Instantie: Rechtbank Amsterdam, 24 januari 1996

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


De moeder weigert toestemming tot erkenning door de biologische vader. Het
kind is door een andere man erkend. Op het verzoek tot een omgangsregeling
van de vader is telkens afwijzend beschikt.
De rechter oordeelt dat de tot nu toe bestaande jurisprudentie – de moeder
maakt slechts misbruik van haar toekomende bevoegdheid om toestemming tot
erkenning te weigeren indien zij daarbij geen enkel te respecteren belang
heeft – in strijd is met het recht dat de vader kan ontlenen aan artikel 8
lid 1 EVRM. Derhalve weegt de rechtbank de belangen van alle betrokkenen
tegen elkaar af. De belangen van de zoon, de moeder en de erkenner wegen in
deze zaak zwaarder dan de belangen van de vader.

Volledige tekst

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
– het door de ambtenaar op 10 maart 1995 ingediende verzoekschrift;
– een door de ambtenaar van de burgerlijke stand ingediende notitie;
– een vonnis van deze rechtbank van 30 november 1994.
Het verzoekschrift is, gecombineerd met een nadere comparitie in na te noemen
procedure tot vernietiging van de erkenning, behandeld op de terechtzitting
met gesloten deuren van 13 december 1995. Daarvan is een proces-verbaal
opgemaakt.

De rechtbank overweegt als volgt:
1. Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting wordt in dit
geding van het volgende uitgegaan:
a. De vader en de moeder hebben gedurende een periode van ongeveer 10 jaar
samengewoond als waren zij gehuwd.
b. Uit deze samenleving is op 11 maart 1988 geboren N, verder de zoon.
c. De vader heeft tot eind 1991 de zorg voor de zoon gedeeld met de moeder,
waarna de samenleving tussen de ouders is verbroken.
d. Omstreeks dat moment heeft de vader de wens geuit de zoon te erkennen,
waartoe de moeder echter toestemming heeft geweigerd.
e. De moeder is een aantal maanden na het verbreken van de relatie met de
vader gaan samenwonen met X die op 27 januari 1993 de zoon heeft erkend,
verder mede de erkenner. Op 1 december 1993 is zij gehuwd met X.
f. De vader heeft na het verbreken van de samenleving een aantal malen
verzocht om een omgangsregeling, waarop telkens door de kinderrechter,
eenmaal bekrachtigd door het gerechtshof, afwijzend is beschikt.
g. De vader heeft bij dagvaarding van 9 juni 1993 de vernietiging gevorderd
van de erkenning door X.
h. Bij tussenvonnis van 30 november 1994 heeft deze rechtbank en kamer de
vader in de gelegenheid gesteld om op de voet van artikel 1:29 BW (oud) het
onderhavige verzoek in te dienen en iedere verdere beslissing aangehouden.
2. Het verzoek strekt er, zakelijk weergegeven, toe de erkenning door te
halen en de vader als erkenner op de geboorteakte van de zoon te vermelden.
De vader voert daartoe aan dat hij de identiteit van de zoon wil beschermen
en hem de kans wil geven om te weten wie zijn vader is.
3. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft zich gerefereerd aan het
oordeel van de rechtbank.
4. De bijzonder curator heeft zich verweerd tegen toewijzing van het verzoek
daar – zakelijk weergegeven – toewijzing in strijd zou zijn met de belangen
van de zoon.
5. De moeder en de erkenner verweren zich eveneens tegen het verzoek, daartoe
ondermeer aanvoerend dat de moeder in de gegeven omstandigheden geen misbruik
maakt van haar bevoegdheid om toestemming tot erkenning door de vader te
weigeren en toewijzing van het verzoek in strijd zou komen met de belangen
van de zoon en van henzelf, nu zij vanwege bedreigingen door de vader zijn
verhuisd naar een geheim adres. Zij hebben meegedeeld dat de zoon weet wie
zijn biologische vader is.
6. Gebleken – en overigens ook niet betwist – is dat er tussen de vader en de
zoon een als family life te kenmerken band bestaat zodat de vader
ontvankelijk is in zijn verzoek.
7. Volgens vaste jurisprudentie maakt de moeder (slechts) misbruik van de
haar toekomende bevoegdheid om toestemming tot erkenning te weigeren indien
zij daarbij geen enkel rechtens te respecteren belang heeft. De rechtbank is
van oordeel dat een dergelijk terughoudende opstelling van de rechter in
strijd is met het recht dat de vader kan ontlenen aan artikel 8 lid 1 van het
EVRM op bescherming van zijn family life met zijn zoon. Derhalve zal de
rechtbank bij gebreke van andersluidende maatstaf de belangen van alle
betrokkenen tegen elkaar afwegen.
8. Ook in geval van een toetsing van de weigering van de moeder op voornoemde
wijze, die ruimer is dan de heersende jurisprudentie, komt de rechtbank
evenwel tot de slotsom dat het verzoek dient te worden afgewezen.
9. Voorop staat het belang van de zoon. Gelet op zijn leeftijd, de periode
die verstreken is sinds de erkenning, het feit dat zijn moeder en de erkenner
zijn getrouwd en hij daardoor is gewettigd en het feit dat hij ook nu nog in
gezinsverband samenwoont met de erkenner is hij gebaat bij continuering van
de huidige situatie, die aansluit bij zijn sociale realiteit, en weegt de
totstandkoming van een familierechtelijke band met de vader overeenkomstig de
biologische realiteit daar in dit geval niet tegen op. Ook de moeder en de
erkenner hebben evident recht, ontleend aan artikel 8 lid 1 EVRM, op
bescherming en handhaving van de huidige situatie. De vader heeft eveneens
recht op en belang bij de totstandkoming van een familierechtelijke band
tussen hem en zijn zoon, maar de conclusie kan niet anders zijn dan dat de
belangen van de zoon, de moeder en de erkenner in deze zaak zwaarder wegen.

Beslissing:
De rechtbank:
wijst het verzoek af.

Rechters

Mr. Smit