, zoals dat tot uitdrukking komt in de bepaling
in de huisvestingsverordening en de daarop gebaseerde uitvoeringspraktijk dat
alleenstaanden niet voor woningen als hiervoor bedoeld in aanmerking komen.
De Commissie constateert, dat de in de huisvestingsverordening opgenomen
passendheidscriteria een onderscheid bevatten tussen alleenstaanden en
anderen. Voor verzoekster als alleenstaande werpt de verordening een absolute
belemmering op om voor de koop van een van de bedoelde woningen in aanmerking
te komen. Het voldoen aan dit passendheidscriterium is immers een vereiste
voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning.

De vraag die dient te worden beantwoord is of de gemeentelijke regels ten
aanzien van huisvestingsvergunningen, respectievelijk het daaraan uitvoering
geven door de gemeente bij het verlenen van huisvestingsvergunningen, dienen
te worden begrepen onder het aanbieden van goederen of diensten zoals,
bedoeld in artikel 7 lid 1 sub b van de AWGB.

De Commissie overweegt te dien aanzien dat de reikwijdte van dit wetsartikel
niet onbeperkt is. Het wetsartikel verbiedt het maken van onderscheid in het
zakelijk goederen- en dienstenverkeer.

De Commissie is van oordeel dat noch het vaststellen van een gemeentelijke
huisvestingsregeling als hier bedoeld noch de uitvoering van die regeling
zoals is geschied, een aanbod van een goed of een dienst zijn als bedoeld in
de AWGB. Ook uit de totstandkomingsgeschiedenis van de AWGB is dat af te
leiden (Tweede Kamer, 1992-1993, 22014, nr. 29. Handelingen Tweede Kamer, 11
februari 1993, p. 48-3567 t/m 3570 en p. 48-3593 t/m 3595). Tijdens de
behandeling van het wetsvoorstel is een amendement verworpen dat er -voor
zover hier relevant- toe strekte tevens onderscheid te verbieden door
bestuursorganen bij het nemen van besluiten. Expliciet is daarbij het
toekennen van een woonvergunning genoemd. Ten aanzien van dergelijke
rechtshandelingen kan weliswaar een beroep worden gedaan op artikel 1 van de
Grondwet. De Minister van Binnenlandse Zaken heeft bij de behandeling van het
wetsvoorstel in de Tweede Kamer op dit punt echter gesteld, dat de AWGB enkel
bescherming biedt tegen onderscheid op een aantal met name genoemde terreinen
en dat de in het amendement bedoelde handelingen, waaronder de
woonvergunningverlening, buiten de werkingssfeer van de AWGB vallen.

De Commissie is op grond van het voorgaande van oordeel dat het handelen van
de wederpartij niet valt binnen de reikwijdte van artikel 7 lid 1 sub b AWGB
en zij derhalve niet in strijd heeft gehandeld met deze wet.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het College van Burgemeesters
en Wethouders van de gemeente Bodegraven te Bodegraven jegens mevrouw (.
..) te Bodegraven geen onderscheid op grond van burgerlijke staat bij het
aanbieden van goederen en diensten als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub b
Algemene wet gelijke behandeling heeft gemaakt en derhalve niet heeft
gehandeld in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), dhr. mr. M.M. den Boer(lid Kamer), dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer), mw. mr. D. Jongsma(secretaris Kamer)